We hebben de Heer gezien
2e zondag van de 40 dagen (Exodus 24,12-18, Filippenzen 3,7-14 en Matteüs 17,1-9)

Op deze tweede zondag van de Veertigdagentijd zijn alle drie de lezingen gewijd aan godservaringen. Godservaringen die een leven met alle persoonlijke normen en waarden ondersteboven keren. Godservaringen die eeuwenlang de basis van een geloofsgemeenschap blijven vormen. Godservaringen die de koers van de geschiedenis bepalen. Lang niet alle godservaringen horen bij deze laatste categorie.
Iconisch in ons collectief cultureel geheugen gegrift is (of was tot kort geleden) het beeld van Mozes die op de Sinai van de Eeuwige de stenen platen ontvangt. Maar Mozes werd begeleid door Aäron, Nadab, Abihu en zeventig oudsten van het volk. Ook zij zagen de God van Israël (Ex. 24,9-10). Hoe indrukwekkend deze ontmoeting voor hen persoonlijk ook geweest mag zijn, zij heeft de wereld geen ander gezicht gegeven. Het is de ontmoeting van de Eeuwige met Mozes die met haar tastbare uitkomst, de Tien Woorden, de cultuurgeschiedenis van grote delen van de wereld sindsdien heeft bepaald.
Woorden voor het onzegbare
Hoe is het als je de Eeuwige ontmoet? Met name wie niet deel had aan een overweldigende godservaring zou zo graag meer willen weten. Maar het lijkt alsof je alleen in beelden kunt spreken over wat je hebt meegemaakt. De verhalen zijn weinig concreet, soms zijn de versies ervan zelfs tegenstrijdig, met hoeveel woorden je ook probeert de ervaring vast te leggen. De zeventig oudsten, Aäron, Nadab en Abihu zien ‘iets als een plaveisel van saffier, helder stralend als de hemel zelf’ onder de voeten van de Eeuwige (Ex. 24,10). Concreter wordt de verteller van Exodus niet. Mozes ontmoet de Eeuwige in de wolk van zijn aanwezigheid (Ex. 24,15-18), de Israëlieten zien Gods majesteit ‘als een laaiend vuur op de top van de berg’ (Ex. 24,17).
Petrus, Jakobus en Johannes zien hoe Jezus van gedaante verandert: ‘Zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht’ (Mat. 17,2). God wordt niet beschreven, alleen zijn stem wordt vernomen uit een ‘stralende wolk’ (Mat. 17,5). Paulus’ centrale godservaring wordt tot drie keer toe door Lucas beschreven (Hand. 9,3-9; 22,6-11; 26,12 18), maar nooit is het helemaal hetzelfde verhaal.
Licht feller dan de zon
Een visuele indruk die in al deze beschrijvingen terugkomt, is de overweldigende indruk van licht, die alledaagse waarnemingen van licht achter zich laat. De majesteit van de Eeuwige, in oudere vertalingen vaak weergegeven als ‘heerlijkheid’ (Hebr.: kabhod, Gr.: doxa – Ex. 24,17), schijnt op de meest treffende manier door licht te kunnen worden beschreven. In de waarneming van het volk Israël doet deze lichtimpressie zich als een laaiend vuur voor. Matteüs probeert de intensiteit van het licht op Jezus’ gezicht door de vergelijking met de zon over te brengen (Mat. 17,2). Ook Lucas benadrukt het bijzondere karakter van het licht: het gaat om ‘fel’ licht, ‘feller dan de zon’ (Hand. 22,6; 26,13). In Mozes’ geval is dit licht zo sterk dat het afgeeft op Mozes’ gezicht, zelfs nog wanneer deze afdaalt (Ex. 34,29).
Gods luister in het gezicht van Christus
Ook Paulus zelf beschrijft de cruciale ontdekking die hij mensen wil laten maken (en dus zelf heeft gemaakt?) als ‘Gods luister in het gezicht van Christus’ (2 Kor. 4,6), waarbij ‘luister’ een derde mogelijke vertaling van het Griekse woord doxa is. Het centrale punt, ook bij de gedaanteverandering van Matteüs 17, is dat de aanwezigen beseffen dat van Christus de heerlijkheid van de Eeuwige afstraalt. Dit besef kan Paulus ook in termen van ‘(leren) kennen van Christus’ beschrijven: de kennis van Christus (Fil. 3,8) is het inzien, het overtuigd raken, de bewustwording dat in Christus God aanwezig is. Hoe doorslaggevend deze reeds aanwezige kennis van Christus voor Paulus’ denken ook is, hij wil er nog geen genoegen mee nemen. Paulus wil Christus blijvend ‘kennen’ en ‘Christus’ betekent dan: de kracht van Christus’ opstanding en de gemeenschap met zijn lijden (Fil. 3,10).
Normen en waarden ondersteboven
Mozes’ ontmoeting met de Eeuwige had het overhandigen van de leefregels voor de Israëlieten tot doel. Bij Paulus leidt het besef van wie Christus is tot een complete herwaardering van wat eerder zijn zelfbewustzijn, zijn trots en zijn identiteit bepaalde. Dingen en omstandigheden die iets betekenden voor hem (‘winst’) raakten deze betekenis volledig kwijt (‘verlies’). Sterker nog, hijzelf onttrok de betekenis aan deze dingen (Fil. 3,7) omwille van Christus. Ik moest terugdenken aan mijn tienerjaren toen ik begon om delen van mijn kleine, dierbare boekenverzameling weg te geven. Sinds ik kan denken, horen boeken bij wie ik ben, maar ze mochten mij niet dierbaarder zijn dan Christus…
Opnieuw over de tekst nadenkend realiseer ik me dat Paulus nog een stuk verder ging. Want het gaat niet slechts om zaken die hem dierbaar waren: besnijdenis op het voorgeschreven moment, Israëliet van geboorte, farizeeër qua geloofsopvatting (Fil. 3,5-6) – hiermee dacht Paulus pre’s voor God te hebben. De ontdekking echter dat alleen Christus een pre voor God kon zijn, deed de grond onder zijn oude waardesysteem wegzakken. Na deze fundamentele ommezwaai waren er in Filippi verkondigers actief die de noodzaak van de besnijdenis voor christenen beklemtoonden. De felheid van Paulus’ woordkeuze verraadt wat dit met hem deed.
Niet voor iedereen
Mozes wel, Aäron niet. Petrus, Jakobus en Johannes wel, de overige discipelen niet. Paulus wel, Timoteüs, medeauteur van de brief aan de Filippenzen, niet. Niet iedereen heeft een cruciale godservaring met een fundamentele uitwerking. Maar de ervaringen van Mozes, Petrus, de donderzonen en Paulus zijn niet hun privé-eigendom, ze behoren toe aan de gemeenschap van de gelovigen. Wij kunnen verder met hun godservaringen. In de Veertigdagentijd licht het verhaal van de gedaanteverandering alvast een tipje van de sluier op van wat wij met Pasen belijden: Jezus is Heer (Fil. 2,11).
Deze exegese is opgesteld door Martin Ruf.