Menu

Premium

‘Wie zijn leven verliest om Mij, zal het behouden’

10e zondag van de Zomer ( Jesaja 51:1-6, Psalmen 138, Romeinen 11:25-36 en Matteüs 16:21-27)

De aanhef van Jesaja 51 maakt direct al duidelijk dat het niet woorden voor iedereen zijn. Hij richt zich tot mensen die gerechtigheid najagen en de Eeuwige zoeken. Die worden op een spoor gezet. Kijk naar de rots waaruit jullie gehouwen zijn en de holte van de put waaruit jullie gegraven zijn. Het is minder lief dan sommige vertalingen ons aanreiken. De diepte waaruit wij komen, grijpt nogal aan. Abraham en Sara, met alle nabijheid waarmee Genesis hen voor ons neerzet, waren geen romantische zielen. Alles prijsgeven, al je ervaring, ja, je gezond verstand. Alles moet plaatsmaken voor de velen die komen gaan.

Nu wij met weinigen zijn, naar het schijnt, komen we in de buurt van de toegesprokenen. De Heer wil ons troosten. Onze woestijn maakt hij tot Eden, tot een tuin. Zijn gerechtigheid, zijn Woord dat geschiedt, is nabij, zijn bevrijding is uitgetrokken en zijn armen zullen de volkeren richten. Je moet dan wel op het puntje van je stoel gaan zitten.

Gods eeuwige vriendschap en trouw

Psalmen 138 is een enthousiast lied, een ware lofzang. De psalmist spreekt vanuit het diepst van zijn eigen hart, maar ook voor de groten van zijn tijd. Hij dankt God voor zijn goedertierenheid, zijn vriendschap (Hebr.: chèsèd) en zijn trouw (Hebr.: ’èmèt), want dat is zijn Naam. Zijn betrokkenheid is steeds weer nieuw, Hij bevrijdt in tijden die boos zijn. ‘O Heer, uw vriendschap is tot in eeuwigheid’ (138:8).

De bekering der heidenen en Israël

In de Romeinenperikoop is het jammer dat de voorafgaande regel (11:24) buiten de lezing blijft, over de loot van de wilde olijfboom die wordt geënt op de oude tamme olijfboom. Maar hoe zit dat met die oude boom die niet meegaat in het verhaal van de Messias? Het houdt Paulus bezig, maar hij weet zeker dat God zich over allen zal ontfermen, ook over wie nu niet hoort.

Messiasgeheim

Petrus’ reactie op Jezus’ woorden in Matteüs 16:22 is de andere kant van de medaille waarvan we de voorkant in 16:16-19 zien. Petrus is namens ons onvoorwaardelijk in de trouw waarmee hij Jezus genegen is. Als Jezus je lief is, wanneer je Hem in alle onschuld in zijn voetsporen volgt, wat zou je dan nog kunnen willen? ‘De Messias, de Zoon van God.’ Jezus’ reactie op die belijdenis is relativerend: ‘Niet vlees en bloed heeft u dat geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is’ (16:17). Petrus, zoals vaak en waarschijnlijk ook hier dé leerling, staat oog in oog met het geheim van Gods welbehagen. ‘Waarom?’ zou je kunnen vragen. En geeft het verbod om te zeggen dat Hij de Christus is (16:20) een aanwijzing voor het antwoord op die vraag?

Ga weg, Satan!

‘Van dan af aan’, zo begint Jezus’ uitleg van het geheim. Hij vertelt hoe het Hem in Jeruzalem zal vergaan van de zijde van de overpriesters en de schriftgeleerden. Maar ook dat zíj het laatste woord niet hebben. God is er ook nog, en ‘vriendschap en trouw’ is zijn naam, zo zagen we in de psalmtekst. Op de derde dag (!) zal Jezus opgewekt worden (16:21). Wanneer gedane zaken geen keer meer nemen, wordt alles anders. Maar daar is de geloofsijver van Petrus allang zijn eigenoude weg ingeslagen: ‘Moge God zich over U ontfermen’ (SV: ‘Heer, wees U genadig!’; NBV: ‘God verhoede het, Heer!’ – 16:22). Het hier gebruikte Griekse woord hileoos (= genadig, vriendelijk) wordt in de Griekse vertaling van Jesaja 54:10 gebruikt voor een vorm van het Hebreeuwse racham (= medelijden, erbarmen hebben). En Petrus weet in zijn gedrevenheid en toewijding precies hoe dat moet: ‘Moge dat zo voor U niet zijn.’ Zijn programma van bevrijding en ontferming is anders, is meer van ‘vlees en bloed’ (16:17). ‘Ga weg, achter Me, Satan’, zegt Jezus hem (16:23), alsof Petrus de Tegenspeler bij uitstek is. Jij denkt niet op de wijze van God, maar op die van de mensen.

Jezus volgen is zijn kruis opnemen

Daarna richt Jezus zich tot de leerlingen. Het privéprogramma van Petrus is dat van de leerlingen. Als je achter Mij aan wilt gaan, dan moet je jezelf ‘ontkennen’ (Gr.: aparneomai). ‘Verloochenen’ klinkt naar de ons vertrouwde ‘zelfverloochening’ en het is de vraag of Jezus het daarover heeft. Wie Hem wil volgen, moet zijn kruis opnemen en Hem volgen. Het is de vraag of dit twee mededelingen zijn, A en B. Jezus heeft het hier over Zichzelf en zijn leerlingen achter Hem aan. Hem volgen is de Gekruisigde volgen. Dat bijna niet te dragen kruis moet de leerling opnemen, eventueel mee-opnemen. Dat Messiaanse programma gaat voorbij aan de goede bedoelingen en inzichten van Petrus en de andere leerlingen.

Nog iets bij het woordje ‘ziel’ (Gr.: psuchè – 16:26; NBV: ‘leven’). Misschien denken wij bij ‘ziel’ aan ‘iets’ naast het lichaam. Van kinds af aan weet ik dat het lichaam is dat wat overblijft wanneer ik gestorven ben. Mijn ziel zou naar de hemel of naar God kunnen wanneer ik goed geleefd heb. Maar dat is volstrekt niet de bijbelse betekenis van ‘ziel’. Als je ‘zielsveel’ van iemand houdt, is dat zeer lichamelijk. Marc Girard verwijst naar alles wat het Franse woord souffle omvat: adem(tocht), zuchtje, windje, inspiratie.[1] Het is zo concreet als schrik of angst die je bij de keel kunnen grijpen. Zo fysiek is ziel. Helemaal jíj, jouw wezen. Denk ook aan: ‘op zijn ziel getrapt’. Je ziel ontkennen is voorbijgaan aan alles wat je eigen is. Met lege handen staan voor het ongehoord nieuwe dat als evangelie van Jezus die verrezen is op je afkomt.

Deze exegese is opgesteld door Jan Engelen.

Voetnoot

[1] M. Girard, Symboles Bibliques, langage universel I, Montréal 2016, 359vv.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken