Zien met de ogen van de ziel
‘Het licht, dat ik zie, is niet aan ruimte gebonden. Het is veel stralender dan een wolk, die de zon in zich draagt. Ik kan niet zijn hoogte, noch zijn lengte en breedte waarnemen.’
Met bovenstaande woorden beschrijft Hildegard van Bingen haar visioenen. In het hemelse zien spreekt de stem van het levende licht tot haar. Dat is een paradox. Woorden worden gehoord en licht wordt gezien. Met deze paradox geeft ze aan dat ze de stem van het levende licht gewaarwordt in haar ziel. Ze hoort en ziet van binnenuit, in haar ziel.
Hildegard als zieneres
Hildegard van Bingen (1098-1179) had de gave van het zien. Deze gave had ze al vanaf haar kinderjaren. Ze had een intuïtieve openheid voor de dingen van God. In de loop van haar leven ontwikkelden haar zienersgaven zich. Daarbij speelden visioenen een belangrijke rol. Maar wat zijn het voor visioenen die zij kreeg? Ze vertelt niet dat ze engelen naast zich zag staan, of dat ze een gestorvene hoorde. Ze spreekt over het innerlijke zien, maar het gaat om meer dan innerlijkheid alleen. Vanuit haar ziel neemt ze waar wat ze normaal niet met haar zintuigen kan zien, horen en smaken. Ze schouwt een bovenaardse werkelijkheid, niet met haar ogen, maar met een innerlijk zintuig, in haar ziel. Daar ervaart ze de aanwezigheid van een Ander, die verder gaat dan haar eigen belevingswereld. Deze aanwezigheid duidt ze aan als de ‘schaduw van het levende Licht’. Deze schaduw grijpt dieper in dan haar menselijk subject, en maakt inkeer mogelijk waardoor ze deel krijgt aan het goddelijke leven. De bron van deze schaduw is het ‘levende Licht’. Wanneer ze dit Licht ervaart, verdwijnt alle treurigheid uit haar herinnering. Het levende Licht is een onuitputtelijke bron die haar vernieuwt. Over dit Licht spreekt ze in haar visioenenboeken, maar ook in haar brieven aan religieuze, kerkelijke en politieke leiders. Dit levende Licht doet een beroep op haar om op te schrijven wat ze ziet en hoort. Ze is spreekbuis van God, bazuin van het levende Licht.
Sinds 2012 is ze kerklerares, maar ze zegt nadrukkelijk dat ze ongeletterd is: indocta, ze heeft slechts leren lezen en schrijven. Ze is niet onderricht in theologie en filosofie zoals haar mannelijke tijdgenoten. Hoe moeten we haar dan als kerklerares verstaan? Het Latijnse woord in-docta zet ons op een spoor. Daarin schuilt een tweede betekenis van in-wendig onderricht en wel van Godswege.
Het mag wel duidelijk zijn dat het niet zo gemakkelijk is om in onze tijd een beeld te schetsen van Hildegard van Bingen. Veel in haar denken en doen zal ons vreemd voorkomen, zodat we ons maar moeilijk in haar kunnen verplaatsen. Dat blijkt trouwens ook uit de zeer uiteenlopende interpretaties van haar leven en haar visioenen. Er is maar weinig in haar leven dat gewoon is.
Hildegard als benedictines
Vreemd voor ons is haar jeugd. Als tiende kind van een groot gezin uit een adellijk geslacht wordt zij – naar analogie van het tiendrecht in de Bijbel (Lev. 27,30) – voorbestemd voor het religieus leven. Haar ouders wijdden haar aan God. Als ze veertien jaar oud is (in 1112) dragen zij haar over aan het klooster van de Disiboden-berg. Samen met de zes jaar oudere Jutta von Sponheim (1092-1136) treedt ze in in een vrouwenkluis die tegen deze benedictijner abdij gebouwd was. Hun intrede vindt plaats alsof het een begrafenis is. Na een plechtige eredienst waarbij de kerk versierd is als bij een rouwdienst, worden ze naar een kluis gebracht. Daarna wordt de deur naar de buitenwereld dichtgemetseld. Er zijn dan enkel nog ramen die uitzicht geven op de abdijkerk en de kloosterhof.
In deze vrouwenkluis wordt Hildegard ingevoerd in het benedictijnse leven. Ze volgt het koorgebed, leert spelen op de tiensnarige harp en beoefent de dagelijkse lezing, de lectio divina. Dit is een spirituele leeswijze van de Bijbel, waarbij ze leert Gods woorden te verstaan vanuit haar hart.
Hildegard als visionaire
Haar leven krijgt een nieuwe richting door een openbaring van goddelijk licht. De werkelijkheid van God barst open en een vurig licht vanuit de hemel doorstroomt haar hoofd en ontvlamt haar hart. Dit licht werkt in op Hildegard en opent voor haar de innerlijke betekenis van de heilige Schrift:
‘In het jaar 1141 (…) kwam vanuit de open hemel een vurig licht als een bliksemstraal op mij neer. Het doorstroomde mijn hersenen, mijn hart en mijn hele borst als een vlam die weliswaar niet brandde, maar verwarmde (…).’
Het levende Licht spoort haar aan op te schrijven wat ze in het ‘hemelse zien’ gehoord heeft. Toch twijfelt ze aan wat haar is overkomen en schrijft een brief aan Bernardus van Clairvaux, een groot geestelijk leider in haar tijd. Ze maakt zich grote zorgen over dit vermogen tot zien, dat zich in de verborgenheid van haar geest openbaarde. Dit visioen ervaart ze niet met lichamelijke ogen, maar in haar ziel.
‘Ik weet de innerlijke betekenis van de psalmen, de evangeliën en de andere boeken, die mij in dit visioen geopenbaard worden. Als een verterende vlam raakt dit visioen mijn hart en mijn ziel, en het zet betekenis in alle diepte aan mij uiteen. Maar toch leert dit visioen mij geen woorden in de Duitse taal, die ken ik niet. Ik versta slechts door eenvoudig lezen, niet door een tekst te ont-leden.’
Hildegard is overvallen door het hemelse licht, dat werkzaam is in haar ziel. Wanneer ze geen antwoord geeft op het beroep dat het levende Licht op haar doet, wordt ze ziek. Wanneer ze erover zwijgt, wordt ze door dit visioen met zware ziekten op bed neergeslagen en kan zich niet meer oprichten. Daarom benadert ze Bernardus. Ze spreekt hem aan op zijn charisma dat hij heeft verkregen dankzij het onderricht in de heilige Geest. Hildegard vraagt hem of zij haar visioen openbaar zal maken of in stilte zal bewaren.
De bron van haar schaduw is het ‘levende Licht’
In de twaalfde eeuw werden visioenen erkend als goddelijke mededelingen. Er werd geluisterd naar mensen met visionaire ervaringen. Daarom is de erkenning van Bernardus van Clairvaux, die veel invloed heeft in de monastieke wereld, belangrijk voor haar. Pas vijf jaar later ontvangt ze een briefje van hem, waarin hij haar aanspoort de genade te erkennen en zich toe te vertrouwen aan God.
Hildegard heeft echter zijn antwoord niet afgewacht, ze is begonnen aan haar omvangrijke werk over haar visioenen, Scivias: ‘ken de wegen’. Ze wordt hierin bijgestaan door Volmar, een monnik van de benedictijner abdij. Hij is een theoloog en kent goed Latijn. Hij schrijft de woorden die Hildegard op een wastafeltje genoteerd heeft over in een wat beter gepolijst Latijn.
Wanneer er in het nabijgelegen Trier een grote synode begint en alle prelaten van de toenmalige katholieke kerk, ook Bernardus van Clairvaux, bijeenkomen (1147) leest Paus Eugenius III tijdens de synode voor uit Hildegards werk Scivias. Vanaf dat moment is ze geen onbekende meer bij alle groten van de toenmalige kerk. Haar visioenen worden erkend, waardoor ze haar stem als visionaire kan laten horen.
Hildegard als zelfstandige
Terwijl Hildegard doorwerkt aan haar boek Scivias, lopen de spanningen in de vrouwenkluis op. Door de toeloop van vrouwen die intreden, is de ruimte is te krap om iedereen te herbergen. Zij overweegt een afzonderlijk vrouwenklooster te stichten. Zij zoekt dus uitbreiding van woonruimte. In een visioen wordt haar getoond waar ze naar toe moet verhuizen. Deze plek is de Rupertsberg, vlakbij Bingen. Dit visioen ervaart ze als een goddelijke opdracht.
Er is echter veel weerstand van de kant van de abt van de Disiboden-berg, die haar plannen dwarsboomt. Het vertrek van de zusters betekent een groot verlies van inkomsten. De zusters die van adellijke afkomst zijn, hadden immers bij hun intrede een flinke bruidschat meegenomen. Ondanks alle weerstand zet ze door. Uiteindelijk vertrekt ze met achttien zusters naar de Rupertsberg (1150) en sticht daar een zelfstandig klooster. De problemen met de Disibodenberg zijn echter nog niet opgelost. Hildegard wil de ingebrachte goederen van de zusters, die nog in het bezit zijn van de monniken van de Disiboden-berg, terughebben. De drempel om voor deze onderhandelingen daar naartoe te gaan is torenhoog. Ze wordt ernstig ziek en is meer dood dan levend. Ze laat zich op een paard zetten en begint aan de rit van zes uur. Tijdens deze rit hervindt ze haar krachten.
Bij de abdij aangekomen stapt ze vrijmoedig op de abt af en begint haar betoog met de woorden: ‘Zo spreek ik, die ik ben.’ Dit zijn de woorden die God tegen Mozes sprak (Ex. 3,14). Door deze woorden te gebruiken identificeert ze zich met God. De op geld en goederen beluste monniken vergelijkt ze met duivels. Daarmee schept ze de grootst mogelijke afstand. Eigenlijk vergelijkt ze zichzelf hier met Mozes. Zoals Mozes zijn volgelingen weghaalde bij de farao, zo heeft zij haar zusters weggeleid bij abt Kuno en zijn monniken.
Zien met het oog dat God in de ziel geplant heeft
Hildegard als profetes
Op de Rupertsberg liggen de wegen voor Hildegard open. Ze benut deze wegen om haar boodschap kenbaar te maken in brieven en preken. Ze heeft voldoende gezag opgebouwd om invloedrijk te functioneren. Dat doet ze ook. Ze houdt zich niet aan de gewoonte dat vrouwen niet over geloofszaken mogen spreken. Ze preekt in het openbaar en spreekt zich onomwonden uit over allerlei kwesties in kerk en politiek. Ze verzet zich in het openbaar tegen de verderfelijke daden van de wereldlijke en kerkelijke leiders. Ze neemt geen blad voor de mond. Ze spreekt vermanende woorden tot de clerus. Ze beschuldigt hen van verwaarlozing van pastorale taken. Ze roept hen op deemoedig te zijn en een voorbeeld te stellen voor gelovig leven in plaats van zich te bekommeren om geld en macht. In haar brieven plaatst ze haar eigen inspiratie tegenover het ongeïnspireerde machtsdenken van de clerus. Het levende Licht is de bron van haar inspiratie. Ze is bazuin van het levende licht.
Innerlijke zintuiglijkheid
Hildegard ziet met de ogen van haar ziel. In haar ziel is een innerlijk zintuig. In de bijbelse taal wordt dit zintuig aangeduid als het oog van het hart. In de woorden van de wijsheidsleraar Jezus Sirach: ‘Hij heeft zijn oog in hun hart geplant om hun te laten zien hoe groot zijn werken zijn, zodat zij van de grootheid van zijn werken gewagen en zijn heilige naam prijzen’ (Sir. 17,8-10).
Ook Paulus spreekt hierover: ‘Moge God verlichten de ogen van uw hart, zodat u zult weten welke de hoop is waartoe hij roept, wat de rijkdom is van de heerlijkheid van zijn erfdeel onder de heiligen’ (Ef. 1,18). In de Nieuwe Bijbelvertaling is de zintuiglijkheid van hart en ziel helaas weg vertaald. Toch is de innerlijke zintuiglijkheid belangrijk om Hildegard te kunnen verstaan.
Hildegard ziet namelijk de goddelijke werkelijkheid met het oog dat God in haar ziel geplant heeft. Met dit innerlijk zintuig staat ze open voor het mysterie van de transcendente God, die zich aan haar onthult als levend Licht. Dit licht is van goddelijke oorsprong en krijgt gestalte in Wijsheid die pure afstraling is van Gods heerlijkheid (Wijsheid 7,25-26). In haar schittert het eeuwige licht.
Heeft Hildegard een boodschap voor ons? Die zou kunnen zijn: plaats jezelf niet in het centrum. Schep ruimte in jezelf en wees ontvankelijk voor het mysterie in je leven dat jou verbindt met God en met je naasten. Ontdek op een fundamenteel niveau dat niet jij je leven leidt, maar dat je geleid wordt.
Literatuur
Hildegard van Bingen. Scivias – Ken de wegen, Deel I en Deel II. Vertaling en inleiding Mieke Kock-Rademakers, Hilversum, 2015 (Deel III verwacht in 2017)
Hans Wilbrink, Ootmoed, leven en werk van Hildegard van Bingen, Heeswijk, 2013, De Vita van Hildegard, ingeleid en vertaald door Tony Lindijer, Hilversum, 2000
Kitty Bouwman, ‘Hildegard van Bingen, een veertje gedragen door de wind’, in: Herademing 19 (1998), 17-28
Kitty Bouwman, ‘Hildegard van Bingen en haar visioenen’, in: K. Bouwman en K. Bras, Werken met spiritualiteit, Baarn, 2000, 186-194