1 en 2 Makkabeeën
Historische achtergrond
De opstand van de Makkabeeën tegen de Seleuciden en de schepping van een Joodse staat in de tweede eeuw voor Christus zijn het verhaal dat verteld wordt in de twee boeken Makkabeeën. Maar voor we hun verhaal vertellen, moeten we iets zeggen over de wijze waarop deze opstand tot stand kwam en over de internationale omstandigheden die ertoe aanleiding gaven.
Na de dood van Alexander de Grote in 323 voor Christus raakte het rijk dat hij had gesticht in grote opschudding en bijna veertig jaar lang waren er eindeloze conflicten tussen zijn opvolgers. In 280 voor Christus traden drie hoofdmachten op als de overheersende machten in het oude Nabije Oosten: Macedonië, het Ptolemeïsche Egypte en het Seleucidische Rijk. De drie machten speelden zowel diplomatieke spelletjes als machtsspelletjes en wedijverden om de macht in verschillende regio’s van het Midden-Oosten. Daarbij was ook Palestina, al was het niet de belangrijkste regio. Het Ptolemeïsche Egypte slaagde Palestina te veroveren en een hele eeuw in zijn macht te houden. In de derde eeuw braken oorlogen om Palestina uit tussen de Ptolemeeën en de Seleuciden, maar pas in 200 voor Christus slaagde de Seleucidische koning Antiochus III het land Israël te veroveren. Hij was zelf uiterst grootmoedig tegen de Joden, hij verleende hen autonomie via de godsdienst, en hielp hen bij de wederopbouw van hun tempel in Jeruzalem.
De tweede eeuw voor Christus verliep stormachtig; de Romeinse Republiek begon zich te mengen in het Griekse Oosten. Dit was onmiddellijk voelbaar in de regio. De Romeinen versloegen de Macedonische koning Filippus V in 197 voor Christus en ten gevolge daarvan gingen zowel de Macedoniërs als de Romeinen weg uit Griekenland. Antiochus III de Grote, nu over Palestina, viel in 192/1 voor Christus Griekenland binnen. Hij werd verjaagd door het Romeinse leger en werd op Aziatische bodem, bij Magnesia, verslagen. Zijn nederlaag werd dodelijk omdat hij bij het vredesverdrag van Apamea in 188 voor Christus gedwongen werd zich terug te trekken uit Klein-Azië (tot aan het Taurusgebergte) en een enorm bedrag aan schatting te betalen aan de Romeinen. Zijn opvolgers Seleucus IV en Antiochus IV hadden ten gevolge hiervan later nog steeds grote sommen geld nodig, en de gretigheid van laatstgenoemde om het geld uit de schatkist te halen die zich in de tempel van Jeruzalem bevond, zou later de aanzet zijn tot de opstand der Makkabeeën tegen de Seleuciden.
De Romeinen vonden nieuwe voorwendselen om Griekenland weer binnen te dringenen vochten tegen het Macedonische koninkrijk, dat ze in 168 voor Christus bij Pydna versloegen. Terwijl zij oorlog voerden tegen de laatste Macedonische koning, trok Antiochus IV, koning van de Seleuciden, tweemaal Egypte binnen, in 170 en in 169 voor Christus; hij wilde het graag annexeren. Tegen 168 voor Christus hadden de Romeinen een eind gemaakt aan het Macedonische koninkrijk en zijn plaats ingenomen in de politiek betreffende het Midden-Oosten. vaardigde onmiddellijk een ultimatum uit aan Antiochus IV, die gedwongen werd Egypte te verlaten. Op de weg terug naar Syrië kwam hij door Jeruzalem en uit frustratie begon hij daar een pogrom. Eind jaren zeventig van de tweede eeuw voor Christus en tijdens de oorlog tussen de Romeinen en de Macedoniërs was er heel wat beroering in Jeruzalem ontstaan door het huis van de hogepriesters die enkele hellenistische zeden wilden overnemen. De gevechten binnen de top van het Joods-hellenistische hogepriesterschap en zijn strijd tegen de eigen inheemse Joden die zich verzetten tegen het gedrag van de hogepriesters, maakten dat de koning zijn geduld verloor. Bovendien brachten de financiële verplichtingen die hij van zijn vader en van zijn broer had geërfd, en zijn frustratie over het Romeinse ultimatum waardoor hij Egypte had moeten verlaten, hem in conflict met de Joden. De directe aanleiding tot het conflict was zijn wens om geld uit de schatkist van de tempel te Jeruzalem te halen. Dit was ontoelaatbaar voor de godsdienstige Joden, die de schatkist als heilig beschouwden en er dus geen afstand van wilden doen. Toen besloot de koning de inheemse Joden te helleniseren; hij geloofde werkelijk dat hij hiermee van zijn conflict met hen zou afkomen. Hij legde hen beperkingen op, onder meer het verbod op besnijdenis, het verbod op lezing van de Thora, enz.
De opstand der Makkabeeën werd uitgeroepen door Mattatias van Modeïn (167 v. Chr.). Zijn zonen Judas, Jonathan, Simon en hun zonen stichtten geleidelijk de Joodse monarchie der Hasmoneeën in Palestina. In 63 voor Christus werd het land veroverd door de Romeinen.
I-II Makkabeeën – Een korte vergelijking
De twee boeken Makkabeeën werden op verschillende plaatsen en door verschillende personen samengesteld. Terwijl I Makkabeeën duidelijk tijdens de tweede helft van de tweede eeuw voor Christus in het Hebreeuws werd geschreven, is II Makkabeeën een korte samenvatting (‘uittreksel’) van een langer boek bestaande uit vijf delen, dat in het Grieks werd geschreven door een diaspora-Jood uit Cyrene. Het eerste boek Makkabeeën behandelt een langere periode, namelijk de jaren 166 tot 135 voor Christus (waaronder een inleiding); en het tweede boek Makkabeeën behandelt alleen de jaren 180 tot 160 voor Christus.
De centrale rol speelt de eerste militaire leider van de opstand der Makkabeeën, Judas de Makkabeeër. De twee boeken benaderen de geschiedenis die ze beschrijven ook verschillend. Het eerste boek Makkabeeën doet denken aan de historische verhalen van de Hebreeuwse Bijbel, zoals I-II Koningen. Over het geheel genomen is zijn blik veel provin-cialer. Het tweede boek Makkabeeën is daarentegen veel theologischer van aanpak, en vertoont overeenkomst met de zogenaamde tragische hellenistische geschiedenis. Daarin treft men meer ingrepen van God in de historische gebeurtenissen evenals wonderen aan. De auteur van II Makkabeeën heeft een veel universelere aanpak. Hij schrijft vanuit het standpunt van een Griekssprekende kosmopolitische diaspora-Jood. Beide boeken kunnen worden gezien als voorbeelden van ‘creatieve geschiedschrijving’ (namelijk verhalen die het verleden bedenken, zoals de Griekse Egyptenaar Hecataeus van Abdera die een ‘Aegyptiaka’ schreef), maar het zijn ook niet rationalistische geschiedenissen zoals die van Polybius, die een universalistische geschiedenis schreef van de jaren 222-148 voor Christus. Hoewel Jason van Cyrene, die de lange versie (nu verloren gegaan) schreef van II Makkabeeën, het werk van Polybius waarschijnlijk kende, schrijft hij toch een theologische geschiedenis die veel weg heeft van sommige bijbelse verhalen die doordrenkt zijn van bovennatuurlijke ingrepen, en daardoor onrealistisch zijn. De gebeurtenissen van de opstand der Makkabeeën tot 160 (de dood van Judas) worden zowel in I als in II Makkabeeën verteld; daardoor hebben wij hier een interessant voorbeeld van een synoptische benadering van dezelfde gebeurtenissen. Laten we eens wat details nader bekijken.
I Makkabeeën
Het boek telt 16 hoofdstukken. Na een inleiding (1:1-2:1) wordt het hoofdverhaal verteld in 2:1-16:22, en er is een conclusie die verwijst naar de Kroniek van Johannes Hyrcanus I (16:23-24). Het boek ontleent zijn naam duidelijk aan de naam van de voornaamste heldenfamilie, de Makkabeeën. De meeste geleerden menen dat het boek in het Hebreeuws is geschreven en pas later in het Grieks is vertaald. Zowel Origenes als Hiëronymus beweren dat het boek in het Hebreeuws was, en Hiëronymus zegt zelfs dat hij een Hebreeuwse tekst gezien heeft. Het boek is tot ons gekomen via de Griekse vertaling van de Bijbel, de Septuagint (er zijn slechts drie versies van bewaard gebleven, namelijk S, A, en Venetus). We weten dat Flavius Josephus in de eerste eeuw na Christus al een Griekse versie van het boek had, maar sommige geleerden zijn van mening dat hij ook nog een Hebreeuwse tekst gezien heeft.
Het boek is ook bewaard gebleven in vele Griekse minuskels. Er bestaat ook een Latijnse versie van het boek die teruggaat op Griekse versies die vroeger zijn dan de versies die heden nog beschikbaar zijn. Daarom is de Latijnse versie soms te verkiezen boven de bestaande Griekse teksten. Zonder de inleiding beslaat het boek een periode van ongeveer 40 jaar.
Het boek begint met een korte inleiding die de gebeurtenissen verhaalt die plaats vonden ten gevolge van de veroveringen van Alexander de Grote (1:1-9). Vanaf dat punt wordt er een reeks gebeurtenissen verteld: de handelingen van de hellenistische priesters, de inval van Antiochus IV in Egypte, de diefstal uit de tempel van Jeruzalem door zijn vertegenwoordiger, de verovering van Jeruzalem en de religieuze beperkingen die de koning oplegde aan de Joden (1:10-64). Het verzet van Mattatias in Modeïn tegen de vertegenwoordigers van de koning en de overwinning van Judas de Makkabeeër op de Seleucidische legers worden verteld in de hoofdstukken 2-4. Dan volgt de verovering van Jeruzalem door de Joden en de feestelijke zuivering van de tempel door Judas, die ook het feest van Chanoeka voor het eerst viert (4:36-59). Hoofdstuk 5 behandelt oorlogen die Judas begon tegen de heidenen van het land Israël en hoofdstuk 6 vertelt over de dood van Antiochus IV (Epifanes, door de historicus Polybius ‘Epimanes’, de gek, genoemd) en ook over de opheffing van de beperkingen tegen de Joden in Palestina. Dan horen we over de gebeurtenissen die leidden tot de ‘Dag van Nicanor’ en het verdrag tussen Rome en Judea en over Judas’ laatste verrichtingen en zijn dood (de hoofdstukken 7-9). In 9:23-13:30 wordt de regering van Judas’ broer Jonatan verhaald; wat wordt beklemtoond is dat hij het hogepriesterschap aannam terwijl hij ook al de wereldlijk leider was. De hoofdstukken 13:31-16 verhalen de regering van Simon tot zijn dood.
Het eerste boek Makkabeeën is geschreven door een inheemse Jood uit Palestina, en om te begrijpen wat dat betekent, moeten we de lezer uitleggen dat we in het hellenistische Nabije Oosten drie lagen kunnen ontdekken in de maatschappij. In het Griekse segment treffen we die mensen aan die met Alexander en na hem in het Oosten aankwamen. Ze woonden in de vele Griekse steden van het oude Nabije Oosten. De tweede groep omvat de autochtonen in het gehele oosten die de traditionele talen bleven spreken en in hun oude traditionele tempels bleven bidden (Iraniërs, Indiërs, Egyptenaren, Babyloniërs, enz.). Tussen deze lagen in treffen we de syncretistische mensen aan, afkomstig uit zowel de Griekse als de inheemse laag, die de twee culturen mengden. Tegen deze achtergrond wordt duidelijk in welke groep we de auteur van I Makkabeeën moeten zoeken: hij was een inheemse Jood wiens taal het Hebreeuws was en wiens kennis van de Hebreeuwse Bijbel moet worden voorondersteld bij alles wat hij schrijft. Zeer waarschijnlijk bewoog hij zich in de nabijheid van de Hasmonese kringen, want hij houdt zich in zijn vertelling aan de chronologie van hun dynastie en schrijft gunstig over hen.
Datering
Het boek heeft nog steeds een gunstig oordeel over Rome: ‘Judas had over de Romeinen horen zeggen, dat ze machtig en welwillend waren tegenover iedereen die toenadering zocht en dat ze vriendschap sloten met iedereen die zich tot hen wendde’ (8:1). Dit betekent dat het is geschreven voor de grote ingreep van in de regio, namelijk lang voor de jaren tachtig van de eerste eeuw voor Christus. Ook komt uit het boek nog een vredige Hasmonese dynastie naar voren, wat kan wijzen op de gebeurtenissen voor het einde van de regering van Salome in het jaar 67 voor Christus, en zelfs op de tijd voor de stormachtige regering van Alexander Jannaeus (103-76 v. Chr.). Het boek werd kennelijk samengesteld in de laatste dagen van de regering van Johannes Hyrcanus I, en voordat de Hasmonese dynastie een koninkrijk werd in de tijd van Aristobulus I, namelijk ergens tussen 135 en 104/3 voor Christus.
Structuur van het boek
Het lijdt geen twijfel dat het boek één geheel was en dat de auteur ervan één enkele persoon was. Sommige geleerden twijfelden enigszins aan dit algemeen aanvaarde oordeel. Zij beweerden dat Flavius Josephus in de eerste eeuw na Christus het eerste boek Makkabeeën gebruikte voor zijn verhaal over de Hasmonese omwenteling, terwijl hij het niet gebruikte in zijn verslag van Simon dat ook wordt beschreven in het laatste deel van I Makkabeeën. Dit bracht geleerden ertoe aan te nemen dat Josephus het laatste deel van I Makkabeeën niet voor zich had. Maar dit kan gemakkelijk weerlegd worden aangezien Josephus waarschijnlijk de voorkeur gaf aan een andere bron voor zijn beschrijving van de Hasmonese staat en daarom dit speciale deel met de beschrijving van Simons regering niet gebruikte. Ook is het heel duidelijk dat het laatste deel geheel overeenstemt met de rest van het boek I Makkabeeën, namelijk in stijl, gedachtenwereld en taal.Het boek toont overeenstemming met bijbelse geschiedschrijving en doet denken aan de boeken I-II Koningen. Het verhaal is lineair en past in het chronologische kader van de Seleucidische kalender wanneer het gaat over buitenlandse gebeurtenissen (te beginnen bij de herfst van 312 v. Chr.) en het stemt overeen met de Babylonisch-Joodse tijdrekening wanneer het gaat over Joodse zaken (te beginnen in de maand Nisan van 311 v. Chr.).
De schrijver maakt echter niet alleen gebruik van de historische vertelling. Door het verhaal heen zijn andere literaire ‘categorieën’ (genres) gevlochten, zoals het klaaglied (3:45, ‘Jeruzalem lag verlaten als een woestenij: geen van haar kinderen ging er in of uit; de tempel was geschonden, enz.’), de hymne, het document, de lofprijzing (hoofdstuk 8), fictie (hoofdstuk 6, over Antiochus IV), enz. Het gebruik van de verschillende genres of literaire soorten maakt de tekst veel opwindender en kleurrijker om te lezen. Men van I Makkabeeën absoluut zeggen dat zelfs de verschillende genres eerder wijzen op bijbelse vormen dan op klassiek-Griekse of hellenistische.
De documenten in het boek zijn in de tweede eeuw voor Christus geschreven en zijn waarschijnlijk allemaal authentiek. Dit feit onderstreept eens te meer de bijbelse stijl die de schrijver aanneemt en zijn afhankelijkheid van de bijbelse gedachtenwereld. Een paar voorbeelden kunnen dit aantonen. Er zijn veel bijbelse uitdrukkingen zoals 1:4 (‘hij bracht een buitengewoon sterk leger op de been; hij maakte zich meester over landen, volken en vorsten en ze werden hem schatplichtig’), 2:69 (‘na zijn zonen gezegend te hebben werd Mattatias met zijn voorvaderen verenigd’), 11:1 (‘de koning van Egypte bracht een leger op de been, dat zo talrijk was als de zandkorrels op het strand van de zee’); de mensen tegen wie de Joden vechten worden genoemd met bijbelse namen: de Joden zijn Jakob en Israël; de Idumeeën heten Esau; de regionen waarover men vecht worden Kanaän en Filistea genoemd. Maar ook in gebeden en toespraken worden we teruggebracht in de bijbelse sfeer die we aantreffen in de beschrijvingen van de Hebreeuwse Bijbel. De documenten uit de tweede eeuw in hoofdstuk 10 en verder, die zeer waarschijnlijk authentiek zijn en daarom een hellenistisch-Griekse sfeer ademen, zijn niet in overeenstemming met de bijbelse stijl van geschiedschrijving in I Makkabeeën.
Zoals gemeenlijk bij oude geschiedschrijving heeft de schrijver niet de bronnen vermeld die hij gebruikt heeft voor zijn boek. Het lijdt echter geen twijfel dat hij zelf ooggetuige was van veel van de gebeurtenissen die hij beschrijft. Het standpunt dat hij gebruik heeft gemaakt van de vijf boeken van Jason van Cyrene (die de basis vormden voor II Makkabeeën) lijkt niet aannemelijk. Maar hij zou vooral voor hoofdstuk 10-16 een Seleucidische bron gebruikt kunnen hebben. De documenten in hoofdstuk 5-16 zijn heel verschillend: Seleucidisch, Spartaans, Joods, en Romeins. Het feit dat zij vertaald waren uit het Hebreeuws in het Grieks (of misschien zelfs uit het Grieks in het Hebreeuws en weer terug in het Grieks) bracht enkele geleerden ertoe te twijfelen aan hun authenticiteit (voornamelijk protestantse geleerden die afbreuk wilden doen aan het belang van het boek omdat het is opgenomen in de katholieke canon). Maar op grond van vergelijkingen met hellenistische documenten pleiten geleerden toch voor hun echtheid. Om de lezer enig idee te geven van zo’n document zal ik het interessante Romeinse verdrag met Judea citeren dat op bronzen platen was gegraveerd ‘en teruggestuurd naar Jeruzalem om daar temidden van hen te verblijven als een gedenkteken van de vriendschapsbetrekkingen en het bondgenootschap’ (8:22); dan komt het verdrag zelf met de woorden:’Heil aan de Romeinen en het volk van de Judeeërs te land en ter zee in eeuwigheid! Mogen zwaard en vijand ver van hen blijven. Als Rome of één van zijn bondgenoten, waar ook binnen zijn machtssfeer, het eerst in oorlog geraakt, dan zal de natie van de Judeeërs naarmate de omstandigheden het van hen eisen, vastbesloten aan de zijde van Rome strijden. Aan de vijanden zal het geen voedsel, wapens, geld of schepen geven of ter beschikking stellen. Aldus heeft besloten. Het zal zijn verplichtingen nakomen zonder tegenprestatie. Van hun kant zullen de Romeinen, als het volk van de Judeeërs het eerst in oorlog geraakt, bereidwillig aan hun zijde strijden naarmate de omstandigheden dat van hen eisen’ (8:23-30).
De politieke en theologische opvattingen van de schrijver
De schrijver was duidelijk een vrome Jood die in dienst van de Hasmoneeërs schreef. Hij was uiterst positief jegens hen en levert het hele boek door geen enkel punt van kritiek op hun daden en wandaden. Hij gelooft heilig in de talenten van Mattatias en zijn zonen die door God geroepen waren om Israël te redden. Hij gelooft in het ingrijpen van God om de Hasmonese broers te helpen in hun strijd tegen de Seleuciden. Anders dan het tweede boek Makkabeeën, dat openbaringen beschrijft van God in wonderen, beschrijft het eerste boek Makkabeeën het ingrijpen van God als ingehouden natuurlijk. God is almachtig, maar niet zo actief in zijn openbaringen als in II Makkabeeën. De mensen leggen contact met God door het gebed, en het boek is geschreven vanuit het inzicht dat het uit is met de profetie totdat ‘er een nieuwe profeet en een betrouwbare profeet zou opstaan’ (4:46; 9:27; vgl. 14:41). De schrijver van I Makkabeeën staat vijandig tegenover de hellenisten, de syncretisten die de Griekse cultuur combineerden met de inheemse, en hoewel hij duidelijk pro-Hasmonees was, is er geen enkele aanwijzing dat hij een Sadduceeër was. Ook is er niet veel bewijs voor het idee dat hij een Farizeeër was. De schrijver vermijdt de naam ‘God’ en gebruikt in plaats daarvan de Griekse term ‘ouranos’, de hemel (3:19, en elders). Hoewel hij de syncretistische Joden (de hellenisten) in een negatief daglicht stelt, neemt hij een positieve houding aan tegenover de buitenlandse heidense machten waarmee Judea diplomatieke banden onderhield, zoals Rome, Sparta, en Alexander Balas, een van de hellenistische spelers op het toneel van het Midden-Oosten in de tweede eeuw voor Christus.
De tekst van I M akkabeeën als historisch document
Het eerste criterium dat worden gebruikt om een dergelijke tekst te onderzoeken is dat van ‘tijdloosheid’. Het boek I Makkabeeën bevat zestien hoofdstukken die ongeveer 40 jaar beslaan. Het is derhalve zeer beknopt vergeleken bij de lengte van de periode die het beslaat. Flavius Josephus schreef vijf dikke boeken over maar vier jaar van de Grote Oorlog (66-70 n. Chr.), en Thucydides schreef acht uitgebreide boeken over twintig jaar Peloponnesische oorlog (431-411 v. Chr.). Welke maat men ook aanlegt, het boek I Makkabeeën is uiterst bondig. Men hoeft geen geleerde te zijn om te begrijpen dat bepaalde gebeurtenissen die dagen lang of urenlang doorgingen heel kort beschreven zijn, terwijl andere die korter duurden, langere beschrijvingen hebben gekregen. In 9:22 erkent de schrijver dit heel duidelijk: ‘Verdere bijzonderheden over Judas, zijn oorlogen, de heldendaden die hij verricht heeft en alles wat van zijn grootheid getuigt, zijn niet opgetekend; het was teveel om op te noemen.’ Dit is, om het zachtjes uit te drukken, kenmerkend voor wat we heden ten dage in onze massamedia zien, namelijk dat gebeurtenissen die al maanden, en soms zelfs jaren, doorgaan, ons in een paar minuten worden voorgeschoteld, of zelfs helemaal genegeerd worden.
Hier komen we nog een ander ernstig probleem tegen waarop hiervoor al werd gezinspeeld. Bij het lezen van veel van de veldslagverslagen in I Makkabeeën treft het ons hoe bijbels ze zijn. Er zijn te veel verzen zoals de volgende:
‘Judas en zijn broers beseften dat de toestand zeer verslechterd was, nu de legers al in hun gebied lagen en, naar zij te weten waren gekomen, de koning bevel had gegeven om hun volk helemaal uit te roeien. Daarom zeiden ze tegen elkaar: “Wij moeten ons verzetten tegen de vernietiging van ons volk en vechten voor ons volk en het heiligdom.” Het volk werd bijeen geroepen om zich klaar te maken voor de strijd en om te bidden en een beroep te doen op Gods medelijden en barmhartigheid. Jeruzalem lag verlaten als een woestijn: geen van haar kinderen ging er in of uit; de tempel was geschonden…’ (3:42-45). Zelfs de niet deskundige lezer ziet onmiddellijk dat de meeste beschrijvingen bedoeld waren om de grootheid van God aan te tonen. De agenda die naar voren komt is dus duidelijk, en we krijgen geen enkel hard bewijs zoals we zouden krijgen bij de beschrijvingen van militaire zaken door Thucydides en Polybius. Zelfs de aantallen die in heel I Makkabeeën worden vermeld zijn partijdig en doen geen poging om een volledig beeld te geven. Veldslagen worden beschreven met bijbelse woordkeus, heel kort, en er niet veel hard bewijsmateriaal worden teruggevonden in de beschrijvingen.
Het tweede criterium dat we moeten vermelden, is dat van de ‘relevantie’. Voor de schrijver van I Makkabeeën bestaat de statistische werkelijkheid eenvoudig niet in veel van zijn beschrijvingen. Relevantie is heel duidelijk te zien niet alleen door de historische vertelling van de schrijver heen, maar ook in zijn vele commentaren en de terminologie die hij gebruikt om de heidenen te beschrijven tegenover de volmaakte en goede Joden (2:29 tegenover 5:1-2). Soms kunnen we zelfs taal aantreffen die mediadeskundigen aanduiden met de ‘retoriek van de hysterie’. Bijvoorbeeld 5:1 e.v:
‘Toen de naties rondom hoorden dat het brandofferaltaar herbouwd en het heiligdom in zijn vroegere staat hersteld was, ontstaken ze in hevige woede en besloten ze om de nakomelingen van Jakob die onder hen woonden uit te roeien; ze sloegen de hand aan hen om hen te vernietigen. Daarom trok Judas ten strijde tegen de zonen van Esau… die de Israëlieten belaagden … Hij herinnerde zich de valsheid van de zonen van Bajan, die een valstrik en een struikelblok voor het volk waren…’
Bovendien ontbreekt het onze schrijver aan ‘verscheidenheid’, dat wil zeggen het vermogen om alle details van een situatie uit te drukken. Verscheidenheid men meestal niet verwachten bij geschiedschrijvers uit de Oudheid, maar er waren geschiedschrijvers in de Oudheid die zich grote inspanningen getroostten om meer divers te zijn in hun beschrijvingen dan de schrijver van I Makkabeeën. Thucydides is één goed voorbeeld en Ammianus Marcellinus is er nog een. De hellenisten in I Makkabeeën krijgen bijvoorbeeld altijd een ‘slechte pers’, van meet af aan, net als alle heidenen in Palestina. Toch krijgen ze erg weinig ruimte binnen het historische verhaal, en worden ze genegeerd als een belangrijke partij die zijn eigen belangrijke culturele rol had binnen de historische dynamiek van die periode.
De schrijver van I Makkabeeën schrijft dus voor mensen die het hoofdverhaal willen horen. Hij toont zijn kennis van wat de correcte sociale orde is, en van wat de theologische agenda moet zijn. Bovendien is de tekst die we nu tot onze beschikking hebben, geschrevenin het Grieks van de Septuagint, en ik geloof dat Grieks ook de oorspronkelijke taal van het boek is geweest. Dit moet geen verrassing voor ons zijn, want het is opmerkelijk dat ook Eupolemus, die waarschijnlijk in Palestina tijdens de opstand der Makkabeeën of kort daarna, zijn boek De Koningen van Juda in het Grieks schreef. Hij was in 161 voor Christus waarschijnlijk de ambassadeur van Judas de Makkabeeër in . Wat heeft het gebruik van de taal van de Septuagint te betekenen? Als I Makkabeeën oorspronkelijk in het Grieks van de Septuagint werd geschreven (of zelfs al tijdens de Hasmonese periode uit het Hebreeuws werd vertaald), dan lijkt het erop dat het Hasmonese hof zijn overheersing/ invloed ook wenste op te leggen aan Joden in de diaspora die met deze taal en zijn speciale tekens bekend waren.
II Makkabeeën
Dit boek is een uittreksel van een langer boek (in vijf ‘delen’), geschreven door Jason van Cyrene. Uittreksels, namelijk samenvattingen, waren een gewoon genre in de Oudheid (bijvoorbeeld, de Perochiae van Livius). We weten heel weinig van Jason, aangezien er in het boek zelf of op een andere plaats niets over hem staat. Maar we mogen aannemen dat, anders dan bij de schrijver van I Makkabeeën, zijn moedertaal Grieks was en dat hij (en/of zijn samenvatter) zich bewust was van de ‘rationalistische’ geschiedschrijverstraditie van Polybius. Hij gebruikt de beroemde Polybische beschrijving van geschiedschrijven:
‘Naar onze mening vormen de grote getallen en de overvloed aan materiaal die dat werk biedt een moeilijkheid voor degenen die zich in de beschrijving van die geschiedenis willen verdiepen. Daarom hebben wij ernaar gestreefd onderhoudend en begrijpelijk te zijn, zodat iedereen die ons werk in handen krijgt, zowel de eenvoudige lezer als degene die de feiten in zijn geheugen wil prenten, er zijn voordeel mee doen . De architect van een nieuw huis moet voor de hele bouw zorgen, terwijl degene die het op zich genomen heeft er schilderingen aan te brengen, zich alleen om een passende versiering hoeft te bekommeren. Dat is, dunkt me, ook met ons het geval’ (II Makk. 2:24-29). Jason was ook bekend met het leven in een Griekse stad (polis) aangezien hij in Cyrene woonde. Wij nemen aan dat hij de tempel kwam bezoeken omdat hij in zijn werk grote bewondering toont voor de Heilige Plaats. Maar we kunnen niet precies vaststellen in welke tijd hij zijn boek schreef en publiceerde. Aangezien hij het boek laat eindigen met de Dag van Nicanor in 160 voor Christus, men stellen dat het boek na die datum is verschenen.
Het boek begint met twee brieven waarin de Joden van Jeruzalem aan de Joden van Egypte vragen om het feest van Chanoeka te vieren; deze twee brieven vormen een op zichzelf staande eenheid die onderscheiden is van de rest van het boek. De brieven zijn mogelijk uit een Joods archief in Alexandrië gehaald. Na de brieven vertelt de samenvatter dat hij een samenvatting heeft gemaakt van het langere boek van Jason. Vervolgens worden de gebeurtenissen in Jeruzalem tijdens de regering van Seleucus IV verteld. Hij regeerde van 187 tot 175 voor Christus, maar de samenvatter verhaalt slechts over de laatste jaren van zijn regering, zeg vanaf 180 voor Christus. Daarop volgt het verhaal van de gebeurtenissen tijdens Antiochus IV Epifanes (175-164 v. Chr.), namelijk de hellenistische hervorming in Jeruzalem en de slechte relaties die er bestonden tussen de concurrenten in het priesterhuis van Zadok. Zij waren de voornaamste helleniseerders. De beperkende verordeningenvan Antiochus IV worden ook vermeld. Daarna (hoofdstuk 4:7-6:11) wordt het martelaren-verhaal verteld van Eleazar en Hanna en haar zeven zonen: ‘Eleazar, een van de voornaamste schriftgeleerden, een man op leeftijd en een indrukwekkende verschijning, werd gedwongen om varkensvlees te eten.’ Het wordt betrekkelijk gedetailleerd voorgesteld als de vrome Joodse reactie op de beperkende verordeningen van Antiochus IV tegen de Joden (hiervoor vermeld in de inleiding). Vanaf hier vertelt het boek over de heldendaden van Judas de Makkabeeër (parallel, met vele verschillen, aan het boek I Makkabeeën) tot aan zijn dood in 160 voor Christus. Erdoorheen is het verhaal geweven van de dood van Antiochus IV (hoofdstuk 9), waarover later.
Het lijkt waarschijnlijk dat II Makkabeeën het Deuteronomistische schema volgt van zonde en goddelijke vergelding, namelijk:
-
Zegen: Jeruzalem tijdens het priesterschap van Onias III (3:1-40)
-
Zonde: Hellenisering van Jeruzalem onder Jason en Menelaos (4:1-5:10)
-
Straf: Vergeldingsmaatregelen van Antiochus IV (5:11-6:17)
-
Keerpunt: Dood van de martelaren en gebeden van het volk (6:18-8:4)
-
Oordeel en redding: De overwinningen van Judas (8:5-15:36)
De overlevering van de tekst lijkt op die van I Makkabeeën (hoewel II Makkabeeën ontbreekt in versie S van de Septuaginta). Ook hier is de Latijnse versie een hulp, vooral wat namen betreft.
De bronnen
De bronnen die Jason van Cyrene gebruikte zijn moeilijk vast te stellen. We kunnen echter zeggen dat zijn informatie over de Seleuciden uit een heel goede Griekse schriftelijke bron kwam. De hoofdstukken 3-4 die gaan over de spanningen tussen de Seleuciden en de Joden en de hellenistische hervorming komen uit een Joodse bron die veel informatie had over de tempel in Jeruzalem. De martelaarsverhalen komen duidelijk uit een heel andere bron. De samenvatter, of Jason van Cyrene zelf, kende het eerste boek Makkabeeën niet en geen van beide auteurs gebruikte een gemeenschappelijke bron om hun verschillende versies te vertellen. Het is interessant om op te merken dat, terwijl de hoofdstukken 1-7 en 14-15 een samenhangend geheel vormen en zeer goed verteld worden, het middengedeelte (namelijk de hoofdstukken 8-13) door de samenvatter zodanig verkort is dat het verhaal niet overtuigend is en soms fragmentarisch.
Naast de twee brieven die we eerder vermeld hebben (gestuurd aan de Joden van Egypte), zijn er vijf documenten in het boek. Eén, dat in hoofdstuk 9:19-27 staat, is niet authentiek; de andere, die voorkomen in hoofdstuk 11, stemmen overeen met hellenistische diplomatieke correspondentie en lijken wel authentiek te zijn. Samenvattend kunnen wij, aangezien er geen verwijzingen in het boek zijn naar de bronnen die de schrijver gebruikt heeft, alleen maar aannemen dat een deel ervan was gebaseerd op mondelinge overlevering, en een deel op schriftelijke bronnen, terwijl er ook documenten zijn gebruikt.
De aard van het boek en zijn theologie
Het boek is oorspronkelijk in het Grieks geschreven en past binnen het genre van de zogenaamde tragische geschiedschrijving. De grote hellenistische historicus Polybius had ditgenre in zijn Boek 2 al gekritiseerd omdat het de geschiedenis verdraait. Door zijn woorden van kritiek krijgen we ook een beeld van de aard van dit genre. Over de historicus Phylarchus zegt hij in Boek 2.61: Phylarchus, die het kennelijk de taak van een historicus vindt om de klemtoon te leggen op criminele daden door overdreven en uitgebreid te vertellen over de rampspoeden van de Mantineeërs…’ De bedoeling van deze wijze van geschiedschrijving was bij de lezer gevoelens op te wekken met beschrijvingen van gruwelijkheden als bloedige veldslagen, vreselijke martelingen, huilende mannen en vrouwen, en dergelijke. Maar het was ook de bedoeling de lezer te amuseren. Het boek II Makkabeeën, anders dan I Makkabeeën, vlecht door zijn verslag vele bovennatuurlijke en irrationele gebeurtenissen heen om de rol van God in de gebeurtenissen te verhogen en zijn hulp aan het volk Israël meer te doen uitkomen. Het volk Israël wordt aangeduid met de naam ‘Joden’ en ook met ‘Hebreeërs’. We komen in dit boek een hele groep engelachtige figuren tegen, hemelruiters, geestverschijningen en goddelijke zelfopenbaringen (het verhaal over Heliodorus en de tempel sprak de schilder Raphaël aan, die het heel dramatisch schilderde).
Het boek vormt een belangrijke bron voor de theologie van het judaïsme van de tweede tempel. Het concentreert zich op God en zijn handelen voor zijn uitverkoren volk. De Israëlieten houden zich aan de Wet en beijveren zich voor de wetten van de Sabbat, en de verzameling Mozaïsche wetten staat centraal in hun leven. Het boek beklemtoont het feit dat Joden zich aan de wetten van Mozes moeten houden zelfs als deze wetten ingaan tegen de verordeningen van de koning. Met zijn beelden uit de geschiedenis maakt het boek duidelijk dat de Joden door God gered zullen worden omdat hun beproeving van nu slechts een morele les is die zij moeten leren. God wordt beschreven met hellenistische benamingen zoals ‘hypsistos’ (3:31), de ‘heer van alle geesten’ (3:24) en de ‘koning der koningen’ (13 4). God verschijnt niet persoonlijk om mensen te helpen, maar hij werkt in de wereld door zijn bovennatuurlijke bemiddelaars (11:8). Jeruzalem is de enige heilige stad en dat haar tempel centraal is wordt het hele boek door met klem aangegeven. God heeft niet zijn volk uitverkoren voor de Heilige Plaats, maar eerder de Heilige Plaats voor zijn volk. Het boek maakt melding van het geloof in de opstanding (7:9; 12:44), en de auteur beklemtoont ook dat zelfs de vijanden van Israël God eerden vanwege zijn grootheid (9:13 ev.; 8:36).
Voor beeld van het gebruik van bronnen in II Makkabeeën
De meeste bronnen die de dood van Antiochus IV Epifanes in 164 voor Christus behandelen, doen dat min of meer op dezelfde wijze. De koning ondernam een expeditie naar het oosten om zich de bezittingen of het geld van de tempel van Artemis in Elymes toe te eigenen. Hij werd echter verdreven door de mensen die in de stad woonden en getroffen door een of andere geestesziekte stierf hij kort daarna in Perzië of Babylon. Sommige bronnen voegen nog een element toe door te beweren dat Antiochus gestraft werd vanwege zijn schaamteloze gedrag tegenover God en zijn volk (I Makk. 6:1-17; II Makk. 9; Flavius Josephus, Ant. 12:354-59; Hiëronymus over Dan. 11:36). Twee verschillende versies treft men aan in II Makkabeeën 1:13-16 en 9:5-27.
II Makkabeeën 9:5-27 vermeldt dat Antiochus toen hij in het oosten was (ergens bij Ekbatana) werd getroffen door een of andere lichamelijke ziekte, waarschijnlijk een ontsteking (v. 5). Antiochus, die besefte dat zijn kwaal een vermaning van God was (v. 11), kwam tot berouw, en sprak een gebed uit (deed een gelofte) ‘aan de Heer, die zich niet meerover hem zou ontfermen’ (v. 13). Hij zou, onder andere (vv. 1-17), Joods worden en Gods roem overal verspreiden. Bovendien schreef hij aan de Joden, onder andere zeggende dat hij ten zeerste verwachtte zijn ziekte te boven te komen (v. 22), en hij beëindigde zijn brief met: ‘Ik verzoek u derhalve dringend de weldaden, die ik u in het algemeen of ieder van u in het bijzonder heb bewezen, indachtig te blijven en in uw goede gezindheid tegenover mij en mijn zoon te volharden’ (v. 26). Men zou verwachten dat dit verhaal goed afliep, maar in plaats daarvan houdt de schrijver plotseling op en zegt (v. 28): ‘De moordenaar en gods-lastereraar, … stierf zelf ten prooi aan de gruwelijkste pijnen, een ellendige dood, ergens in de van een vreemd land.’
Terwijl I Makkabeeën 6:5-14 een populaire Joodse interpretatie is van de vroegste (‘Polybische’) versie, wijkt II Makkabeeën 9:5-27 niet alleen af van alle andere versies, maar stemt zelfs niet overeen met het raamwerk waarbinnen het wordt verteld (II Makk. 9:1-3. 28-29). Dit valt te verklaren door het feit dat Jason van Cyrene, de samenvatter, of zelfs een latere hand, gebruik maakte van een Babylonische traditie die in die dagen in omloop was in Joodse kringen, het zogenaamde Gebed van Nabonidus uit de derde-tweede eeuw voor Christus, gevonden in grot Qumran en in het Aramees geschreven. Zowel in het Gebed van Nabonidus als in II Makkabeeën 9:5-27 lijdt de koning aan de een of andere lichamelijke ziekte. Dit is heel anders dan alle andere versies die niet teruggingen op Jason of zijn bron, en die vertellen dat de koning aan een of andere geestesziekte leed. Beide bronnen zeggen nadrukkelijk dat de koning ver weg was van zijn hoofdstad (oostelijk of zuidelijk), toen hij op Gods bevel getroffen werd door ontstekingen vanwege zijn onbeschaamde daden tegen de God van Israël. In beide gevallen toont de koning berouw tijdens zijn ziekte en uit hij zich in gebed. Indien, zoals waarschijnlijk lijkt, de tekst van het Gebed van Nabonidus een goede afloop had, zoals de versie van Daniël 4, waar de koning ten slotte werd gered en monotheïst werd, dan is er alweer een opvallende parallel: Antiochus IV Epifanes, verder overal in II Makkabeeën vijandig behandeld, staat volgens 9:17 klaar om Jood te worden. Bovendien toont hij in 9:20 dat hij gelooft in de Joodse God.
Indien men ervan uitgaat dat II Makkabeeën 9:5-27 een gemeenschappelijke traditie weergeeft met die van het Gebed van Nabonidus, wordt op deze manier de reden voor de discrepantie tussen het raamwerk (II Makk. 9:1-3. 28), dat overeenstemt met de gewone heidense tradtitie, en II Makkabeeën 9:5-27 duidelijk. De schrijver voegde een ‘Nabonidus’-tra-ditie die in die tijd populair was, maar het laatste stukje van het verhaal, de genezing van de koning, deed hij er niet bij. De aanname dat de schrijver vrij omsprong met zijn materiaal wordt nog versterkt door het feit dat hij een zogenaamde brief van de koning (vv. 18-27) toevoegde, die hij in feite zelf had gemaakt. Vandaar dat vers 28 alleen maar een natuurlijk einde is aan vers 2 of vers 4 van hoofdstuk 9, terwijl vers 5-27 een heel andere oorsprong weerspiegelt. Deze ‘Babylonische’ bron van ons verhaal zal misschien ook licht werpen op het vreemd afwijkende verhaal in II Makkabeeën 1:13-16. Dat laatste zou een weerspiegeling kunnen zijn van een restant van een traditie van de vijandigheid die er bestond tussen Nabonidus en de geestelijkheid van Babylon.
Deze analyse is maar één voorbeeld van vele die men kan geven voor de strategieën die de auteur van II Makkabeeën heeft gebruikt om een coherent historisch verhaal te scheppen.