1 en 2 Samuël
INLEIDING
Naam, plaats, auteur
Oorspronkelijk vormden 1 en 2 Sam. één boek. In de LXX worden ze met de beide boeken der Koningen samengevat onder de naam ‘Koninkrijken’. Hiermede wordt het thema aangegeven: de juiste uitoefening van het koningschap. Al sterft Samuël reeds in 1 Sam. 25:1, hij blijft geestelijk invloed uitoefenen, jaren na zijn dood. In de hebreeuwse tekst komt de tweedeling van het boek in het midden van de 15e eeuw.
De beide boeken worden, in onderscheid van de LXX, gerekend tot de profeten, en wel de vroege profeten, terwijl Jesaja, Jeremia en Ezechiël met de zg. kleine profeten bij de late profeten worden ingedeeld.
De naam Samuël zegt niet, dat hij de auteur van de naar hem genoemde boeken is. De mogelijkheid van werkzaamheden op dit gebied behoeft niet a priori te worden uitgesloten, maar kan niet bewezen worden.
Verschillende geleerden nemen aan, dat er twee tradities in het verhaal verwerkt zijn. De ene zou Samuël tekenen als ziener, die zelfs voor kleinere zaken zou worden geconsulteerd. De andere lijn zou Samuël laten zien als nationale figuur en richter. Tegen het eind van zijn leven zouden zijn zonen hem bijstaan in het bestuur. Het volk is dan rijp geworden voor het koningschap, wat door Samuël beschouwd wordt als afval van de HERE. Ook zouden er twee portretten zijn van David, die enerzijds een herder was, met zeer sympathieke trekken. Anderzijds was hij soldaat en hoveling. Eveneens zouden er doubletten zijn in Sauls poging om David te doden (18, 10-16; 19, 8-10) en het sparen van Saul door David (24 en 26). In de uitleg wordt nader op deze gevallen ingegaan, zo nodig.
Wie 1 en 2 Samuël geschreven heeft, kan niet worden achterhaald. Of er een groter werk geweest is, waarvan zij deel uitmaakten, is eveneens onzeker. Men kan wel zeggen, dat 1 en 2 Samuël onze aandacht vestigen op het begin van de monarchie en de consequenties daarvan voor het geestelijke leven van het volk.
Tekstoverlevering
De tekst is slecht bewaard. Vandaar dat velen de LXX prefereren, omdat deze een betere zin biedt.
In de Dode-Zeerollen vinden we fragmenten, die verwantschap tonen met de tekst die de LXX biedt. Toch blijft voorzichtigheid geboden, gezien de vrijheid die de LXX zich veroorlooft.
Chronologie
Ook deze vertoont veel verschillen tussen de Masoreti-sche tekst en de LXX, afgezien nog van de hss. Misschien kan men de regering van David stellen ± 1010970.
Inhoud van 1 en 2 Samuël.
| 1 Samuël | ||
| 1:1-7:14 | De vroege jaren van Samuël | |
| 1:1-3:21 | Samuël en Eli | |
| 4:1-7:14 | Oorlog met de Filistijnen | |
| 7:15-15:35 | Samuël en Saul | |
| 7:15-12:25 | Saul wordt koning | |
| 13:1-14:52 | Lotgevallen van de ark van God | |
| 15:1-35 | De nederlaag van Amalek | |
| 16:1-31:13 | Saul en David | |
| 16:1-17:58 | David aan het koninklijk hof | |
| 18:1-20:42 | David en Jonathan | |
| 21:1-26:25 | David vlucht | |
| 27:1-30:31 | David in het gebied der Filistijnen | |
| 31:1-13 | De nederlaag en dood van Saul en Jonathan | |
| 2 Samuël | ||
| 1:1-8:18 | De eerste jaren van Davids regering | |
| 1:1-27 | Davids reactie op het nieuws van Sauls dood | |
| 2:1-4:12 | David en Isboseth | |
| 5:1-25 | David verslaat de Filistijnen | |
| 6:1-7:29 | David, de ark en het huis van God | |
| 8:1-18 | Verdere overwinningen van David | |
| 9:1-20:26 | Koning David en zijn hof | |
| 9:1-13 | David en Mefiboseth | |
| 10:1-12:31 | Oorlog met Ammon en zijn gevolgen | |
| 13:1-18:33 | David en zijn oudste zonen | |
| 19:1-20:26 | Davids terugkeer en de opstand van Seba | |
| 21:1-24:25 | Davids regering: problemen en vooruitzichten | |
| 21:1-22 | Honger en oorlog | |
| 22:1-23:7 | Twee psalmen van David | |
| 23:8-39 | Davids helden | |
| 24:1-25 | Volkstelling en straf | |
VERKLARING
1Samuël
De vroege jaren van Samuël 1 Sam. 1:1-7:14
Er is aansluiting bij de periode van de Richters. Onzeker is of 1 en 2 Sam. het vervolg bieden van de verhalen van de zgn Pentateuchbronnen J en E. Ook dubieus is of de doubletten of parallelle verhalen in 1 Sam. op toeval berusten of dat J en E wilden eindigen bij de geschiedenis van David. 2 Sam. 9 tot 20 is een eenheid met 1 Kon. 1 en 2. Men kan hier echter niet spreken van duidelijk afgebakende grenzen. Ook kan men uit de levendige stijl net concluderen tot het verhaal van een ooggetuige, al is dat zeker niet onmogelijk. Zie voor J en E de inleiding op de Pentateuch.
Samuël en Eli 1:1-3:21
We maken hier kennis met Eli en Samuël, de gaande en de komende leider van Israel. De plaats van ontmoeting is in Silo, het heiligdom van de Richterentijd, dat volgens opgravingen ± 1050 door de Filistijnen verwoest moet zijn.
Elkana en zijn beide vrouwen 1:1-8
Opvallend is het geslachtsregister dat óf de belangrijkheid van Elkana óf die van Samuël moet onderstrepen. Elkana kan vertaald worden met: God schiep. Hanna is: liefelijkheid, met het accent op Gods genade. Veel is te doen geweest over Ramathaïm-Zophim. Men heeft om. voorgesteld de samenstelling te ontbinden in: ‘van Ra-mathaïm’ en ‘een Zufiet’. Wie–de samenstelling intact zou willen laten, kan vertalen: twee uitkijkheuvels. Maar het laatste woord is hierover nog niet gezegd.
Omdat Elkana duidelijk van Levitische afkomst is volgens het geslachtsregister naar 1 Kron. 6:22-38, zie men in de plaatsnaam geen afstamming maar een aardrijkskundige benaming.
Efratiet komt op meer plaatsen voor en betekent: uit Efraim. Anderen bestrijden de levitische afkomst van Elkana. Zuf is de naam van een landstreek, waarin Rama ligt, ten noorden van Jeruzalem.
Het huwelijk van Elkana was polygaam. In hoeverre dit algemeen was, is moeilijk na te gaan. De polygamie veronderstelt welstand, zoals tegenwoordig bij de Islam nog het geval is. Mogelijk was monogamie regel: vgl. de uitdrukking: ‘een man en zijn vrouw’ en Hosea met zijn vrouw (Hos.2:l).
De porties (NBG: deel) waren het offervlees uit het heiligdom. De eerste christenen hadden te maken met offervlees uit de heidense tempels, vgl 1 Kor. 8. Of Hanna een dubbele portie kreeg is mogelijk. De hebreeuwse uitdrukking is niet duidelijk. Een dubbele portie zou een verklaring zijn voor Peninna’s optreden. Haar naam is: Koraal. Of dit in tegenstelling met de naam van haar rivaal Hanna staat, is niet duidelijk.
Elkana had de gewoonte met zijn gezin jaarlijks naar Silo te pelgrimeren voor het loofhuttenfeest in de maand Tisjri. Of hij ook andere feesten onderhield staat niet vermeld. Het provocerende gedrag van Peninna laat zien, dat de cultische verering van God geen enkele invloed heeft op het gedrag ten opzichte van haar naaste: uitwendig voor de HERE buigen, doet haar inwendig voor God niet zwichten, hoewel deze geesteshouding door de cultische rite verondersteld wordt.
HERE der heerscharen 1:8 – hier voor de eerste maal vermeld – kan als een verkorte uitdrukking van HERE God der heerscharen gezien worden. Of met heerscharen gedoeld wordt op de legers of de reien der Israëlieten of op de engelen of de sterren laat zich niet uit het voorhanden materiaal beslissend uitmaken.
Hanna’s gebed en het antwoord daarop 1:9-18
Hanna doet een gelofte om een toekomstige zoon aan de HERE der heerscharen toe te wijden, voor dienst in het heiligdom. Eli zit op een stoel bij de deurpost van de tempel des HEREN. De priesterschap sloot zich in ieder geval toen niet op in een ivoren toren, maar was toegankelijk voor het volk Gods.
De gelofte van Hanna was die van een toekomstig nazi-reeërschap van haar eventuele zoon. Men vindt meer over dit dienen van God in Num. 6:1-21. Daar draagt het nazireeërschap meer een tijdelijk karakter. Men ziet in het woord Leviet iemand die zich door een belofte plechtig tot dienst aan God verbonden heeft. Samuël zou dan later tot de stam van Levi gerekend worden. Men kon dus in de stam van Levi geboren of daarin geadopteerd -worden.
In vs 14 geeft Eli Hanna een standje, omdat ze volgens hem dronken zou zijn. Eli zal uit ervaring gesproken hebben. In vs 15 en 16 protesteert Hanna tegen Eli’s woorden. Nietswaardige SV: ene dochter Belials: letterlijk zonder waarde; misschien van een werkwoord, dat verwarren betekent.
Samuëls geboorte en toewijding aan God 1:19-28
19. Met Eli’s woorden gingen Hanna en Elkana de volgende morgen vroeg naar het heiligdom om zich te buigen voor de HERE.
Eerst toen ze weer thuis waren, hadden ze gemeenschap: Elkana en Hanna worden hierbij met name genoemd. In één adem volgt: dacht de HERE aan haar.
20. Omstreeks een jaar later. Letterlijk: bij de wendingen van de dagen = aan het eind van het jaar.
Moeilijk is de hebreeuwse woordspeling, die hier wordt gezien in de naam Samuël en het werkwoord voor ‘vragen’.
Dat oorspronkelijk hier de naam Saul = ‘gevraagde’ zou gestaan hebben en later door Samuël zou zijn vervangen, na Sauls dood, is hypothese.
Van meer belang is in vs 28 de vorm van ‘vragen’ die ‘ter leen geven’ betekent. Hanna geeft haar gevraagde kind als een permanente lening aan de HERE voor de dienst in Silo. De LXX vertaalt: ten gebruike voor de HERE. In de LXX worden de drie stieren in de MT teruggebracht tot één drie jaar oude stier, vs 24.
Opvallend is de wijze waarop Hanna aan Eli haar verhaal vertelt. De naam des HEREN (5x) staat daarbij in het middelpunt.
Lofzang van Hanna 2:1-10
Door velen Hanna ontzegd wegens het voorkomen van ‘zijn koning’ in 10. Sommigen zien in de uitdrukking profetie van de toekomst. Samuels optreden zal dit nabij brengen. Misschien is deze psalm ontleend aan een feest-liturgie voor het Loofhuttenfeest. De lofzang van Maria, het zgn. magnificat, vertoont aanknopingspunten met de lofzang van Hanna. Mijn hoorn = mijn kracht, mijn voorspoed (vs 2).
5b bevat in het algemeen herinnering aan Hanna’s situatie.
6.Sjeool = dodenrijk.
10. Zijn gezalfde = mesjicho. Messias is de vergriekste vorm van het aramese woord mesjicha. Hebr. masjiach. Messias is niet joodser dan het griekse christos.
Masjiach is in 1 en 2 Sam. de benaming voor de van God aangewezen leider van het volk.
Het heiligdom te Silo 2:11-26
De opbouw van het verhaal toont telkens het verschil met de zonen van Eli.
18, 19. Linnen lijfrok, lendenschort Hebr. eföd bad. Of daar relatie is tussen de priesterlijke efod met Urim en Tummim Ex 28:30 en dit gewaad van de kleine Samuël is niet meer uit te maken. De vermelding van Samuëls dienst staat in tegenstelling tot de ontheiliging van de offerdienst door de bené belijja’al=de deugnieten Hofni en Pinehas. Deze namen zijn Egyptisch: chofni=jonge kikvors; pinechas = neger. Men concludere niet te snel uit deze namen.
20. Zinspeling op Samuëls naam.
21. Men kan verband zien tussen Samuëls verblijf bij de HERE in Silo en de kinderzegen in het huis van zijn vader en moeder. God vergoedt ruimschoots het gemis van Samuël.
25. De deterministische verklaring: want de HERE wilde hen = de zonen van Eli, doden. Toch was hun ongehoorzaamheid hun eigen wil. De straf op de zonde kan bestaan in het verlies voor de zondaar van de eigen wil: nil veile nisi peccare = niets anders willen dan zondigen (Augustinus).
26. Dit vs staat hier als tegenstelling tot vs 25.
Profetie over Eli en zijn huis
2:27-36 zijn een voorspel op de val van Eli en de zijnen ten gunste van de lijn van Zadok, die hogepriester werd in Salomo’s tijd, 1 Kon. 2:26 v, 35.
Er is geen grond om vs 35b te schrappen als glosse ten gunste van het hogepriesterschap van Zadok. We moeten beide naast elkaar laten staan.
28. Het is moeilijk uit te maken of deze efod kan worden gelijkgesteld aan die welke Samuël droeg of de efod is met Urim en Tummim.
31. Deze uitspraak wordt vervuld in het bloedbad van Nob (1 Sam. 22).
36. Hier wordt de vernedering van Eli’s nakomelingschap plastisch getekend tegenover de invloed uit 2:12 vv.
De HERE verschijnt aan Samuël 3:1-21
Silo ligt ten noorden van Betel, oostelijk van de grote weg, die van Betel naar Sichern leidt. Ten zuiden van Le-vona, Richt.21:19.
Hoe oud Samuël bij zijn ‘roeping’ was, is onmogelijk te zeggen. Hebr. na’ar is zeer vaag. Het veiligst gaan we met de NBG vert.: jonge Samuël, 2:21, 265, 3:1.
Schaars: eigenlijk: kostbaar. God moet ver weg geweest zijn, omdat zijn woord zo zeldzaam was.
Eli komt op de achtergrond en Samuël neemt de leidende plaats in. Het gebrek aan profetie staat in verband met de deplorabele toestand van Eli’s huis.
3.Het heiligdom te Silo wordt tempel des HEREN genoemd, wat wijst in de richting van blijvende bouw.
4.Samuël had nog geen ervaring in de profetische omgang met de HERE.
5-10. Opvallend in de behoedzame en wijze houding van Eli ten opzichte van het spreken Gods tot Samuël.
11-14. Wat in 2:27-36 is gezegd gaat nu in vervulling, van het begin tot het einde (vs 12). Men noemt een godsspraak, ontvangen tijdens de slaap in het heiligdom van een godheid, een incubatieorakel,
12. Al wat ik over zijn huis gesproken heb, slaat op 2:30 w. Men kan vs 12 ook als toekomstig vertalen. Dat past beter bij 15-18.
19. Wat nu volgt is niet op zichzelf staand, maar het begin van een loopbaan als profeet. Dat komt uit in het feit, dat de woorden, gesproken in de naam des HEREN, worden vervuld.
20. Van Dan tot Berseba tekent Samuël als de opkomende nationale figuur. Alle stammen delen in het openbaringswoord.
21. De openbaring in Silo hield verband met de betrouwbaarheid van Samuël als dienaar des HEREN.
De LXX heeft een langere tekst dan de MT: ‘Eli nu was zeer oud en zijn zonen bleven verder gaan in (verdorvenheid) en hun levenswandel was verkeerd voor het aangezicht des HEREN’. Welke lezing oorspronkelijk is, valt niet te zeggen. Nergens wordt melding gemaakt van Samuël als opvolger van Eli, nog minder van het komen van zijn huis in plaats van dat van Eli. Wel wordt zo de tegenstelling in al haar scherpte getekend.
Hoewel Samuël werkzaam was als bedienaar van het heiligdom, rust zijn reputatie op zijn profetische werkzaamheden: 3:19-4:1. Die zijn nauw verbonden aan het heiligdom, zoals ook later in Jeruzalem het geval is.
Oorlog met de Filistijnen 4:1-7:14
Lotgevallen van de ark Gods
Het belang van Samuël als ontvanger van Gods openbaring wordt in 4:1 nog eens onderstreept, vgl 3:20. De meesten verbinden 4: la met het voorafgaande.
Er is geen overgang tussen 4:1b en het vorige hoofdstuk. De LXX heeft dit willen verhelpen door de mededeling: In die dagen gebeurde het, dat de Filistijnen zich verzamelden tot de oorlog.
Voor het laatst is van de Filistijnen sprake geweest in Ri. 13-16. Toch gaat het in de volgende hoofdstukken in de eerste plaats om de ark en haar lotgevallen.
Israel lijdt de nederlaag 4:1-10
Het slagveld ligt zo’n 4 uur gaans tussen Afek en Silo. De Filistijnen hebben invallen gedaan in het heuvelland. De Israëlieten willen hen daaruit verdrijven, maar worden verslagen.
Eben-Haëzer = steen der hulp. Later wordt deze plaats het toneel van een israelitische overwinning, 7:12. Ligt in het land van Zuf, van Jaffa.
Afek, bij Mizpa, kan betekenen: omheining of bolwerk. Er zijn meerdere plaatsen van die naam: Joz. 13:4; Joz. 12:18; 1 Kon. 20:26; Joz. 19:30; Ri. 1:31. Misschien ontstaan uit legerkampen.
3.De Israëlieten maken van de ark, ondanks Samuëls optreden, een fetisj. Samuëls geest is hier helemaal afwezig. De ark was de troon des HEREN. Misschien heeft de benaming heerscharen nog een rol gespeeld bij het halen van de ark naar het slagveld.
5.Het enthousiasme van het volk is iets anders dan het ware geloof in God. Het dreunen van de aarde wordt ook gevonden in 1 Kon. 1:45. Het gejuich is o.m. te vinden in Ps. 47:6. Geeft aan de tegenwoordigheid van God.
7.De LXX heeft het meervoud ‘goden’ behalve een enkele tekstrecensie (L). Hangt samen met het Filistijns polytheïsme.
8.In 8 weer het meervoud ‘goden’, nu in de MT.
9.De vrees en schrik voor de Israelitische godsdienst brengen hen tot vertwijfelde tegenstand. De Filistijnen zien de keus tussen vechten en tot slaaf van Israel gemaakt worden. Let op de benaming Hebreeën, die veel in Genesis voorkomt. Slavernij onder de hegemonie van de Hebreeën is niet aanlokkelijk. In de Amarnabrieven komt Hebreeën voor onder de naam Habiru.
10. Het is de vraag of dertigduizend man letterlijk genomen moet worden. Elêf kan misschien kleinere afdelingen aangeven, in plaats van de betekenis ‘duizend’.
De val van Eli’s huis 4:11-22
De volgende nederlaag heeft nog noodlottiger gevolgen. Het verlies van de ark wordt eerst genoemd, de dood van Hofni en Pinehas komt daarna.
12. De gescheurde klederen waren een teken van droefheid en rouw evenals de aarde, op het hoofd gestrooid.
13. Bij Eli wordt primair de zorg om de ark genoemd.
14. Als tegenstelling met het gejuich uit 3:5,6 wordt hier genoemd het jammergeschrei over de verloren veldslagen.
15. De blinde Eli (3:2) maakt de uitwerking van de in 3: 13 genoemde vloek mee.
17. Hier wordt door de boodschapper van het slagveld eerst de dood van Eli’s zonen en het laatst het buitmaken van de ark vermeld.
18. Op het horen van het nieuws over de ark viel Eli van zijn stoel, brak zijn nek en stierf.
In dit vs alleen wordt melding gemaakt van zijn richterzijn gedurende veertig jaar over Israel. Hier loopt de verbindingslijn met het Boek Richteren. (= richters: leiders, verlossers en regeerders over Israel vóór de koningen).
19. Ook bij de vrouw van Pinehas is de grootste ramp het buitmaken van de ark. In de naam van haar zoon, Ika-bod = weg is de eer, komt deze smart tot uitdrukking. Pas aan het eind komen haar schoonvader en haar vader aan bod. Maar het einde is toch de ark van God. Daarmede eindigt alles in God. De ark is in ballingschap gegaan (21,22). In Ps. 78:60 v. wordt aan deze episode herinnerd.
De ark in filistijnse handen 5:1-12
I. Van Eben Haëzer gaat de ark naar Asdod. Ekron was dichterbij, maar Asdod bezat het voornaamste heiligdom van Dagon. Dagon was een korengod, die vereerd werd van het Zuiden van het land tot in Mesopotamië. In Ugarit bezat hij ook een tempel. In de Ras Sjamra-ta-bletten is Baäl de zoon van Dagon, Richt. 16:23.
De ark wordt een plaats gegeven naast het beeld van Dagon als cultisch symbool van een onderworpen volk. Daarin was iets van de kracht van de godheid tegenwoordig. Verondersteld werd dat het buitgemaakte cultusobject bij het tempelbezoek eer bewezen werd, vgl. het bronzen altaar van Achaz in de tempel te Jeruzalem, 2 Kon. 16:10-16.
Bij vriendschapsverdragen werden cultische beleefdheden uitgewisseld. Salomo liet heiligdommen bouwen voor zijn vreemde vrouwen, 1 Kon. 11:7-8. Vgl ook de tempel van Izebel in Samaria voor Melkart.
4.De eerste val van Dagon (3) wordt herhaald en de handen en het hoofd van Dagon liggen afgehouwen op de drempel.
5.Hier wordt de zorg bij het betreden van Dagons tempel toegeschreven aan de heiliging door de aanraking van Dagons handen. Tegenwoordig leest men niet: slechts het vissendeel was hem gebleven, want men ziet geen verband meer van Dagon met dag = vis, maar met Dagon: korengod, die zijn naam aan het koren gaf. Men schrijft de grote verbreiding van de cultus van Dagon aan het feit dat hij de god van het weer was. Vaak is hij gelijkgesteld met Enlil, god van weer en bergen, en met Adad. Hij heeft tevens macht over de onderwereld.
6.De MT spreekt van gezwellen, builen, zweren. De LXX leest anders: en Hij bracht kwaad over hen en dat sloeg op hen over naar de schepen, en muizen verschenen midden in het land en er ontstond een groot en algemeen sterven in de stad. SV: en Hij sloeg ze met spenen. De plaag lijkt builenpest te zijn.
8.De stadsvorsten van de vijf steden Gaza, Askelon, Asdod, Ekron en Gat waren onafhankelijk, maar in dagen van nood traden ze gezamenlijk op.
9.Waarom de ark speciaal naar Gat moest, is onduidelijk. Het lijkt het besluit van de stadsvorsten te zijn, in vergadering bijeen. In Gat speelt zich hetzelfde af als in Asdod.
10. De ark gaat nu naar Ekron. Met Asdod waren Gat en Ekron in het noorden van het filistijnse gebied gelegen. De Ekronieten beginnen al te schreeuwen, voordat er iets gebeurd is. Maar hun sombere vermoedens worden bewaarheid.
11. Na wederom vergaderd te hebben, besluiten de stadsvorsten om afstand te doen van het teken van hun overwinning op Israel. De ark moet terug naar Israel. De As-dodieten wilden alleen maar de ark kwijt. Nu wordt impliciet erkend, dat Dagon tegen de God van Israel niets vermag. Laat zij (= de ark) terugkeren naar haar eigen plaats sluit in, dat de Filistijnen passende maatregelen moesten nemen om dit dodelijk cultusvoorwerp weer in Israel te krijgen, zonder schade voor hun steden. Dit wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 6. LXX heeft in plaats van Ekron in 10 Askelon. Zo ook 6:16.
De terugkeer van de ark 6:1-12
1.LXX voegt aan vs 1 toe: en hun land bracht muizen voort.
2.In de wereld der oudheid is in cultische aangelegenheden de vraag naar het ‘hoe’ zeer belangrijk. Of de Filistijnen niet wisten waar de ark stond, kan uit de tekst niet worden afgeleid.
3,4. De samengeroepen priesters en waarzeggers (vs 2) geven een degelijk en niet goedkoop advies aan hun sa-menroepers. Ze wijzen allereerst op de noodzaak van terugzending met compensatie voor de geschonden eer van de God van Israel. Daarin ligt vervolgens opgesloten dat zij schuld belijden tegenover Hem. Maar dat dit belijden met het nodige voorbehoud geschiedt, leert ons vs 9. Toch gaat men, alsof alles al zeker is, op de weg van de schulderkentenis: vijf gouden builen en vijf gouden muizen worden vervaardigd.
Het aantal vijf toont dat niet slechts de vermelde steden, maar het hele gebied door de plaag getroffen werd en deelde in de collectieve schuld. Het goud wijst op de kostbaarheid van het zoenoffer tot eerherstel. Ze zijn een smeekbede om vergeving in symbolische vorm.
5,6. Een oproep om haast te maken met de verzoening en de tijd niet te verspillen met theologische discussies. Egypte en zijn plagen worden als niet navolgenswaardig voorbeeld aangehaald. Gods werk wordt in dit alles aangewezen. Hier ziet men kennis van de daden des HEREN in de landen der heidenen, waarmee men z’n winst kan doen. Men kan in de raad der priesters en waarzeggers een experimenteel karakter zien om de schuldvraag definitief op te lossen. Treffend is de worsteling om de schuld.
7.Ze hebben kennis van de eigenaardigheden der dieren, die ze in dienst stellen van het vraagstuk der schuld. Doorgaans laat men zogende jonge koeien geen wagen trekken. De nieuwe wagen wijst op de heiligheid van zijn missie. De Filistijnen, geleerd door de recente ervaringen, mijden elk taboe. Dat de heilige ark niet per wagen vervoerd mag worden, maar gedragen moet worden op de schouders der levitische priesters, is hun zeker onbekend geweest.
9.Beth-Semes ligt op Israelitisch terrein, enkele mijlen ten Z.O. van Ekron.
10-12. Dat de koeien niet naar haar kalveren gingen, mag als een goddelijke aanwijzing gezien worden. Vandaar dat hier geen sprake is van toeval bij al wat de Filistijnen ondervonden, maar een schuldrelatie. Men lette erop dat hier de filistijnse visie wordt weergegeven.
De ark in Beth-Semes 6:13-20
Beth-Semes = zonnehuis, was een Levietenstad, Joz. 21: 16. Wat de mensen van Beth-Semes zagen aankomen was een tafereel, dat heenwees naar de goddelijke leiding erin. In de ark keerde de HERE Zelf terug tot Israel, vgl 4:22.
12. Wijst op het moederlijk instinct der dieren, openbaar komend in het loeien om haar kalveren. Desondanks gaat de wagen uit Filistea naar Israel met de ark. Daarop de nadruk.
14. Jozua=de HERE redt, was een veel voorkomende naam in Israel. De ark wordt op een grote steen in diens land geplaatst. De steen diende als voetstuk en later als herinnering aan deze gebeurtenis.
15. Levieten: een van de weinige vermeldingen in Samuël en Koningen. Beth-Semes was één van de steden, die aan de Levieten waren toegewezen, vgl. Joz.21:13vv.
16. De vorsten der Filistijnen keren tevreden terug, nu zij alles in goede orde hebben zien verlopen met de ark.
17. Askelon komt hier nu wel voor, in tegenstelling met hoofdstuk 5, waar alleen de LXX Askelon vermeldt, 10. i MT noemt Ekron. |
18. Huidige dag: vage aanwijzing voor de datering van dit boek.
19. Omdat zij de ark des HEREN bekeken hadden. SV omdat zij in de ark des HEREN gezien hadden.
Beide vertalingen zijn mogelijk.
SV: ja, Hij sloeg van het volk zeventig mannen en vijftigduizend mannen, zoals de lezing van de LXX luidt. NBG: zeventig man, vijftig op de duizend. Beide vertalingen zijn dubieus. ■
LXX leest aan het begin van vs 19: en de zonen van Je-chonias waren niet te spreken over de mannen van Beth-Semes, omdat ze de ark des HEREN gezien hadden. Onwaarschijnlijk dat alle inwoners in (of naar) de ark keken.
NBG volgt de MT.
De ark te Kirjath-Jearim 6:21-7:2
N.O. v. Beth-Semes.
Antwoord op de vraag van vs 20 zal zijn te vinden in vs 21. De heilige God, voor wiens aangezicht niemand bestaan kan, geeft te kennen te willen vertrekken naar Kirjath-Jearim. Aangenomen wordt dat Silo intussen door de Filistijnen verwoest is. Ook opgravingen wijzen naar een verwoesting in de elfde eeuw. Eveneens wordt verondersteld dat de Filistijnen toch wat toezicht op de ark willen houden.
1.Abinadab en Eleazar zijn verder niet bekend, maar hun namen komen veel voor. Als Levieten dragen ze zorg voor de ark.
2.NBG en SV hebben als vertaling: met klachten achtervolgen, en: klaagde den HEERE achterna.
De nieuwe uitleggers zien in het werkwoord een uitdrukking van verlangen naar de HERE. Beide vertalingen behoeven elkaar niet uit te sluiten: verlangen naar de HERE kan klagen over eigen afdwalingen terdege insluiten. LXX kan in deze richting worden uitgelegd: heel het huis Israels zag naar de HERE.
3.Astarte is een godin der vruchtbaarheid. Zij heeft in het OT vaak Baäl als partner. Al hoort Baal in Kanaan thuis, voor Israel behoorde hij een vreemde god te zijn. De HERE alleen moet de God van Israel zijn en blijven. Samuël moet dus niets hebben van de theorie, dat allerlei goddelijke wezens manifestaties zijn van ‘het Goddelijke’, zodat men eigenlijk niet kan spreken van vreemde religies, waarvan de ‘goden’ afgoden zijn.
4.De prediking van Samuël heeft als vrucht, dat er opruiming gehouden wordt onder de afgoden. Hier verschijnen de Baäls en Astartes in het meervoud, naar hun locale manifestaties. Het enkelvoud Astoret draagt de klinkers van bos jet = schande. Zo nam men de naam van de afgod niet op z’n lippen, want men las: schande. Aldus werd een muur van afkeer tegen de valse goden opgebouwd: Ps. 16:4.
In de ugaritische teksten is Asjera de godin van de zee en vrouw van El en Anat die van Baäl.
In het oude Arabië is Astarte bekend als Athtar = Venus. Zon en maan met Athtar vormen een driespan van goden. De vorm Ishtar komt voor in oud Babylonië. De syrische vorm is Astarte, de griekse Aphrodite.
In Deut. 7:13 worden de lammeren Asjtarot genoemd, di. gaven van Astarte. Deze naam was ook buiten de afgodische cultus van de godin in zwang in het dagelijks profaan gebruik. De gevonden beeldjes zullen gediend hebben als amuletten.
5.Na het verdwijnen van de afgoden laat de HERE Samuël Israel bijeenroepen in Mizpa, Gilead, vijf mijl noordelijk van Jeruzalem. Het was het centrum in de dagen voor de monarchie (zie Ri. 20 en 21). Het was een stad met een heiligdom waar Samuël recht sprak. Samuël ziet het gebed als het kenmerk van deze samenkomst van het volk.
6.Water putten en het uitgieten voor het aangezicht des HEREN. Een uniek gebeuren, maar in verbinding met het vasten een teken van berouw en boete. Het water gieten in 2 Sam. 23:16 v draagt een ander karakter. Een collectieve schuldbelijdenis van het volk ontbrak niet.
Het water gieten kan symbolisch wijzen op het willen kwijtraken van de zonde. Het gewone plengoffer bestond uit wijn of bloed.
7.Het geloof van Israel wordt al heel snel op de proef gesteld. De stadsvorsten rukken tegen Israel op, vs 8.
In hun vrees smeken ze Samuël voor hen tot de HERE te bidden, opdat Hij hen verlosse.
9.Samuël fungeert hier als offerpriester op een wijze die uniek is in het O.T. Het offer heeft verzoenende kracht.
10. De Filistijnen schenen sneller te zijn dan de offerende Samuël, maar de HERE bracht de onbesnedenen in verwarring zodat ze verslagen werden. De overwinning moet aan de HERE toegeschreven worden, want Israel bezat niet de doeltreffende ijzeren wapenen, waarvan de Filistijnen het monopolie hadden (vgl. 13:19-22)! Wel kunnen de Israëlieten de reeds verslagen vijanden achtervolgen en zo de overwinning voltooien.
Waar Beth-Kar ligt is onbekend. De naam kan betekenen ‘korensilo’ of ‘ommuurd huis’. Volgens vs 11 moet het een hooggelegen plaats zijn geweest.
12. Eben-Haëzer = steen der hulpe. De plaats valt niet nader te lokaliseren. Verschillende hss van de oude vertalingen lezen ipv. ons: mij.
13. De hand des HEREN, niet de Israelitische legers, hielden de Filistijnen in onderwerping gedurende Samuëls leven. Dit is de generale tendens. Vgl. echter 9:16; 14:52; 17.
14. Van Ekron af tot Gat toe: de grensgebieden.
De Amorieten waren de vóór-israelitische bewoners van Kanaän. Dat ze in vrede met hen leefden is een succes voor Israel.
II Samuël en Saul 7:15-15:35
16. Samuël maakte van jaar tot jaar een rondreis langs Bethel, Gilgal en Mizpa en richtte Israel op al deze plaatsen. LXX voegt voor plaatsen: ‘geheiligde’ in.
Samuëls leven speelde zich af in de heilige plaatsen. Wetsbepalingen werden gewoonlijk uitgevaardigd in deheiligdommen, vgl. de Tien Woorden in de ark van het centrale heiligdom, later in de Tempel van Salomo.
8:1. Richters. Niet in de brede zin van Richteren, maar in de beperkte betekenis van rechters, zie 4:18.
2.Berseba geeft aan de uitgestrektheid van Samuëls invloed. De beperking tot Berseba, ondanks 1, trekt de aandacht. Josephus plaatst een zoon in Bethel.
3.Al kan men hier 2:12 niet zonder meer als parallel nemen, toch is hier een duidelijke afwijking van geest en praktijk van Samuël. De Schrift worstelt hier met het telkens terugkerend probleem van de opvolging. Steeds één der grote problemen onder het volk Gods.
Vraag van het volk om een koning 8:4-9
Treffend is de naïeve houding van de oudsten, alsof een koning het volk zou kunnen vrijwaren voor wanbeheer. Het grote verschil tussen richter en koning is de continuïteit: Koningen stichten dynastieën met alle voor- en nadelen daaraan verbonden. Verder zoeken de oudsten de oorzaak in het politiek falen in plaats van bij het zondigen tegen de HERE. Hun schuld is het zich willen verzekeren van succes, eigenlijk onafhankelijk van God, hoewel ze zijn knecht Samuël willen inschakelen bij het verkrijgen van een huns inziens beter werkend instrument, nl. de koning, die het succes op gang zal brengen.
Ze komen tot deze petitie door:
1.het falen van Samuëls zonen
2.ze willen gelijk worden aan de volken die wel een koning hebben.
Voor het gemak schrijven ze aan de koningen der volken toe ‘het richten’, om de overgang van het theokratische richten tot het koningschap te vergemakkelijken. hun kortzichtigheid zien de oudsten niet hoe schromelijk ondankbaar ze zich gedragen jegens de oude richter Samuël, die zijn hele leven had opgeofferd in dienst van zijn volk.
Samuels raad verworpen 8:10-22
Samuël bracht zijn teleurstelling over het drijven der oudsten in het gebed tot de HERE. Hiermee bleef hij in de lijn van het richter-zijn: geleide door God.
In het gesprek dat God met hem houdt, vss 7-9, onthult de HERE hem de achtergronden van hun verzoek: verwerping Gods is de drijvende kracht.
In vs 9 staat een merkwaardige raad: ernstig waarschuwen voor hun daden. Tevens vertellen hoe het koningschap zal functioneren als het – en dat gaat voor – in Israel zal worden ingevoerd. Hier worden, zoals zo dikwijls in de Schrift, menselijke verantwoordelijkheden en goddelijk raadsbesluit naast elkander gezet.
In 10 v wordt een realistisch beeld geschetst van het leven onder de monarchie. Dat het bewind van Salomo hiervoor model gestaan heeft, is niet te handhaven bij wat we weten uit Alalakh en Ugarit. Lang vóór Samuël wist men onder de volken wat monarchie was.
20. De oudsten zien het koningschap vooral onder militair aspect. Bijzaak maken zij tot hoofdzaak.
21. Samuël gaat niet tobben over hun wensen. Hij brengt ze onmiddellijk over aan God in gebed. En de HERE leidt hem op een wonderlijke weg door hem, ondanks alles, bevel te geven een koning aan te stellen. Zo kan een vreemde weg Gods weg zijn, ondanks en in onze verantwoordelijkheid. Hoe een koning naar Gods hart kan zijn tekent Deut.17:14-20.
Saul gaat naar Rama 9:1-14
1.De vader van Saul was naar de NBG een ‘vermogend man’. De hebr. uitdrukking kan ook vertaald worden door ‘dapper held’. Het een behoeft het ander niet uit te sluiten.
2.Saul betekent ‘gevraagd’, ‘afgebeden’. Zie verder 1: 20. Of we met ‘schoon’ moeten vertalen is dubieus. Men kan overwegen de letterlijke betekenis ‘goed’ te prefereren.
4.De weg die Saul volgde om de verloren ezelinnen te zoeken is niet meer in kaart te brengen. Men heeft in het verhaal tevens een symbolische betekenis willen zien.
In ‘dapper held’ ziet men ‘bewaker’ van een godheid. Daarbij wordt vergeten dat ‘dapper held’ van Kis gezegd wordt. Toch gelooft men dat Saul op zoek was naar een verloren koning en de vermelde plaatsen geven stadia aan in het cultisch ritueel. Salisa, dat wijst op de verwachte opstanding van de koning, ziet op Hos. 6:2. Sa-halim, afkomstig van ‘jakhals’, ziet op de Egyptische godheid Anubis. De cultische handeling had ten doel de vernieuwing van de vruchtbaarheid in Efraïm. De angst van Kis over de terugkeer van Saul ontstond uit de vrees dat een mensenoffer zou moeten worden gebracht om de terugkeer te bewerken.
Een andere visie ziet geen symboliek in Salisa en Saha-lim. Wel in de proviand, die Saul meebracht (16:20) en die de uitrusting is van een jonge man voor de heilige oorlog. Maar: David werd niet als krijger door het hof uitgenodigd, wel als muzikant (16:17,18). Wat hij meebracht was een gave voor de koning.
Afscheidingen tussen de velden bestonden uit stenen. Dieren konden zo gemakkelijk verdwalen. In sommige seizoenen was voedsel moeilijk te vinden.
5.Zuf was het gebied, waarin Rama was gelegen (vgl 1:1; 9:6). Deze naam wordt hier niet genoemd. Evenzo wordt de vermelding van Samuël vermeden tot vs. 14.
6.Man Gods gewoon in 1 en 2 Kon.
9.Het is onjuist, zoals men vroeger deed, Samuël te houden voor een obscure dorpswaarzegger. Dat Saul Samuël niet kende is bij een jonge man niet verwonderlijk. ‘Ziener’ was vroeger gelijk aan het latere ‘profeet’. Profeten werkten in die tijd in kleine groepen, 10:5. De term ‘ziener’ is niet minachtend bedoeld, noch voor Samuël noch later voor Davids ziener Gad (2 Sam. 24:11).
12. De hoogte is het heiligdom, gebouwd op de hoogte.
Samuël nodigt Saul aan de maaltijd 9:15-25
16. Vorst is hier, in verband met zalven, bedoeld als koning.
17. Heersen is hier, in het Hebreeuws, een zeldzaam woord: ‘in toom houden’, ‘in zijn macht hebben’.
18. Saul is nog steeds van alles onkundig, zelfs wie Samuël is.
20. Saul kan in de toekomst zoveel ezels hebben als hij wil.
21. Op echt oosterse wijze vernedert Saul zich voor de ziener.
22-24. Saul wordt zeer eervol ontvangen, maar Samuël vertelt nog niets. Saul wordt met een zeer grote portie geëerd (vgl 1:4,5).
27. Nu pas wordt het geheim door Samuël aan Saul onthuld bij de grens van de stad, na het wegsturen van de knecht.
De privézalving van Saul door Samuël 10:1
De zalving zondert iemand af voor een speciaal ambt: priester, koning, profeet, (eenmaal nl. 1 Kon. 19:16) en is het middel tot het verkrijgen van vorstelijke krachten door de koning. De kus was het teken der gemeenschap en hoort bij het ritueel van de zalving.
2.Volgens sommigen moet men het graf van Rachel Gen. 35:19; Jer. 31:15 niet zoeken ten Z. van Jeruzalem, maar ten N. ervan, bij Rama. In de ontmoeting met de twee mannen bij het graf van de stammoeder Rachel ligt de bevestiging van het spreken van Samuël als profeet in de naam des HEREN, vgl 9:20.
De ligging van Zelzah is onbekend.
3.De terebint van Tabor. Bomen werden als heilig beschouwd en gezien öf als woning van de godheid öf als haar vertegenwoordigend, vgl. Gen. 12:6. Waarschijnlijk was dit een oude heilige plaats.
De drie mannen brengen offers naar God in Betel.
4.Saul mag de twee broden als teken van zijn gezalfd zijn aannemen.
5.Gibea Gods, gewoonlijk afgekort als Gibea, was de woonplaats van Saul, vgl 10, ongeveer drie mijl van Rama. Kan ook betekenen: de hoogste heuvel in de omtrek, vgl bergen Gods = hoge bergen, Ps. 36:6; 68:15. De ‘bezetting der Filistijnen’ kan ook zijn: de pilaar der Filistijnen, gedenkteken voor een overwinning of kenteken van Filistijns gezag. De LXX ondersteunt de vertaling ‘zuil’; vgl. Gen. 9:26.
Of de profeten verbonden waren aan het heiligdom op de heuvel is onzeker. In latere dagen verloren deze exstatische profeten hun plaats onder Israel. Onder de Kanaän-itische bevolking behielden ze die.
6.De ontmoeting met de extatici gaf Saul het teken dat in zijn behoeften als vorst (Hebr. ‘nagid’) zou worden voorzien. Hij zou een ander man worden.
7.Doen wat zijn hand vindt om te doen, wil zeggen, dat Saul niet iets kwam voortzetten, maar in een nieuwe situatie moest beginnen en zijn koningschap waar moest maken. Bij de Geest komt ook het bevel met de aansporing.
8.Telkens komen er brokken profetie met opdrachten. Zo wil de HERE zijn gezalfde geleidelijk aan in zijn ambt voeren. De leiding door de Geest is de band met de vroegere richters.
Gilgal is de plaats van Sauls bestemming en die van zijn nederlaag, 13:7-14. Gilgal = kring van stenen. Er zijn meerdere Gilgals.
De tekenen vervuld 10:9-16
Het belangrijkste wordt vermeld; de vervulling van de eerste twee tekenen wordt aangenomen. Bij Saul wordt een verandering bespeurd: hij wordt leider en held.
11, 12. Bij Sauls vrienden en kennissen ontmoette een en ander verbazing en verwonderde commentaren. Wat deed een eerzaam burger in het gezelschap van deze ra-zenden?
Mensen van dubieuze afkomst? Vgl. Hand. 2:13.
Het spreekwoord, vs. 12, komt weer voor in 19:24.
14. Hier wordt niet verklaard waarom de oom van Saul, eerder dan vader Kis, hem en de knecht vraagt over het bezoek aan Samuël. Het koningschap van Saul is nog een geheim, zelfs voor zijn naaste familie.
De publieke zalving van Saul 10:17-27
We worden nu gevoerd naar Mizpa = wachttoren.
19. Naar uw geslachten. Letterlijk: naar uw duizenden. Zie ook 4:10.
20. Enkele hebreeuwse hss hebben in plaats van ‘stammen’ ‘oudsten’ naar 8:4.
21. Saul verbergt zich. Het thema van de verborgen koning wordt tot het eind toe volgehouden.
22. Eerst vraagt men of Saul (de man schijnt niet bijzonder bekend te zijn) wel in Mizpa gekomen is.
Daarna geeft de HERE zelf opheldering over zijn gezalfde. SV: De HEERE dan zeide: Ziet, hij heeft zich tus-schen de vaten verstoken.
Het werpen van het lot was een godsdienstige handeling. Misschien gebruikte men hierbij de Urim en Tummim, Ex. 28:30. Wat ze waren en hoe ze gebruikt werden is ons heden een verborgenheid.
23-25. Saul was ondanks alles Gods keuze. Mogelijk is de oorkonde genomen uit Deuteronomium, althans erin opgenomen, vgl. Deut. 17:14-20. Het boek werd bewaard in Mizpa.
27. De kinderen Belials zorgen ervoor met hun contrapropaganda tegen de nieuwe koning, dat Sauls taak niet eenvoudig is.
De lezing: ‘Maar hij hield zich als doof’, waarin Saul als bedeesd en bescheiden getekend wordt, vindt men niet in de LXX. Daar leest men: ‘en het geschiedde na ongeveer een maand’, als begin van hoofdstuk het ongevo-caliseerde hebreeuws maar een klein verschil. De letter r ipv. d.
Het incident met de Ammonieten 11:1-15
1.Voor de Ammonieten: Gen. 19:38; Ri. 10:17.
Nachas = slang: het wijsheids- en levensdier in het oude Oosten. Geen scheldwoord, maar een erenaam.
Jabes = dorp in Gilead, ten oosten van de Jordaan, ten zuiden van de Zee van Galilea. Vgl. Ri. 21:8. Het aanbod van de inwoners gaat heel ver.
2.In zijn overmoed gaat Nachas vernietigende voorwaarden stellen: wie het volk Gods van zijn kracht (rechteroog) wil beroven, gaat te ver. Vandaar het gevraagde uitstel, 7 dagen, dat de zichzelf overschattende koning(?) geeft.
Israel kan toch nergens hulp vinden! Jabes rekent wel op hulp: het geloof ziet ‘ongelofelijke’ dingen gebeuren.
4.Gibea was volgens de opgravingen een plaats met eenvoudige gebouwen en primitieve werktuigen.
5.Aan Saul zou men niet zeggen, dat hij tot koning gezalfd was: hij doet het gewone landwerk; waarschijnlijk was hij aan het dorsen ten tijde van de oogst.
6.Maar het verhaal over Jabes’ toestand maakt hem ahw. tot koning. De Geest Gods geeft hem de nodige dynamiek voor het leiderschap: toorn en Geest sluiten elkaar niet uit.
7.Een aan de richterentijd herinnerend radicalisme wordt als norm gesteld. Samuël wordt niet vergeten in de oproep tot de strijd.
Ook vermeldenswaard is de schrik des HEREN. Het werkwoord ‘in stukken houwen’ is hetzelfde als in Lev. 1:6 en 1 Kon. 18:23. Het sacraal karakter van de ontzettingsexpeditie wordt hierdoor aangewezen.
8.Bezek = breuk, ligt tegenover Jabes in Gilead aan de westelijke oever van de Jordaan. Duizend neme men niet in de tegenwoordige betekenis, vgl. 6:19.
9.De boden uit Jabes ontvangen een toezegging die om geloof vraagt.
10. Dat geloof blijkt uit het antwoord op Nachas’ ultimatum. De boden met het leger trokken ‘s nachts op. Het antwoord aan Nachas is dubbelzinnig: men kan ook vertalen: morgen zullen wij tegen jullie uittrekken.
11. De verdeling van het volk in drie groepen herinnert aan het aanvalsplan van Gideon tegen de Midianieten. Saul viel echter in de laatste nachtwake aan.
12. Saul bleek een van God geroepen leidsman te zijn, evenals voorheen Gideon. Inderdaad hadden de kleineer-ders van Saul een zware straf verdiend.
13. Sauls antwoord op de vraag om straf voor hen getuigt van grootmoedigheid en vergevingsgezindheid.
14. Samuël roept het volk naar Gilgal, waar de ark stond na de overtocht over de Jordaan, Joz. 10:6,15,43.
Wat nu gaat gebeuren is de bevestiging door een religieuze plechtigheid bij een heiligdom van het gezag van Saul, dat een aanvang nam in Mizpa, 10:24, bevestigd door de overwinning in de naam des HEREN.
15. Alles loopt uit op zeer grote vreugde. Men was gelukkig met de grote daden des HEREN. In de bevrijding van een kleine stad en de verheffing van een boer tot koning zag men Gods hand.
Samuëls laatste toespraak tot Israel 12:1-25
Meer een zelfrechtvaardiging dan een afscheid van het volk. Samuël blijft zijn priesterlijke functies uitoefenen.
2.De omkoopbaarheid van Samuëls zonen is niet aan de orde. Hun vermelding geeft aan de hoge leeftijd van Samuël en zijn langdurige dienst aan Israel.
3.In plaats van: ‘mijn ogen toegedaan’ = geschenk aannemen om het kwaad te bedekken leest LXX: ‘voor een sandaal’. Aan een sandaal heeft men niets. Het minste is een paar, vgl. Sirach 46:19. Dit herinnert aan Arnos 2:6; 8:6.
6-12. Zulke historische terugblikken zijn gewoon in verdragen uit het oude Nabije Oosten, vgl. Joz.24. Ze leggen de basis voor de komende verdragsbepalingen. 7. Als rechtvaardigheid gebruikt wordt om een goddelijke eigenschap aan te geven, sluit zij tevens in zijn rechtvaardigheid ten opzichte van zijn volk.
9.Sisera, Ri. 4 en 5.
10. De Baäls en de Astartes, zie 7:4.
11. Jerubbaäl, Ri. 6-8.
Barak: MT Bedan. SV volgt MT; NBG verandert Bedan in Barak, evenals LXX Barak leest, met de Pesjitta.
Men heeft in Bedan ook wel een verschrijving van Abdon, Ri. 12:13, gezien. Heb. 11:32 heeft Barak.
Sommige oude hss lezen in plaats van Samuël Simson. Het doet inderdaad eigenaardig aan Samuël zichzelf bij name hier te horen noemen. Toch zal Samuël wel oorspronkelijk zijn.
12. Dat Nachas hier genoemd wordt, duidt de indruk aanvan de oorlog, met hem gevoerd en het belang ervan bij de vestiging van de monarchie.
14. De monarchie is geen wondermiddel. Luisteren naar de HERE is de spil waarom alles bij Israel moet draaien.
15. Zo niet, dan is de hand des HEREN tegen zijn volk, vgl 8:7 v.
16. Samuël roept een teken van de hemel, om zijn woorden te onderstrepen.
de tijd van de tarweoogst heeft men in Israel geen donderbuien met regen. Maar de HERE kan zoiets ongewoons op het gebed van zijn knecht bewerkstelligen.
18. Samuël doet wat hij heeft gezegd. Een en ander brengt grote vrees onder het volk. Merkwaardig is dat de vrees voor Samuël op één lijn staat met de vrees voor de HERE, vgl Ex. 14:31. Treffender kon het gezonden zijn van Samuël door de HERE niet worden uitgedrukt.
19. Het natuurwonder drijft het volk tot Samuël met het verzoek om voor hen te bidden tot de God des verbonds. Ze zien er een zaak van leven of dood in. Aan hun vraag om gebed knopen ze een schuldbelijdenis over hun houding in de koningskwestie. Tevens erkennen ze hun zonden voor God.
20. De evangelische boodschap van terugkeer tot de HERE klinkt in Samuëls woorden duidelijk door.
21. De ij delheden. In het Hebr. hattohu, het woeste, zie Gen. 1:2. Afgoden staan gelijk met de woeste toestand van de schepping. Op dat woeste wordt sterk de nadruk gelegd.
22. De HERE verzekert, dat Hij zijn volk niet zal verstoten. In het verbond met Israel gaat het van het begin tot het einde om zijn Naam. Deze gooit God Zelf nooit te grabbel, al doen de mensen dat wel. Het is des HEREN welbehagen om hen tot zijn volk te maken.
23. Samuël ziet in het staken of nalaten van zijn gebed voor Israel een zondigen tegen de HERE. Hij zou met al zijn activiteiten zijn doel voorbij schieten als hij niet door bleef bidden. Met en in het gebed gaat gepaard een onderwijzend element (zelfde stam als tora = onderwijzing, leer), maar ook in het gebed komt het aan op de vreze des HEREN, die het hart vervullen moet. Lippentaal en een ij del verhaal van woorden behagen God geenszins.
24. Nogmaals wordt het volk herinnerd aan de grootse wijze waarop God bij zijn volk aanwezig is.
25. Het evangelie sluit waarschuwingen en aanzegging van het oordeel niet uit. Het is tenslotte het heilig evangelie van een Heilig God, dat geldt voor gewone mensen en koningen.
Oorlog met de Filistijnen 13:1-14:52
1.Ontbreekt in LXX geheel. De tekst begint daar met 2.
2.Sommige verklaarders handhaven de twee jaar, anderen emenderen in 20 of 22, omdat Jonathan hier genoemd wordt, vgl. Hand. 13:21. Saul hield een staand leger van 3000? of 3 afdelingen. Twee derde stond onder zijn bevel, een derde onder dat van Jonathan. De troepen van Saul waren in Michmas = schuilhoek (ongeveer ten noorden van Jeruzalem) en Betel ( NW van Michmas). Jonathans troepen lagen te Gibea, ten Z. van Michmas.
Gibea wordt geïdentificeerd met Geba. Daar is Jonathan en het Filistijnse garnizoen te Gibea Benjamins, dat gelijk is aan Gibea Gods en Gibea Sauls.
3.Deze tekst is omstreden: 1 omdat de tekst eindigt met een oproep tot oorlog; 2 Saul zou zijn volk geen Hebreeën genoemd hebben. De Filistijnen gaven de Israëlieten deze naam, zie 4:6.
LXX heeft twee verschillen met de MT: plaats van ‘Hebreeën’ leest zij slaven en plaats van ‘laat horen’: hebben gerebelleerd.
3.Saul laat alarm slaan, overtuigd dat de Filistijnen in actie zouden komen.
4.Dat Israel in een kwade reuk gekomen is bij de Filistijnen wil zeggen, dat ze een tijd van tamelijke vrede beëindigd hadden door hun militaire actie. Dat ze samenkwamen in Gilgal was, omdat Gilgal bij de Jordaan herinnerde aan de actie tegen Nachas, dat troepen zich daar gemakkelijk konden verzamelen en dat Saul hoopte op hulp uit de overkant van de Jordaan, speciaal de streek van Jabes in Gilead.
5.Drie duizend wagens. NBG volgt hier de LXX en de Pesjitta. De interpretatie hangt af van de kwestie met êlêf ( = duizend?).
Beth-Aven is een andere naam öf voor Bethel (Hos. 4:15) öf Ai.
6,7. Om Sauls latere houding te verklaren lette men op de laffe, ongelovige houding van Israel. Ongeloof brengt ongeloof voort. Daarmee is Sauls handelwijze niet goedgepraat.
Sauls eerste breuk met Samuël 13:8-15
Saul verontschuldigt zich, dat geofferd moest worden om succes in de slag te hebben. Zijn soldaten deserteerden al. Het uitblijven van het offer is desastreus voor het moreel der mannen.
8.Waarschijnlijk wachtte Saul tot de zevende dag, maar niet tot die dag ten einde was.
13. Samuël zegt Saul aan, dat hij geen dynastie zou hebben, dus niet erfelijk zou zijn koningschap zijn.
14. David wordt voor het eerst – weliswaar impliciet – genoemd.
15. Volgens de LXX ging Saul van Gilgal naar Gibea. Sauls troepen leden schade door de schrobbering van Samuël. Ze werden gedund door desertie en waren slecht bewapend.
19. De Filistijnen hadden het monopolie. Ze vroegen hoge prijzen voor reparatie en onderhoud en hielden ook daarmee Israël militair onder de duim. Saul en Jonathan hadden wapens. Daarin stonden ze niet beneden de Filistijnen.
21. Is niet duidelijk. Het hebr. pim is twee derde sikkel; anderen komen via een emendatie tot een derde sikkel. Een sikkel is ± 16 gr.
De heldendaad van Jonathan 14:1-15
2.Als de granaatappelboom in Gibea stond, waarom staat er dan: te Migron? Men heeft door wijziging in de vocalisatie deze moeilijkheden proberen op te lossen: bij de dorsvloer. Migron lag vlak bij Gibea, zie Jes. 10:28.
3.Ahia is de Abimelech van hstt 21,22, Ahia = broeder is de HERE.
4.Het dal tussen Geba en Michmas bood gelegenheid tot onverhoedse aanvallen.
Bozez = glibberig, Sene = doornstruik, vgl Ex. 3:2.
Jonathan wist uit het verleden dat de HERE bij machte is door velen of door weinigen te redden.
6.De onbesnedenen = de Filistijnen. Wijst deze uitdrukking op een ‘heilige oorlog’? Zij gaat in ieder geval in deze richting.
7.De wapendrager geeft een treffend voorbeeld van liefdevolle trouw jegens zijn meester.
8.Eerst waren Jonathan en zijn wapendrager voor het oog van de Filistijnen verborgen. Nu dagen ze hen uit. Ze laten hen ahw. een teken van God geven. Wat dat teken inhoudt wordt in vss 9-10 verteld. De afhankelijkheid van de HERE is hun kracht.
12. De mannen van de wachtpost spreken, zoals Jonathan en zijn wapendrager hadden vermoed. Voordat ze de overwinning hadden behaald, spreken ze al in het perfectum van de overwinning. Dat is geen overmoed, maar de taal van het kinderlijk geloofsvertrouwen.
vol vertrouwen klimmen ze naar boven, op handen en voeten en hoewel ze in mindere positie zijn, worden zij overwinnaars.
14. Hoe groot het terrein van het gevecht was, is niet na te gaan.
15. De paniek van de wachtpost deelt zich mee aan het leger in het veld. Er is geen reden om het einde van 15 niet letterlijk te nemen. Zoals het begon met God, eindigt het in de overwinning met diezelfde God.
De hieruit voortvloeiende veldslag 14:16-23
16. Evenals in 2 is Gibea = Geba.
de LXX-overleving wordt ipv. ‘ark’ ‘efod’ gelezen. Men leest dan het slot van 18: want hij (Ahia) droeg in die tijd de efod voor Israel (zie vss 3 en 41).
19. Hoe het zij, Ahia wilde de HERE raadplegen, naar Sauls wil. Ondertussen kwam er steeds meer rumoer. Saul liet de priester de consultatie (met Urim en Tummim?) beëindigen om het slagveld op te gaan.
20. Daar zag men een zeldzaam tafereel van verwarring, waarbij men elkaar doodde.
21. Deserteurs uit Sauls leger kiezen weer zijn zijde. Ook vluchtelingen komen uit hun schuilhoeken te voorschijn en nemen aan de strijd tegen de Filistijnen deel.
23. De HERE is het, die verloste. Voor Beth-Aven zie 13: 5. De Filistijnen werden naar het westen en uit de heuvels verdreven.
Twee ongelukkige voorvallen 14:24-35
24. LXX heeft de volgende lezing: en Saul bedreef een grote zonde van onwetendheid. Hoe men dit ook verklaren mag, in ieder geval is de vervloeking door Saul van iemand, die eet voor de avond of voor de afloop van de strijd een misgreep. Jonathan zegt dit in vs 29.
25. Het hebr. woord voor ‘woud’ kan ook betekenen: honingraat. Men zou kunnen vertalen: nu was daar een honingraat op de grond in het open veld. Toen het volk naar de honingraat kwam, vloeide de honing vrijuit, maar niemand bracht de hand naar zijn mond. Ook is gedacht aan bijenkorven met honing. In dit verband zij nog gewezen op een eigenaardige LXX-lezing aan het slot van vs 24: en heel het land zat aan de maaltijd.
27. De onwetend door de vloek van een onwetende getroffen Jonathan eet van de honing. Zijn ogen konden weer zien, zegt de LXX.
28, antwoord op de opmerking van een man over de door Saul uitgesproken vloek, trekt Jonathan fel van leer tegen de maatregel van zijn vader door op zichzelf te wijzen. Aan hem is niets van de uitwerking van een vloek te zien, integendeel. De maatregel van Saul is een dwaze poging om tegenover een religieus vergrijp van vroeger een godsdienstige goedmaker te stellen.
30. Militair en ethisch blijft er bij Jonathan niet veel heel van Saul.
31. Jonathan had de troepen toch wat onderschat: ze verslaan de Filistijnen.
32. Wel is Sauls maatregel oorzaak dat het kasjroet (= de spijzenwet) niet gehandhaafd wordt, Lev. 17:11, 14; Deut. 12:16. Het eten met bloed was reeds in Gen. 9:4 verboden.
33. De grote steen was een geïmproviseerd altaar, vgl vs 35.
37. De groeiende verwijdering van God wordt steeds duidelijker: God zwijgt op de vragen van Sauls priester. De Urim en Tummim konden waarschijnlijk ‘ja’ en ‘neen’ of ‘niets’ antwoorden, vgl. Ex. 28:30. 39. Hier wordt de dwaasheid van haastige, ondoordachte eden aangetoond. Het volk heeft meer inzicht dan zijn koning.
41. LXX heeft de volgende uitweiding: en Saul zei: HERE, God van Israel, waarom hebt Gij heden uw knecht niet geantwoord? Is bij mij of bij Jonathan de ongerechtigheid? HERE, God van Israel, geef opheldering: en als het lot dit zou verklaren, geef aan uw volk Israel, geef het heiligheid. En Jonathan en Saul werden aangewezen en het volk ging vrij uit. Op grond van het lot veroordeelt Saul Jonathan ter dood, nadat de verdediging van Jonathan geen indruk op hem maakte.
45. Het volk heeft meer inzicht in het recht dan de koning, die de opperste rechter is. Hij die duidelijk gebleken is het uitverkoren instrument Gods te zijn, kan niet om zijn werk ter dood gebracht worden. Hier zien we de zegenrijke werking van de democratie, die in wezen theocratie is, als men aan God wil gehoorzamen. Dat in plaats van Jonathan een ander zou gedood zijn, is pure fantasie.
47. Hier vinden we een soort evaluatie van Sauls doden. Ook bij David, 2 Sam. 8:1-12, vinden we eenzelfde opsomming.
Zoba was een syrisch staatje, tussen Hamat in het noorden en Damascus in het zuiden.
48. De Amalekieten worden apart genoemd in verband met wat hst 15 verhaalt over hun nederlaag.
49. Jisvi is waarschijnlijk Isboseth. Abinadab ontbreekt.
52. Is een vervolg op 46 en een inleiding op wat volgt.
De nederlaag van Amalek 15:1-35
1.Koning zijn betekent gehoorzaam zijn aan de woorden des HEREN. Na al wat er gebeurd is, legt Samuël hierop extra de nadruk.
2.Hier wordt herinnerd aan de strijd van Israel tegen Amalek in Ex. 17:8-13. Wat hier staat in 3 is de tenuitvoerlegging van Ex. 17:14, een opdracht aan Jozua, geschreven in een boek. Mozes bouwt een altaar, ter gedachtenis äan de strijd tegen Amalek van geslacht tot geslacht.
3.Dit is nu aan de orde voor het geslacht van Samuël en Saul. De ban is een volkomen toewijzing aan de HERE. Het altaar van Mozes herinnert hieraan. Tevens is deze ban een bescherming van Israel tegen de aartsvijand, vgl Deut.25:17-19. Dat Saul de ban niet volledig uitvoert, schrijve men niet zozeer aan humaniteit toe als wel aan een mogelijk zich onafhankelijk van Samuël opstellen.
4.Telaïm = variant van Telem, Joz. 15:24, ongeveer ten Z.O. van Hebron. Voor 1000 raadplege men het in de voorafgaande verhalen hierover opgemerkte.
5.Bij stad denke men aan een versterkt kampement: de Amalekieten waren nomaden.
6.Er was steeds een goede verhouding tussen Israel en de Kenieten: vandaar Sauls aanbod, dat door de Kenieten aangenomen wordt. Er bestond een soort verbondsver-houding.
8.Agag = de toornende? Sommigen: Agag is een titel: de Agag van Amalek, vgl de farao. Anderen vatten het op als een eigennaam ivm. Num. 24:7; Esther 3:1.
Israel ten tijde van koning Saul
Samuëls tussenkomst en Sauls verwerping 15:10-31
10. Saul is nu volledig aansprakelijk voor zijn verzuim.
11. God vergiste Zich niet door zijn keus van Saul.’ Maar Saul, z’n verantwoordelijkheid niet beseffende, aanvaardde niet de volle plichten van zijn ambt, vgl. Samuëls verdriet over Sauls falen: vss 11, 31, 35.
12. Karmel, niet het gebergte van 1 Kon. 18, maar een plaats in het Z. van Juda.
Gedenkteken: letterlijk: hand.
13. Saul denkt gehoorzaam geweest te zijn, vgl 13:11,12. De ‘hand’ in 12 laat zien dat hij de overwinning ziet als een persoonlijke prestatie. ‘
15. Saul geeft het volk de schuld, alsof hij zelf niet verantwoordelijk was.
17. Geen verontschuldigingen kunnen Saul vrijpleiten.
19. Als een roofvogel heeft Saul zich op de buit gestort. Hij gelooft zijn eigen excuses niet.
20. Twee argumenten voert Saul aan ter verdediging: 1 Amalek heeft hij verslagen (met de ban). Waarom Agag niet meldt hij niet.
2Het volk heeft het beste van het vee voor offers gereserveerd.
22, 23. Dat ‘gehoorzamen beter is dan offerande’ de kern zou zijn van Samuëls profetisch onderricht is niet te bewijzen. Eerder is bij een koning, die geroepen is afgoderij te bestrijden binnen en buiten eigen volk, dit vanzelfsprekend wederspannigheid: liever arrogantie. Terafim kunnen afgoden in het algemeen en ook huisgoden zijn, vgl. 1 Sam. 19.13.
24. Saul wil vergeving, maar komt niet tot volledig schuldbelijden. Voor een deel legt hij de schuld op het volk.
26. Samuël heeft geen bevoegdheid deze zonde te vergeven.
27. Greep Saul. ‘Saul’ is een toevoeging. Anderen vullen in ‘Samuël’. Het beste is mets in te vullen.
28. De gescheurde mantel is symbool van de droeve toestand.
29. De Onveranderlijke Israels: letterlijk: de glorie van Israel. De LXX leest: en Israel zal verdeeld worden in tweeën.
Alle menselijk berouw wordt de HERE ontzegd. Gods oordeel is steeds rechtvaardig, al lijkt het ons hard.
30. 31. Op het dringend verzoek van Saul om hem toch niet te negéren in tegenwoordigheid van het volk, keerde Samuël terug achter Saul. Anders werd diens positie hopeloos.
32. Welgemoed. Misschien dacht Agag dat voor het uitstel van de executie er afstel zou komen.
De Agag van de LXX is anders dan die van de MT. De LXX doet hem beven en hij zegt precies het tegenovergestelde van wat de MT hem in de mond legt: zeker de dood is bitter.
Dat Agag voor het aangezicht des HEREN in stukken wordt gehouwen, wil zeggen: met het goedvinden, ja, op bevel van de HERE, vgl Lev.27:28 v, dóór de hand van Gods profeet en priester.
34. Saul en Samuël gaan resp. naar Gibea Sauls en Rama.
35. Dat ze elkaar nooit meer gezien hebben, wil waarschijnlijk zeggen, dat toen ze elkaar nog zégen (19:24) er geen contact meer is geweest.
III Saul en David 16:1-31:13
Sauls verhouding tot David komt nu aan de orde. Als de ene leider gaat, zorgt God dat de andere komt en voor zijn taak gereed gemaakt wordt.
David komt aan het hof van de koning 16:1-17:58
Davids persoonlijke eigenschappen vallen op. Ondergronds werkt de Geest van God om hem te doen slagen.
De zalving van David 16:1-13
Niet helemaal privé zoals bij Saul. David deed niet onder voor Saul. De vertelkunst van de auteur houdt de aandacht gespannen. Pas in vs 13 wordt Davids naam genoemd.
1, 2. Samuël treurt over Saul. Hij schijnt weinig voor een nieuw avontuur met de uitverkoren koning te voelen. Onder een voorwensel of door een toevallige samenloop van omstandigheden gaat Samuël naar het religieuze centrum Bethlehem.
Saul is nu argwanend. De weg van Rama naar Bethlehem liep door Sauls woonplaats Gibea. Afstand van Jeruzalem naar Bethlehem .
4.Bevend van vrees: vol eerbied en gespannen verwachting. LXX: verheugt u met mij vandaag: tegenstelling met vrezen.
6.Eliab: in 1 Kron. 27:18: Elihu.
7.Onzeker of hier nav. de keuze van Saul gesproken wordt of meer in het algemeen. In ieder geval gaat het bij Saul en David over Gods keuze.
7b. LXX: want een mens ziet niet zoals God: ziet, de mens kijkt naar de uitwendige verschijning; God ziet naar het hart.
9.Samma: Deze naam heeft verschillende vormen: 2 Sam. 13:3: Simea; ook 2 Sam. 21:21; 1 Kron. 20:7: Si-mea.
10. 1 Kron. 2:14,15 noemt drie andere broeders dan David als de zevende; in 1 Sam. 17:12 staat, dat Isaï 8 zoons had; was er één gestorven?
11. Wij zullen niet gaan aanzitten: andere vertaling: Wij zullen ons niet omwenden (om ons met iets anders bezig te houden of: in een kring opstellen, vgl. Gen.37:7). Ook is mogelijk: Wij zullen onze gang rond het altaar niet maken, voordat…
12. Rossig. Kan ook genomen worden van de frisse gelaatskleur van iemand die veel buiten is.
13. David, wiens naam nu pas genoemd wordt, staat voor de zalving met de Geest in de lijn van de richters en Saul.
14. Naarmate David de Geest ontvangt, verliest Saul Hem. Zijn geesteskracht neemt af. Maar deze toestand brengt David aan het hof. Dit wordt gezien als een straf van God: het verband tav. de boze geest en de HERE wordt vastgehouden.
15. Deze zaak wordt snel aan het hele hof bekend. De musicus David is ook een dapper held. Dat dit een ander beeld van David schildert dan dat van herder in hoofdstuk 17 is niet vol te houden. In ieder geval staat David ook als strijder bekend en wordt hij benoemd tot wapendrager.
21. Of er een geestelijke band tussen Saul en David is, is onzeker. Mogelijk was er slechts bewondering van Sauls kant voor Davids onmiskenbare kwaliteiten.
22. Letterlijk: laat David toch voor mijn aangezicht staan.
De uitdaging der Filistijnen 17:1-11
Voor Socho zie Joz. 15:35, ten Z.O. van Azeka en ten Z.W. van Bethlehem.
2.Terebintendal = Emek hé Ela; zo genoemd omdat er terebinten groeiden.
4.Kampvechter. Letterlijk: man van de ruimte tussen twee legers. In het Nabije Oosten niet onbekend. Ook in meervouden, 2 Sam. 2:15.
Goliath = glans. Het gewicht van het pantser was zo’n , de speerpunt woog ± . Goliaths lengte was ± . Anderen komen tot en lengte van ± . Men vertaalt werpspies wel door zwaard. Dat, en de andere aanvalswapenen, waren gemaakt van brons. De speerpunt was van ijzer. De ijzertijd was amper ingegaan. Brons kwam meer voor dan ijzer: vgl. de mijnen van Ezion Geber, waar koper gevonden werd.
In plaats van ‘op zijn schouders’ vertaalt men tegenwoordig ‘onder zijn wapens’. Goliath is door en door beveiligd.
8.Het is beter te vertalen: en zijt gij geen slaven van Saul? Sarcastische uitdrukking.
11. Zelfs een man als Saul werd bang.
David bezoekt het israelitische leger 17:12-30
12. Efrathiet = van Efratha, een district bij Bethlehem (vgl. Mi. 5:1).
We gaan terug naar Bethlehem, waar Isaï en zijn acht zonen woonden. Vier van hen worden niet vermeld, vgl. 16:6-9.
15. David weidde het grootste deel van zijn tijd de schapen van zijn vader. Af en toe bracht hij proviand aan zijn broers.
Goliath verscheen twee maal per dag gedurende veertig dagen.
strijd gewikkeld. Liever: in staat van oorlog. De legers maakten zich gereed voor de naderende strijd. 28-30. De reactie van de oudste broer van David, Eliab, getuigt van jaloezie en herinnert aan de houding van de broers van Jozef jegens hem.
17:31-40. Daar is geen enkele aanwijzing in het gesprek, dat Saul met David onbekend was.
Davids antwoord onderstreept de wonderlijke bewaring van zijn leven in vroegere en tegenwoordige gevaren.
38, 39. Een volledige wapenrusting is maar weinigen gegeven. Het is geen teken van zwakte dat David er niet mee overweg kon. Alles vereist gestage oefening. Door gebrek aan wapenen kon David zich niet oefenen. De auteur zet David en Goliath in hun uitrusting tegenover elkaar. De overwinning kan alleen maar aan God toegeschreven worden.
40. Slinger: gewoonlijk van gevlochten wol. Middengedeelte was breed. Daarin de slingersteen.
David doodt Goliath 17:41-49
41. Zo’n tweegesprek tussen de kampvechters hoorde er helemaal bij.
45. David schaamt zich niet in zijn bijna ongewapende staat belijdenis af te leggen van de HERE der heerscharen. Dat was zijn antwoord op de belijdenis van Goliath van diens afgoden, vs 43. Hierop antwoordt David weer en belijdt in het openbaar dat de HERE ‘hen in onze hand heeft gegeven’. Hier is weer de voltooide tijd van het kinderlijk geloofsvertrouwen, dat alleen met de belofte rekent, niet met de omstandigheden.
De gevolgen van Davids overwinning 17:50-58
Vroeger kwam David aan het hof in nederige omstandigheden: nu is hij iemand waar Saul mee rekening moethouden. Dat is het gevolg van het in hoofdstuk 16 en 17 gebeurde. Allerminst is hier sprake van twee uiteenlopende tradities.
54. Jeruzalem was nog niet in handen van David. We lezen later dat Goliaths zwaard in Nob was, 21:9. Men heeft gezegd, dat David Goliaths hoofd in hetisraelitisch deel van Jeruzalem achterliet, vgl Ri. 1:8, buiten het Je-busietenfort.
Met ‘tent’ is bedoeld Davids huis.
Nob was zeer dicht bij Jeruzalem, 21:1. Later beschouwd als een deel van de stad. Daarom houden sommigen ‘zijn tent’ voor het heiligdom des HEREN.
55-58. Staat niet in LXX. De bedoeling van dit stuk is, dat David nu niet meer een ondergeschikte hoveling is. Hoofdstuk 18 plaatst hem in de koninklijke familie (vgl 17:25). Sauls belangstelling in zijn antecedenten is begrijpelijk.
David en Jonathan 18:1-20:42
Doel is om aan te tonen dat de zoon van Saul Davids aanspraken erkende.
Davids eer en succes 18:1-9
Ieder erkende David, behalve Saul zelf.
2.Betekent niet dat David zijn verwanten in Bethlehem niet mocht bezoeken. Hij was nu in vaste dienst aan het hof verbonden.
3.Letterlijk staat er: een verbond snijden. Veronderstelt dus het slachten van een offerdier, waardoor de beide partijen met elkaar verbonden worden.
4.Hier worden van Jonathans kant kleding en wapenen gegeven. David kan slechts zijn trouw schenken.
5.Was voorspoedig: het werkwoord wijst op het inzicht en verstand van David in militaire zaken.
6-8. Hier wortelt Sauls jaloezie. Sommigen zien hierin dat men David en Saul op één lijn stelde. Tienduizenden is, zoals meer bij dergelijke getallen, zelden precies. Sauls geestesgesteldheid deed hem dat angstvallig letterlijk opvatten.
Aanslagen van Saul op Davids leven 18:10-30
Saul verwijdert David door hem op expeditie te sturen. Het resultaat beantwoordt niet aan zijn wensen. David wordt steeds populairder en dat brengt hem tenslotte in de koninklijke familie.
10. Razende: als een extatisch profeet.
13, 16. Uittrekken en terugkomen wijzen op militaire activiteiten. Saul wilde vanwege het Filistijns gevaar het huwelijk verhinderen. Met oosterse beleefdheid noemt David zich het huwelijk onwaardig. In ieder geval kon hij de bruidsschat niet opbrengen, evenmin als hij Jonathan passende tegengeschenken kon geven.
2 Sam. 21:8 wordt Adriël = kudde Gods, zoon van Barzillai = ijzeren, genoemd. Mehola is wellicht Abel-Mehola=beek van de dans, zie Ri. 7:22, 1 Kon. 19:16 (Elisa kwam uit Abel-Mehola).
20. Ondertussen wordt Michal ( = Michaël: wie is als God?), op David verliefd. De wispelturige Saul heeft ineens tegen dit huwelijk geen bezwaar, omdat zij voor David een valstrik kon worden.
25. De bruidsschat wordt op honderd voorhuiden der Filistijnen gesteld. Het doel is dat David hierbij omkomt. 27. David bereikt het dubbele en Saul zwicht: LXX heeft 100. Ondanks Sauls vijandige houding bemint Michal David.
30. Weer worden Davids succesvolle militaire operaties vermeld.
Jonathans tussenkomst mislukt 19:1-10
Het vijand-zijn van Saul komt in het volgende uit. Het vriend-zijn van Jonathan eveneens. Jonathan stelt bij een dergelijke labiele figuur als Saul zijn leven in gevaar. 2 w. David moet voorlopig dicht bij Saul en Jonathan blijven, zodat hij bij succes van Jonathans interventie bij Saul snel gewaarschuwd kan worden.
4.Jonathans pleidooi voor David draait om de stelling, dat het onzinnig zou zijn David te doden. Hij heeft nooit tav. Saul in dienst en trouw gefaald. Hij is voor heel Israel een bevrijder geweest. David mag niet zonder oorzaak gedood worden.
7.Saul zwicht voor dit betoog en zweert dat David niet omgebracht zal worden. Later wordt de boze geest hem weer te sterk.
8-10. David onderstreept Jonathans betoog door met succes tegen de Filistijnen te strijden. De boze Geest des Heren grijpt Saul weer aan en David ontkomt ternauwernood aan de dodelijke speerworp. David vlucht in de nacht. De succesvolle bevelhebber heeft moeite om zijn eigen leven te redden.
Davids vlucht 19:11-24
Twee kinderen van Saul zijn in actie om David tegen hun vader te beschermen.
13. Iemand vat ‘terafim’ op als ‘oude vodden’. Elders zijn het ‘huisgoden’, vgl. Gen. 31:19, 30-35. Ze zijn nooit geheel uitgeroeid (vgl. 2 Kon. 23:24).
17. Sommigen beweren, dat Michals karakter gekenmerkt wordt door leugens en afgoderij. Dit is uit dit verhaal niet te bewijzen. Ook zij stelt evenals haar broer haar leven voor David in de waagschaal. Saul noemt hier David zijn vijand.
18. Najoth = woningen, is een deel van Rama waar een groep extatische profeten woonde. Samuël was hun geestelijke leider.
Grote profeten als Samuël, Elia en Elisa zagen het nut van deze groepen (vgl hoofdstuk 10). Dat zulke profeten een rol speelden bij de overlevering van het O.T. laat zich niet bewijzen.
De Geest werkt aanstekelijk. Tot drie maal toe komen boden van Saul onder zijn invloed. Ook Saul zelf profeteerde een vol etmaal.
De ligging van ‘Sechu’, is ons onbekend. LXX leest tot de bron van: de dorsvloer op de kale heuveltop ipv. ‘de grote put’, 22. Het werken van de Geest bij Saul na te speuren is onmogelijk, Pr. 3:11.
Deze geschiedenis toont dat Saul steeds te ver ging. Dit karakteriseerde zijn loopbaan als koning.
David raadpleegt Jonathan 20:1-11
Jonathan kon niet geloven dat zijn vader David wilde doden (zie echter ook 19:2). Hij werd tussen twee geloven geslingerd.
5.Nieuwe maan, zie 2 Kon. 4:23, Jes. 1:13, Hos. 2:11, Arnos 8:5.
Voor de bepalingen: Num. 10:10, 28:11-15.
6.Liever: familie.
7.Vast besluit, tegenover momentele opwelling.
David en Jonathan vernieuwen hun verbond 20:12-23
14. Goedgunstigheid des HEREN. Hebr. che-sed = verbondstrouw: de verplichtingen die beide partijen in een verbond moeten nakomen. Jonathan erkent openlijk dat David eens koning zal zijn. Geen jaloezie of nijd bij hem aanwezig. Jonathan ziet David al triumfe-ren, gesteund door Israels God. Hij wil ahw. gerekend worden bij Davids huis.
26. Niet rein: vgl. Lev. 15:16; Deut. 23:10,11. Deze onreinheid gold tot de avond. De volgende dag werd het Saul duidelijk dat onreinheid niet de oorzaak was van Davids afwezigheid.
30. De toorn van Saul uitte zich in beledigende taal jegens Jonathan. Hij zou de familieband verbroken hebben.
33. Nu gaat Saul ook naar zijn eigen zoon de speer werpen.
34. Jonathan verlaat de tafel, ziedend van toorn om de schandelijke behandeling.
David en Jonathan scheiden 20:35-42
38. Jonathans woorden waren bestemd voor de jongen en tevens voor David.
41. David heeft eerbied voor de kroonprins en toont dat, evenals in 24:6; 26:9 voor Saul als de gezalfde koning.
David als vluchteling 21:1-26:25
Er komt nu voor David een lange tijd van zwerven.
David te Nob en te Gat 21:1-15
Zowel in Nob = hoogte?, als in Gat = wijnpers, moet David liegen en bedriegen. De auteur toont wat David moet doen om in leven te blijven.
Nob: misschien op de Möns Scopus. Hier is nu het heiligdom na de verwoesting van Silo.
Achimelech was achterkleinzoon van Eli. Hij toont eerbied voor de held van het Terebintendal.
4, 5. Er is slechts heilig brood: brood van de Tegenwoordigheid: toonbroden: Ex. 25:30. De priester heeft geen bezwaar ze te geven, mits David en zijn mannen cultisch rein zijn. Vgl. ook 2 Sam. 11:11.
6.Vgl Mar. 2:23-28. Vers brood = warm brood, pas gebakken.
7.Wellicht was Doëg ritueel onrein en moest hij wachten om de volgende dag een religieuze plicht te vervullen.
8.Letterlijk: de machtigste van de herders van Saul.
10. Men houdt het voor onwaarschijnlijk dat dit kledingstuk de efod was. Eerder zal het een of ander beeld zijn geweest.
12. De mannen van Gat noemen David wat voorbarig koning van het land. Geen anachronisme van de schrijver. Misschien concludeerden ze dat uit wat gezongen werd in 18:7. Ze waren in Gat nog niet op de hoogte van de breuk tussen Saul en David. In hoofdstuk 27 wel.
Davids verdere tochten 22:1-5
1.Adullam (= afgesloten plaats) in de heuvels van West-
Judea, niet ver van de grens met de Filistijnen. In de omgeving vele grotten: spelonk van Adullam.
2.David werd de natuurlijke leider van deze bonte groep.
3,4. David had Moabitisch bloed in de aderen. Ruth was zijn overgrootmoeder, Ruth 4:21,22.
5.Op advies van Gad ( = geluk), de profeet, verlaat David de bergvesting om te gaan naar het woud van Che-reth ( = woud), enkele mijlen ten oosten van Adullam. Dat Adullam in Juda ligt behoeft niet uit te sluiten dat David naar het land Juda moet trekken. Zo dicht bij de Filistijnse grens moet er nu geen herhaling plaats vinden van 21:10 v. Dat Gad hier nu optreedt en niet Samuël behoeft geen reden van kritiek te zijn, vooral als men gelooft dat het woord des HEREN tot een profeet komt, zie 2 Sam. 24:11.
Verder zou ‘bergvesting’ niet Adullam maar een plaats buiten Juda kunnen zijn.
6.Men vertale ipv. ‘ontdekt’: ‘bekend geworden’ nl. ‘hun aanwezigheid’.
‘Onder de tamarisk’ doet denken aan Ri. 4:5, 7.
6-23 is een vervolg op 21:7. Voor de tamarisk zie 10:3.
De priesters van Nob vermoord
7.Saul klaagt over zijn zoon Jonathan, beschuldigt hem vals en speculeert in de enge kring van stamgenoten op hun eventuele hebzucht en ambities. Hij is vol zelfbeklag. David is volgens hem geen vluchteling maar een samenzweerder.
9.Men veronderstelt dat de beschuldiging van Doëg tegen David de blaam op Jonathan wegnam.
11-15. Nadat de priesters van Nob bij Saul zijn ontboden, houdt Achimelech een meesterlijke verdedigingsrede zowel voor hem zelf als voor David, met genoeg gelegenheid voor Saul om zonder gezichtsverlies in te binden.
16. De koning blijft echter volharden in zijn vervolgingswaan.
17. Het dwaze bevel om de priesters te doden wordt verzwakt door de volledige vermelding van de ‘priesters des HEREN’. Het pleit voor de Benjaminieten rondom Saul, dat niemand het bevel van de koning opvolgt.
19. Tenslotte wordt Doëg bevolen de priesters te doden. Merkwaardig dat deze ban – al wordt het woord niet genoemd – Saul niet tegen de borst stuit, vgl. 15:3 v.
Abjatar ( = vader is overvloed) was de enige priester, die ontsnapte.
20. Abjatars steun kwam David goed te pas. Later wordt hij in Jeruzalem aangesteld, 2 Sam. 15:24.
David in Kehila 23:1-14
Eigenlijk Keila = bergrug of vesting, stad in de laagte (Sjefela), ten Z. van Adullam: grensstad.
3.Al moge de redenering van Davids mannen over de slagorden der Filistijnen nuchter zijn, ze rekent niet met de HERE.
4.David, onzeker geworden, raadpleegt de HERE een tweede maal en trekt vergezeld van Gods belofte tegen de Filistijnen op en brengt hun een grote nederlaag toe. Zo is de stem van het volk geenszins de stem Gods.
5.De kritiek op het meebrengen voor de Filistijnen van hun vee is niet steekhoudend. Nergens staat dat ze hun vee meenamen. Het viel David in handen als gevolg vande slag. Met de vertaling ‘eigendom’ bereikt men niets, want daarop is dezelfde kritiek mogelijk.
6.Het meebrengen van de efod door Abjatar wordt extra onderstreept. David maakt er veel gebruik van om God te raadplegen door Urim en Tummim.
7.Dan wordt de efod verder geraadpleegd tav. Saul en daarna om de gezindheid van de inwoners van Keïla te peilen, vs 12. Nu werkt het gezond verstand van David c.s. samen met de negatieve uitspraak van de efod. De mannen van Keïla dachten aan Nob. Het resultaat is mede, dat Saul ophield met uit te trekken nl. tegen David en de zijnen.
14. Davids positie is onzeker, ondanks de overwinning op de Filistijnen. 13 zei al dat ze maar wat rondtrokken. David bevond zich in het oosten van Juda, in het heuvelland. Zif is ten Z.O. van Hebron.
15. Choresa is enkele kilometers ten zuiden van Zif en Hachila (19) is vijf mijl ten oosten daarvan en steeds meer komt het woord woestijn voor. In dit terrein was ontdekking niet gemakkelijk. Maar David komt steeds dieper de wildernis in.
David ‘vernam’: deze vertaling is niet gelukkig; beter: David zag of erkende: de feiten worden hem te sterk. Zakelijk zou men kunnen vocaliseren: ‘vreesde’, zie vs 17.
deze nood komt Jonathan troost brengen. Meestal zag hij de afloop voor David rooskleurig in. Hij spreekt wel iets te gemakkelijk om in de oosterse situatie de tweede man te worden onder David. Hij rekent niet met een dodelijke afloop voor hem in de strijd met de Filistijnen, vgl 23:5, dat eerder naar het tegenovergestelde wijst. Het telkens sluiten van een verbond wijst niet op verschillende tradities, maar legt nadruk op de sterke band die beiden bindt en zich in herhaalde verbondssluitingen uit.
De Zifieten verraden David 23:19-28
19. Erger nog dan de mannen van Keïla zijn de Zifieten. Dit wordt in vs 19 v. verhaald. Sauls inlichtingendienst schijnt te falen. De Zifieten nemen die taak over, zodat Saul weer bij is.
22. De koning is geroerd en verzoekt hen om zich blijvend om hem te bekommeren.
23. Saul geeft hun nu niet bepaald een eenvoudige taak. maar hij zegt hun zijn volle medewerking toe.
24. Maon (= woonstede), tamelijk ironische naam voor een stad in de woestijn, in de steppe, ten Z. van de wildernis.
26. Op het alleronverwachts maakt het bericht van een Filistijnse inval een plotseling einde aan Sauls jacht op David en het verraad van de Zifieten. Eigenlijk speelde Saul de Filistijnen in de kaart. Sauls bestaan speelde zich af zonder efod, zonder profeet of priester, gekweld door frustaties en boze vermoedens. De schaduw des doods in zijn vruchteloosheid hing zwaar boven hem. De naam van de rots: misschien Rots der scheiding of der ontkoming. Plaats onbekend.
Het incident te Engedi 24:1-7
1.Engedi = boksbron; stad in Juda, in de woestijn, aan de oever van de Dode Zee. Heeft goed water. Men ziet in hoofdstuk 24 een soort apologie voor David: hij koesterde geen vijandschap tegen Saul, die tenslotte zijn recht op de troon erkende, 24:21.
4.Zich afzonderen. SV: zijn voeten bedekken, letterlijk uit het Hebr. vertaald = zijn behoefte doen, Ri. 3:24 (een eufemistische uitdrukking). Stelt zich onwetend in Davids hand.
6.Zelfs het afsnijden van de slip was voor David eigenlijk te veel.
7.De mannen dringen aan bij David om zijn slag te slaan, 5, maar David wijst dit af, omdat Saul als koning een gezalfde persoonlijkheid is. Ook voor zijn mannen,
8.geldt dat. De slip, vs 6, zal dadelijk als bewijs moeten dienen.
David c.s. waren verre in de minderheid. Het zoeken van een gesprek met Saul was David alles waard. Hij zet zijn leven ervoor op het spel.
9.Het eerste wat David doet, was de gebruikelijke verschuldigde eerbied voor aanzienlijke persoonlijkheden. Wat ons opvalt bij David is zijn tedere consciëntie en zijn stipt vasthouden aan de omgangsnormen.
10. Saul moest toch ervaring hebben met de praatjes van de mensen. Over hem is ook geroddeld.
12. De afgesneden slip doet nu haar dienst. Onmiddellijk volgt bij het bewijsstuk de verontschuldiging. Het was een uiterst middel om Saul te overtuigen van zijn loyale houding, in- en uitwendig tegenover hem. Maar de bewijsstukken gelden uiteindelijk voor de rechterstoel van de HERE. Die zal tenslotte oordelen. En dan put David, vss 14, 15, uit de taalschat beelden, om zijn betoog kracht bij te zetten: niet met edele dieren, maar met de verachte hond en de lastige vlo, zichzelf als mens vernederend voor zijn meerdere.
17. Dit betoog doet Saul wat. Onder tranen bekent Saul zijn ongelijk.
20. Saul spreekt een zegenwens over David uit en plaatst hem nu al voor de consequenties van zijn tegenwoordige houding voor de komende troonswisseling.
22. Die eed wordt vermeld in 2 Sam. 9. Zie echter ook 2 Sam. 21:1-14. Dit moet dan de uitzondering zijn, die de regel bevestigt.
De bergvesting kan Adullam zijn.
David is zeer voorzichtig met het berouw, de tranen ende eed van een man als Saul.
De dood van Samuël 25:1
1.Dit bericht staat eenzaam en geïsoleerd.
Paran = uitgehold of heerlijk? ligt ten zuiden van Kades-Barnea = heiligdom bij het toneel van de strijd, Egyptisch terrein.
LXX: Maon, ipv. Paran. De meesten volgen deze lezing.
De onheuse behandeling door Nabal 25:2-13
2.Karmel lag dichtbij Maon = woonstede, 8 ä ten zuiden van Hebron.
3.Kalebiet: afstammeling van de verspieder Kaleb, uit de stam Juda. Kaleb = hond. Nabal = dwaas. Het verhaal leert hoe moeilijk het is een groep van zo’n 600 man in wildernis en woestijn in het leven te houden.
4.Schaapscheerdersfeest: feesttijd van wol en vlees.
7, 8. David had de mensen van Juda diensten bewezen. Hij vraagt gastvrijheid.
9-13. Davids verzoek wordt bruut afgewezen door Nabal.
10. Tegenwoordig: Nabal behoort tot de typen, die hetverleden prijzen boven het heden. Deze asociale figuur lijdt aan een verkeerd standsbesef, vs 11.
13. De mensen die bij het pakgoed bleven, delen straks ook in de buit, vgl hoofdstuk 30.
beeldende termen, vss 15, 16, schildert een knecht van Nabal de verdiensten van David en zijn mannen. De knechten van Nabal bevestigen Davids aanspraken. De sociale verhoudingen zullen te wensen overgelaten hebben, ondanks vs 11. Waarschijnlijk was het een gewoonte, waaronder Nabal wilde uitkomen. Abigail = vader verheugt zich, merkwaardige naam voor een vrouw. Zij pakt de toestand verstandig aan en klaagt niet met haar echtgenoot over de verdorven tijden. Deze weet niets van de onderhandelingen, die een ramp moeten voorkomen. 19. Geschenken doen wonderen.
23. Ook de manieren van Abigail zijn uitstekend. Zij neemt de schuld van het incident op zich. Dit moet plaats geven aan een hartgrondige klacht, die de ellende van een mislukt huwelijk ventileert. Alles eindigt in een vloek over Nabal en een zegenspreuk over David en zijn huis. 29. Waar de term ‘bundel der levenden’ vandaan komt is niet duidelijk, misschien is dit beeld ontleend aan het zorgvuldig bewaren van een kostbare steen in een buidel (bundel), duidt wel op de zorg van God voor Davids leven. Is tegenwoordig nog steeds een beracha = zegenwens bij het Joodse volk voor overledenen.
32. David antwoordt op zijn beurt met een ‘beracha’ op die van Abigail. Knoopt daaraan een drastische schildering van wat een voortgaande weigering zou hebben veroorzaakt.
37, 38. Toen Nabal bemerkte wat er tijdens zijn feestviering gebeurd was, kreeg hij een beroerte, waaraan hij na tien dagen overleed. Alles wordt aan de HERE, vs 38, toegeschreven, al wordt de roes van Nabal vermeld.
39. Op het overlijden van haar man reageert David met een ‘beracha’ op de HERE. Tevens doet David door boden Abigail een aanzoek, dat prompt wordt aangenomen. Sommigen hekelen Abigails houding.
43. Jizreël lag dichtbij evenals Karmel. Niet verwarren met de meer noordelijk gelegen plaatsen.
44. Men vergelijke hiermee 19:11-17 en 2 Sam. 3. Dat Michal het huwelijk verbrak omdat David een vagebond was geworden, is in strijd met de mededeling dat Saul haar gaf aan Palti = Paltiël = mijn redding is God. Toen David koning in Hebron was, vroeg hij haar terug, 2 Sam. 3:13 v.
David spaart opnieuw het leven van Saul 26:1-16
1.Velen zien hier dezelfde gebeurtenis als in hoofdstuk
24. Maar de details verschillen teveel en verraden een grondige kennis van de gebeurtenissen. Vss 1, 2 herinneren aan 24:1 w.: de Zifieten willen David verraden.
3.Hachila=droevig: ligging onbekend.
4.David was goed in het verkennen.
6.De Hethiet Achimelech is verder onbekend. Abisaï, 2 Sam.23:18, is de zoon van Davids zuster Zeruja ( = de naar mastix geurende), moeder van Joab ( = de HERE is vader), 1 Kron.2:16. Een derde broeder was Asaël ( = God heeft gemaakt), 2 Sam.2:18.
9.Hier dezelfde vermaning als in 24:6.
10. David pakt hier duchtig uit. Hij wil de HERE niet voor de voeten lopen.
12. De diepe slaap herinnert aan de scheppingsslaap in Gen.2:21. Saul merkt dus niets van het weghalen van lans en kruik. Wel is een en ander een blamage voor Ab-ner.
13 v David hekelt Abner, omdat hij de gezalfde des HEREN niet bewaakt heeft. David staat nu veel verder weg dan in hoofdstuk 24. Is hij voorzichtiger geworden?
14. Door zijn nonchalance heeft Abner de dood verdiend. Men zie echter geen verbinding met 2 Sam.3.
David en Saul spreken weer met elkaar 26:17-25
Vgl 24:9-22.
19. Wijst op Davids verblijf op Filistijns gebied. David vervloekt Saul bij voorbaat hierom. Davids pleidooi gebruikt gedeeltelijk dezelfde argumenten en beelden. Dat de HERE alleen maar zou werken in Israel wordt al uitgesloten door 30:7,8.
David sluit Goddelijke actie in het opzetten tegen hem niet uit. Dan moet er geofferd worden.
21. Aan Sauls subjectieve gevoelens valt niet te twijfelen. Zijn psychische toestand echter verbiedt David op Sauls voorstellen in te gaan.
25. De scheiding is nu definitief: ze zullen elkaar niet terugzien. Toch geeft Saul voor het vertrek David zijn zegen.
David op filistijns gebied 27:1-30:31
1.David kan het tenslotte niet volhouden steeds door Saul opgejaagd te worden. Daarin zie men geen ongeloof of klein geloof, vgl. Mat. 10:23; Hand. 14:6.
Hij vervult zijn eigen uitspraak, 26:19. Hij gaat naar Achis, zoon van Maoch (= onderdrukking), stadsvorst (hebr. sereri) vgl. 5:8 van Gat ( = wijnpers). Ook vermeld in 1 Kon.2:39 w.? Misschien een kleinzoon. Dat David nu wel ontvangen wordt ligt aan zijn vijandschap met Saul en de zeshonderd (LXX vierhonderd) man, die hij meebrengt. Ieder bracht ook zijn gezin nog mee, vs 3.
4.Toen Saul dit vernam, zag hij af van verdere achtervolging.
6.Op Davids verzoek schenkt Achis hem Ziklag. Lag in het zuiden, twaalf mijl ten noorden van Berseba en behoorde eens tot het gebied van Simeon. Later door de Filistijnen veroverd; tenslotte bezit van de kroon van Israel.
8.David overviel genoemde nomadenstammen. Bleef in de lijn van Saul, die om. de Amalekieten versloeg (hst 15).
10. Het Zuiderland van Juda (de Negeb = droog land) was een telkens weer terugkerend onderwerp in de rapportage van David aan Achis, die, vs 12, dacht dat David zijn eigen volk aanviel. Hij hield David voor een knecht voor altijd.
Saul raadpleegt een medium 28:3-25
David leek ook voor de zaak van Israel verloren, 2. Hij wordt lijfwacht van Achis. Later worden mannen uit Gat Davids lijfwachten, 2 Sam. 15:18.
3.De mededeling dat Samuël gestorven is, 1 Sam.25:l, wordt in verband met het volgende nog eens herhaald. Er is geen twijfel mogelijk, omdat zovelen getuigen waren van zijn begrafenis te Rama. Het raadplegen der doden door een medium was uitdrukkelijk verboden: Lev. 19:31, Deut. 18:9-14, 2 Kon.21:6, Jes.8:19.
6.Dat de ‘Urim’ hier vermeld worden doet vreemd aan, na 23:6, waar staat dat Abjatar de efod, en dus de daarmee verbonden Urim, bij zich had. Hoe zou Saul aan de Urim gekomen zijn? Vgl. 30:7.
7,8. Endor (= bron der woonstede), ligt ten noorden van Sunem, waar het Filistijnse leger lag.
Sauls reis naar Endor was niet zonder gevaar. Dat hij he’ toch deed, kenmerkt zijn wanhoop.
12. Enkele hss van de LXX lezen Saul ipv. Samuël.
13. Bovennatuurlijk wezen: Hebr.: elohim.
14. 15. Het is en blijft een moeilijke vraag of Samuël inderdaad verscheen. Hallucinatie of bedrog zijn niet in het spel.
19. Saul hoort op ondubbelzinnige wijze zijn lot.
20, 21. Toont de uitwerking. Saul bezwijkt van ellende. Treffend is de zorg van het medium voor Saul. Ondanks de daaraan voor haar verbonden gevaren, doet ze volgens de regels van ■ de israelitische gastvrijheid, vgl Gen. 18:5 v.
David wordt teruggestuurd naar Ziklag 29:1-11
1.Afek ( = beekbedding) is een oude stad bij Jaffa, in de vlakte van Saron ( = vlakte). Jizreël ( = God zaait) ligt aan de voet van de Gilboa (= opspuitende bron).
2.Hier wordt weer de hebr. term seren voor vorst gebruikt. Misschien een Filistijns leenwoord dat verwant is aan het Griekse tyrannos, vgl. 5:8; 27:2.
5.De Filistijnen herinneren zich maar al te goed de beurtzang uit 18:7, 21:11.
9.Misschien is ‘engel Gods’ een lopend gezegde, 2 Sam. 14:20, 19:27. Het is een bijzondere onderscheiding zo genoemd te worden of het is een oosterse overdrijving.
David verslaat de Amalekieten: 1-31
1.Amalekieten hadden een inval gedaan in de Negeb. David kwam te laat om de verwoesting van Ziklag te voorkomen.
2.De gevangenen werden op de slavenmarkt in Egypte verhandeld, vgl Gen.37:28,36 en de gevangen Egyptische slaaf in vs 11 v.
6.Laat zien zijn voortdurend geloof, ook in de moeilijkste omstandigheden (= men wilde hem bovendien stenigen). Ondanks zijn pessimistische verklaring in 26:19 hield hij aan de HERE vast in het buitenland.
7.8. Nomaden zijn moeilijk te vinden. Door Abjathar met de efod raadpleegt hij de HERE (vgl 23:6,9).
9, 10. De getallen komen overeen met 25:13.
10. Besor = koel.
13. Asociaal handelen kwam toen ook voor.
14. Kerethieten. Verwant met de Filistijnen. Tegenwoordig weer in verband gebracht met Kreta. Door elkaar gebruikt. In Sef. 2:5 en Ez. 25:16 gebruikt LXX Kretenzen voor Kerethieten. Kreta en de kustlanden in de Aegeïsche zee de bakermat van de Filistijnen.
17. Het moet een flinke troep geweest zijn. 22. David werkt niet bepaald met de elite. Slechten en nietswaardigen (= Belialsmannen) zijn er genoeg. Met krachtige hand onderdrukt hij het egoïsme, dat over non-combattanten en zwakken wil heenlopen en hen ledig wil wegsturen. Het staat al in Num.31:27 en is toegepast in Joz.22:8. Davids maatregel wordt nu bindend voor altijd.
26-31. David wint de mannen van Juda door geschenken. Alle plaatsen zijn in de Negeb, maar niet geïdentificeerd. LXX leest ipv. Rachal: Karmel vgl. 25:2 (Nabal en Abigail).
Zo gaf David een vergoeding voor de genoten gastvrijheid.
Nederlaag en dood van Saul en Jonathan 31:1-13
De strijd op Gilboa 31:1-7
1.Saul en zijn zonen sloegen op de vlucht voor de Filistijnen. De vader zag eerst drie zonen vallen. Abinadab, zie 1 Kron.8:33, komt niet voor in 14:49.
4.Zonder zijn drie zonen, vraagt Saul zijn wapendrager hem te doden. De wapendrager durft niet. Zijn argument zal wel zijn: de gezalfde des HEREN. Heel anders de Amalekiet in 2 Sam. 1:10.
7.Bij de dood van Saul beheersten de Filistijnen het gehele land, uitgezonderd het zuiden onder David. De vlakte is die van Jizreël.
De lichamen van Saul en zijn zonen 31:8-13
Na eerst vernederd te zijn, worden de stoffelijke resten door de inwoners van Jabes in Gilead van de muur van Beth-San (huis der rust) weggehaald, verbrand en begraven. Begraven was de gewone manier van lijkbezorging bij de Israëlieten. Hiermee uitte Jabes zijn dankbaarheid jegens Saul. Zie voor lijkbezorging in Israel, Lev.20:14; 21:9.
Tegenwoordig neemt men een tweede betekenis aan voor het werkwoord ‘saraf = verbranden, nl: zalven. Dan zou er geen afwijking van de gewone gang van zaken zijn. Ze maakten dus de lichamen gereed voor de begrafenis en deden dat laatste te Jabes in Gilead.
De eerste jaren van Davids regering 2 Samuel 1:1-8:18
1.Het is niet te bewijzen dat er twee tradities zijn aangaande Sauls dood. Het verhaal van de Amalekiet is grotendeels verzonnen: Saul viel door zelfdoding, niet door een Amalekiet. In ieder geval geloofde David hem niet, 16.
2.De afstand van Gilboa tot Ziklag zal zo’n geweest zijn.
6.Het ‘toevallig’ klinkt niet vertrouwenwekkend.
9.Verband leggen tussen Sauls verslaan van Amalek en deze Amalekiet, die nu woont in Israel, is gezocht (13). 18. Het ‘Boek des Oprechten’, vgl Jöz.l0:13 was mogelijk een bron van Samuël. Het lied had het qina-me-trum = van de klaagliederen (vs 17).
De tekst van vs 18 kan verschillend geïnterpreteerd worden. Men vertaalt ook – zonder boog erin -: hij zei dat, hoe grimmig ook, het moest worden geleerd.
21a. Men vertaalt, in plaats van: ‘gij velden der heffingen’: ‘o verraderlijke velden’.
21. Schilden werden vóór de strijd met olie gezalfd.
23. Dit kan verdedigd worden: Jonathan verried zijn vader niet, ondanks de verschillende visie op David.
24. Saul had veel succes tegen de Filistijnen.
27. Saul c.s. waren de krijgswapenen van Israel.
David en Isboseth 2:1-4:12
1.David voelt zich in de nieuwe situatie diep afhankelijk van de HERE. ‘Hierna’ komt ook voor in 8:1, 10:1, 13:
I, 15:1. Verbindt twee zinsdelen aan elkaar.
Zie verder 1 Sam. 14:41.
Voor Hebron zie Joz. 15:13. Oudere naam: Kirjath-Arba: de stad van Arba de Enakiet, Joz.l4:15. Steden van Hebron: de kleine steden in de omgeving van He-bron. Hebron ligt ten zuiden van Davids geboorteplaats.
4.Vgl 1 Sam.31:ll,12.
5.Geen liefdedienst, maar chesed: trouw in het vervullen van de verbondsverplichtingen: hier: en hem begraven hebt.
7.Een stille uitnodiging om de levende David nu chesed te bewijzen: dus als koning over Israel te erkennen. Hoe dit viel bij Jabes staat niet vermeld.
8.Mahanaïm: dubbele legers of dubbele woonplaats, ten oosten van de Jordaan, aan de Jabbok, vgl. Gen.32:l. Ten westen van de Jordaan zou een hoofdstad onveilig zijn na de overwinning van de Filistijnen. Isboseth = Man der schande=Baäl. Oorspronkelijke naam: Esbaäl = man van de HERE. De enige overlevende van Sauls zonen.
Abner (= vader is een lamp). Neef van Saul, bevelhebber van het leger (1 Sam. 14:50). Wilde eerst het koningschap voor het huis van Saul bewaren, maar speelde het later David in handen (3:6 v).
9.De naam wordt verschillend gespeld. Het woord Aschurieten wordt doorgaans van de Assyriers gebruikt. Men leest öf mannen van Aser (Targum) öf Geschurie-ten.
Geheel Israel is met een korreltje zout te nemen.
11.David regeerde over Juda te Hebron twee jaar: over heel Israel vijf en een half jaar. Daarna werd de hoofdstad naar Jeruzalem verplaatst.
De slag van Gibeon 2:12-32
‘Lange’ oorlog. Gibeon = bij een heuvel behorend.
12. Zo begon de bloedige vete, die tot Abners dood leidde. Dit soort gevechten schijnen toen in zwang geweest te zijn, vgl Goliath en David, 1 Sam. 17.
Abner doodt Asaël, de broer van Joab en Abisaï. Zeru-ja, zuster van David, was de moeder van de drie broers Joab, Abisaï en Asaël, 1 Sam. 26:6.
22. Het was Joabs taak Asaël te wreken.
24-28. Joab en Abisaï blijven Abner achterna zitten. Nadat Abner versterkingen gekregen had van de Benjaminieten pleit hij voor een staken van de vijandelijkheden. Joab merkt op dat men ‘s morgens al de gevechten had kunnen beëindigen.
Amma = moeder, grondlegging of ellenheuvel; ligging onbekend.
Giach = bron ten oosten van Jeruzalem.
29. Araba: Jordaandal.
Een groot deel van de dag. Andere opvatting: door een ravijn. Bithron als eigennaam is ook mogelijk.
Davids familie 3:1-5
1.De oorlog sleepte zich voort.
Het vermelden van Davids familie wordt hier gedaan als tegenstelling met Isboseths positie.
2.Bij de eerste twee vrouwen had David als koning nog vier andere vrouwen genomen. De hier genoemde kinderen zijn in Hebron geboren. Over de te Jeruzalem geborenen: 5:14 vv.
Amnon = betrouwbaar (zelfde stam als ons ‘Amen’).
Ahinoam = broeder is vriendelijkheid.
3.Kileab = sprekend de vader: 1 Kron.3:1 zegt Daniël; LXX weer anders.
Absalom = vader is vrede; Maächa = onderdrukking; Talmaï: ploeger; Gesur = brug.
4.Adonia=mijn heer is de HERE; Haggith = feestelijk; Sefatja=geoordeeld heeft de HERE; Abital = mijn vader is dauw.
5.Jithream = overvloed van volk; Egla = kalf.
De kloof tussen Isboseth en Abner 3:6-11
7.Rizpa = kooltje vuur; Aja = valk. Omgang met een bijvrouw van de koning is aanspraak maken op zijn troon, 16:21; 1 Kon.2:13e.v.
over Abners ware redenen tasten we in het duister.
8.’Hondskop’ (de hond was in het O. een verachtelijk dier; hoeveel te meer de kop van de hond!) komen we nergens elders tegen. Betekent zoveel als een verachtelijk verrader.
‘Met Juda’ ontbreekt in de LXX.
Isboseth beschuldigt Abner niet met zoveel woorden David te steunen.
12. David is bereid te onderhandelen, mits Michal, Sauls dochter wordt meegenomen. Michal is verkorte vorm van Michaël: wie is als God? Zie 1 Sam. 18:25. Herstel van Davids huwelijk betekent grote steun voor Davids troon.
Abner doet alsof hij het hele land onder zijn controle heeft. Grootspraak.
14. Eerst moet de formele toestemming van Isboseth verkregen worden. Het wapenfeit van David wordt nog eens extra vermeld, op bescheiden wijze: honderd ipv. tweehonderd voorhuiden, 1 Sam. 18:20-28.
15. Palthiël, zoon van Laïs (-leeuw) doet zijn naam geen eer aan, vgl ook 1 Sam.25:44. Gallim = steenhopen.
17-19. De zaak van Isboseth is hopeloos. Zelfs zijn eigen stam Benjamin onderhandelt via het familielid Abner met David, ten gunste van diens koningschap. Overeenstemming wordt bereikt.
21. Abner vertrekt zonder te weten wat hem boven het hoofd hangt.
De moord op Abner 3:22-39
23. Tussen Joab en Abner lag de dood van Asaël en de vrees voor Abners invloed op David en zelfs het commando over het leger.
24. Joab verwijt David Abner in vrede te hebben laten gaan.
25. Hij suggereert dat Abner in Hebron kwam spioneren. Of hij dit werkelijk geloofde is de vraag. David zet niets tegenover deze insinuatie van zijn neef. Ongetwijfeld een zonde van nalatigheid, kennende het karakter van Joab.
26. Op eigen initiatief laat Joab Abner van de put Sira bij Hebron terugkeren.
27. Joab vermoordt, onder het mom van een gesprek, Abner nota bene in de poort, waar het meestal druk was. Nadere bijzonderheden ontbreken. David zit vreselijkomhoog met deze moord op een gerenommeerd bevelhebber.
28. Het eerste was hij doet is, zich absoluut distantiëren van het gebeurde, door onder aanroeping van de naam des HEREN zich in geen enkel opzicht verantwoordelijk te achten, noch zijn huis.
29. Het bloed van Abner wordt door een plechtige vloek-formule afgewenteld op Joab en zijn verwanten.
In het O.T. bestaat een collectieve verantwoordelijkheid, die ons individualisten vreemd voorkomt, maar gewoon is onder andere volken. Sporen hiervan zijn er nog steeds onder ons. Niemand boogt op zijn stamverwantschap met misdadigers. Abisaï wordt genoemd vanwege 2:18.
30. Men lette op de uitdrukking: Zo hebben Joab en zijn broeder Abisaï Abner omgebracht.
31. ‘De koning David’ ging zelf achter de baar.
32. Weer ‘de koning’ bij het wenen.
33. Men vergelijke 1:17 v en het daar opgemerkte: ook nu weer: ‘de koning’. Het is echt nationale rouw. De krijgsheld Abner is gevallen zonder zich verdedigd te hebben. Hij is niet gestorven op het veld van eer.
35. Bij de nationale rouw voegt David nog een persoonlijk vasten. Nu dringt het tot het volk door, dat David, de koning, geen enkele band had met de moordenaar van Abner dan de familieband. De koning genoot nu al het algemeen vertrouwen.
38. De koning ziet hoog op tegen de vermoorde Abner. Abner was een vorstelijke figuur, een echt leider.
39. Daartegenover ziet hij zichzelf als een zwakkeling, hoewel gezalfd koning, tegenover zijn beide neven, zonen van zijn zuster Zeruja die hier en elders met name genoemd wordt. Waarom is niet duidelijk. Het noemen van vrouwen bij de afstamming is in het O.T. eerder uitzondering dan regel. Merkwaardig is, dat, in tegenstelling met 30, de dader in het enkelvoud wordt genoemd.
De moord op Isboseth 4:1-12
1.De dood van Abner bezorgde Isboseth een diepe depressie die oversloeg op het volk.
2.Zoon van Saul herinnert, misschien ten overvloede, aan de positie van Isboseth. Hij was de laatste vorst uit dit huis.
Baëna = zoon van het lijden; Rechab = wagenstrijder; Rimmon = granaatappel.
Beëroth = bronnen, putten, één van de steden der Gibeo-nieten. Nadruk op het behoren tot Benjamin.
3.Gitthaïm = dubbelwijnpers. Ligging onbekend. Lag kennelijk buiten het gebied van Benjamin.
4.Wie uit 2 mocht opmaken dat Isboseth de laatste telg uit Sauls huis was, wordt hier herinnerd aan de kleinzoon van Saul, de zoon van Jonathan, Mefibo-seth = verspreider van schande. 1 Kron.8:34, 9:40 geeft aan: Meribbaäl = strijder tegen Baäl of Baäl beloont. In hoofdstuk 9 wordt zijn verhaal voortgezet, waarin zelfs een achterkleinzoon van Saul, nl. Micha, opduikt.
6.De tekst in de MT – zie de vertaling – verschilt aanzienlijk van de LXX. Deze luidt: ‘en zie, de deurwachtster was bezig geweest met het wannen van de tarwe, maar ze was in een diepe slaap gvallen en Rechab en Baäna, de beide broers, slopen heimelijk het huis binnen, terwijl Iebosthe ( = Isboseth) sliep op z’n bed in de slaapkamer en ze sloegen hem en doodden hem en hakten zijn hoofd af’. Verder weer als in de MT.
De Vlakte is het Jordaandal, vgl. 2:29.
De mannen die op een beloning gerekend hadden, krijgen hun loon der zonde. David blijft in de lijn van 1:14. De zgn. moordenaar van de vader krijgt dezelfde straf als hier de echte doder van een rechtvaardig man, zijn zoon, in zijn slaap.
12. Hun handen en voeten, de instrumenten van hun wandaad, worden van hun lichaam gescheiden en zelfs worden hun overblijfselen aan het schandhout gehangen.
David verslaat de Filistijnen 5:1-25
1.Mefiboseth, kleinzoon van Saul, had geen kans koning te worden.
2.Zijn reputatie en Gods verkiezing bestemden David om Israel te weiden = regeren. Voor het eerst dit werkwoord hier voor een vorst gebruikt. De vorst is de herder van zijn volk, vgl. 2 Sam.7:7; Ez.34:l.
3.Of Noord en Zuid alleen door de persoon des konings verbonden waren is nog de vraag.
5.Jeruzalem: stelt hier het probleem van de verovering van die stad aan de orde.
Jeruzalem wordt ingenomen en tot hoofdstad gemaakt 5:6-16
6.Geen duidelijkheid over de afkomst en aard der Jebu-sieten. In de Amarnabrieven komt de naam Jeruzalem reeds voor. De Jebusieten slaagden erin, tot op David, een deel van Jeruzalem bezet te houden, vgl. Ri.l:21. Een deel kwam in handen van Benjamin, Ri.l:8. Jeruzalem dreigde Juda van Benjamin en Efraïm te isoleren. Hebron was door de zuidelijke ligging minder geschikt om als hoofdstad te fungeren.
7.In vs 7 voor de eerste maal Sion = droge, hete plaats genoemd; Z.O. heuvel van Jeruzalem.
De Jebusieten hadden een meerderwaardigheidscom-plex, zodat ze hun zwakke volksgenoten sterker achtten bij de verdediging van hun stad dan welke aanvallers ook.
8.Over vs 8 is veel verschil van mening. Helemaal raadselachtig is de LXX lezing: En David zei op die dag: ieder die de Jebusiet slaat, laat hem aanvallen met de dolk, beide de lamme en de blinde en hen, die de ziel van David haten, zie 1 Kron. 11:6.
9.Millo: een deel van de verdedigingswerken van de stad, waaraan Salomo later bijzondere zorg besteedde, 1 Kon.9:15.
10. Ook nu weer is de HERE het geheim van Davids successen.
11. Ook buitenlandse hulp werd David geboden, hier door Hiram van Tyrus = broeder is verheven.
12. David had bevindelijke kennis van het werk des HEREN in het verkrijgen van het koningschap over Israel. Hij was zich goed bewust dat de HERE hem hoog aanzien geschonken had ten bate van Gods volk Israel en niet voor eigen eer. Dit democratisch te noemen gaat te ver. Beter zou passen theocratisch, want alles moest gaan ter meerdere ere Gods.
13. Voor ons besef valt nu een schaduw over het voorafgaande door Davids veelwijverij, al was dit een algemeenvoorkomend verschijnsel onder de toenmalige vorsten. Ellende kwam in Davids paleis via de kinderen van die verschillende vrouwen.
Nu volgt een lijst, die de lijst van 3:2-5 voortzet. Zie ook 1 Kron.3:5, 14:4-6.
14. Sammua = roem, of verhoord. Ook Sima als alternatief. Sobab = wederkeer of afgevallen. Nathan = Hij heeft gegeven. Salomo = rijk aan vrede.
15. Jibhar = Hij verkiest. Elisua = God is redding. Ne-feg = spruit. Jafia = glanzend. Elisama=God heeft verhoord. Eljada=God heeft geweten: in 1 Kron.14:7 Beël-jada = Baäl (of de HERE heeft geweten). Elifelet = God is verlossing. In 1 Kron.3:6v worden bij dezen nog twee namen genoemd.
Filistijnse aanvallen afgeslagen 5:17-25
17. De vesting wordt door de meesten als Adullam gezien, vgl 23:13 v.
18. Vlakte Refaim = Refaïeten, volksnaam = reuzen, ten Z.W. van Jeruzalem.
19. Davids afhankelijkheid van de HERE blijft nog steeds dezelfde na zoveel overwinningen. Nu moet David ook niet wachten, maar kan ineens, na zijn vraag aan de HERE, optrekken.
20. Een hevige doorbraak, zoals water doorbreekt, volgt nu. De Filistijnse afgoden bleken waardeloze prullen, die door David verbrand werden. Gods doorbraak in de gelederen der Filistijnen werd gezien in de oude plaatsnaam: Baäl-Perazim = Heer van de grote doorbraak.
22. Nog een verslag van een slag met de Filistijnen. Nu moet David op God wachten. De HERE bepaalt het tempo, niet David. De Filistijnen bleven bij hun oude tactiek. David komt pas in actie, wanneer hij stappen hoort in de toppen der balsemstruiken = in het ruisen van de wind. God is hem dan voorgegaan naar de overwinning.
25. Gezer = deel; belangrijke stad. Pas onder Salomo in israelitische handen. Uit het feit dat David de Filistijnen sloeg van Geba (= heuvel) tot Gezer kan men concluderen dat Gezer toen filistijns was.
David, de ark en het huis van God 6:1-7:29
Een uitgebreider verslag is te vinden in 1 Kron. 13 en 15.
De ark wordt gebracht naar Jeruzalem 6:1-23
In Sauls dagen was dit onmogelijk geweest. David heeft door het gebeurde in hoofdstuk 5 de grondslag hiervoor gelegd. Duizend interpretere men, zoals het vroeger passim is verklaard. Door de plechtige intocht van de ark wordt Jeruzalem de Godsstad bij uitstek. Contact tussen vorstenhuis en priesterschap.
2.Baälle-Juda di. Heren van Juda = Kirjat Jea-rim = stad der wouden. Daar stond de ark op de heuvel in het huis van Abinadab.
3.De nieuwe wagen is al bekend van 1 Sam.6:7, zie aldaar. De ark had niet voor niets draagstokken, Ex.40:20. Misschien waren de zonen kleinzonen.
Uzza = mijn sterkte is de HERE. Ahio = kleine broer; anderen lezen: Achim = zijn broeder.
6.Nachon kan eigennaam zijn, maar ook ‘een zekere’, nl. dorsvloer. Anderen lezen met 1 Kron. 13:9 Kidon.
7.De oorzaak van Uzza’s dood kunnen we waarschijnlijk vertalen met: wegens onachtzaamheid, wat overeenkomt met LXX. Andere LXX hss. laten het weg.
8.Perez Uzza wellicht: uitbarsting tegen Uzza. Anderen: breuk. Als wij moeite hebben met dit verhaal, zoals het al was in Davids tijd, dan komt dat omdat we te gemakkelijk denken over de heiligheid Gods, zelfs als deze Zich HERE laat noemen. Deze gebeurtenis is voor David en ons een diepe les.
9.Bij David niet alleen toorn, vs 8, maar ook vreze. Vss 7 en 8 beginnen in het Hebreeuws gelijk. Maar het duurt lang voor wij op dezelfde lijn liggen als de HERE.
10. Daarom komt de ark terecht bij Obed-Edom uit Gat. De dodelijke ark blijkt daar bij de genaturaliseerde Filistijnen zegen te verspreiden. We komen hier in het O.T. al tegen, wat in Jezus’ dagen ons steeds treft, b.v. Mar. 7:26. Bovendien draagt Obed-Edom = vereerder van de godin Edom, vrouw van de Egyptische god Res-jef=vlam, een puur heidense naam.
God kijkt niet allereerst naar de naam, maar naar het geloof, dat bij Obed-Edom aanwezig bleek te zijn.
12. Het is in zwang gekomen vss 12-15 te zien als de beschrijving van het Nieuwjaarsfeest, het feest der tabernakelen of loofhutten. Dieper onderzoek laat hiervan niet veel over.
14. Voor de linnen lijfrok = efod bad, priesterlijke kledij. Zie 1 Sam.2:18; 22:18. Van belang is dat David de noodzaak van het offer in verband met de ark zag.
15. Gejubel is de liturgische juichkreet, gewoon bij feesten en offers, vgl Ps.47:5. Hoorngeschal = de stem van de sjofar = ramshoorn. Nog steeds in zwang bij Israel.
20. Als David thuis komt wacht hem een bittere ontgoocheling. Michal had alles gezien en verachtte haar man, omdat hij zich gemengd had onder het volk en niet in koninklijk gewaad voortschreed als de blikvanger. Ze begreep niet dat David een koningschap wilde ten dienste van het volk, vgl. 5:12. Ze verstond ‘s HEREN wil in dezen niet.
23. Hoe we dit vers ook verklaren, vast staat dat zij kinderloos bleef. Ze zou niet de moeder van de troonopvolger zijn. In haar zou Sauls huis geen voortzetting vinden.
Nathans profetie 7:1-17
1, 2. Nathan neemt de plaats van Samuël in. David raadpleegt de HERE door hem. Priester en efod worden bij deze consultatie niet vermeld. David legt Nathan zijn verlangen voor, dat op cultisch gebied ligt. Dit toont aan hoe belangrijk de cultus in Israel was en hoe profeten ermee verbonden zijn. David krijgt van Nathan verlof om zijn verlangens te vervullen, omdat de HERE met hem is.
4.In die nacht krijgt Nathan een andere boodschap. Geen tempel mag hij voor de HERE bouwen, maar deze zal voor hem een dynastie grondvesten, die een permanent karakter zal dragen, vss 15, 16. Ook zal in hem de droom van een tempel vervuld worden, vs 13. 15. De verbondstrouw zal van de zoon nooit wijken, zoals dat bij Saul het geval was. Dit is het vrije welbehagen des HEREN, in zijn verkiezende, vrije, van niemand afhankelijke liefde. De Kerk heeft hierin terecht gezien de belofte van de Messias en van zijn koninklijke heerschappij over de ganse aarde. Later zal het N.T. dit nader uitwerken.
18. …zette zich neder: Ook het zitten kan een gebedshouding zijn, zelfs bij een dankgebed. Waarop David zat, hetzij op een stoel, hetzij op de grond wordt niet meegedeeld.
23. Het gehele verlossingswerk des HEREN kan o.m. worden samengevat in: om Zich een naam te maken. En in één adem volgt dan: en voor hen grote en vreselijke daden te doen.
Dat Israel is uitgeleid uit de volken en hun goden is geen keuze van het volk, maar een daad van vrijkoping door de HERE.
25. Toch is het niet overbodig om bij zulke grote beloften deze toch nog tot een zaak des gebeds te maken, zoals David hier doet.
27. Verder blijkt het gebed, zelfs bij de rijkste beloften, een waagstuk te zijn. Dat dit geen verholen ongeloof is, toont vs 28. Telkens treft ons de zeer ootmoedige, toch vertrouwende gebedstoon van David, die alles van Gods zegen verwacht.
Davids oorlogen
Verdere overwinningen van David 8:1-18
1.Bestuur over de hoofdstad: een omstreden vertaling van de hebr. uitdrukking et meteg ha’amma; de teugel van het bewind; anderen interpreteren: dam van de waterleiding. Een eigenlijke hoofdstad hadden de Filistijnen niet. De lezing van 1 Kron. 18:1 is ook een hypothese.
2.Elders wordt geen veldtocht tegen Moab vermeld. Misschien een lokaal karakter. De vriendschap met de koning van Moab maakt zo’n tocht onwaarschijnlijk. De maatregel tegen de Moabieten vindt men niet in 1
Kron. 18:2. Verder is deze handelwijze moeilijk te verklaren.
3.Hadadezer = Hadad is hulp. Hadad is de stormgod van de Kanaänieten. Zoba is een Aramees vorstendom bij Damascus.
5.Duizend: zie het gebruik passim in het voorafgaande.
6.De HERE kwam overal David met zijn reddende macht te hulp.
7.Het woord hier gebruikt is niet gewoon: misschien waren het ceremoniële schilden; anderen zoeken het in de richting van met goud beslagen pijlkokers.
8.Betach = vertrouwen. In 1 Kron. 18:8 heet de plaats Tibchat= slachting. Berothai = waarschijnlijk Berota, Ez.47:16. Voorname steden, met Kun = Baälbek, van het koninkrijk Zoba.
9.Hamat = sterkte, honderd mijl noordelijk van Damascus.
10. Toï ( = wandelaar); koning van Hamat. Joram = de HERE is verheven, zeldzaam voor Syriërs een naam met de HERE.
11. Al mag David zelf geen tempel bouwen, zilver, goud en koper zonderde hij uit de buit af voor de HERE. Alles geschiedde ad maiorem Dei gloriam: tot meerdere ere van God.
12. Men leest wel ipv. Aram: Edom.
dit vers is eveneens sprake van Edom.
14. Weer de formule van de reddende genade des HEREN, zie 6.
15. Het mooiste wat men van een koning zeggen kan.
16. Velen verwisselen Achimelech en Abjathar. Zie echter 1 Kron.24:3,6.
17. 18. Dat Zadok een Jebusitisch priestèr geweest is, valt niet te bewijzen. Meer valt er voor te zeggen dat Saul Zadok hogepriester maakte na de slachtpartij te Nob. De Krethi en Plethi behoorden tot de zeevolken, verwant met de Filistijnen.
Wellicht heeft David, die zich zou beschouwen als priester-koning naar de ordening van Melchizedek, priesterlijke functies overgedragen aan zijn zonen, geheel of gedeeltelijk.
Ira ( = waakzaam), was een soort hofprediker, 20:26.
Koning David en zijn hof 9:1-20:26
We zien David verbondstrouw bewijzen aan Mefiboseth en verraad en moord plegen op Uria, zijn trouwe dienaar. David week duidelijk af van Gods wil. Verder zien we hoe zonen van David door hun wandaden hun vader straften voor diens zonden.
Velen betitelen 2 Sam.9-20+ 1 Kon.1 en 2 als: het verhaal van de troonsopvolging.
David en Mefiboseth 9:1-13
Mefiboseth wordt aan het hof ontboden 9:1-8
1.Trouw bewijzen: Hebr. chesed = verbondstrouw. David en Jonathan waren verbonden door hun trouwverbond, dat zich ook tot de kinderen en kindskinderen uitstrekte.
2.Ziba = twijg.
3.Dat Davids woorden zouden herinneren aan Mat.2:8 is ver gezocht. Zie voor wat Mefiboseth als kind overkwam 4:4.
4.Machir = verkocht, 17:27-29.
Lodebar = zaak van niets. Moet in N.-Gilead liggen, niet
ver van Jabes in Gilead, 1 Sam, 31:11 vv.
6.Mefiboseth = latere vorm van Meribbaäl, vgl. 1 Kron. 8:34.
7.David en zijn trouw aan het gegeven woord worden hier onderschat door de vrees van Mefiboseth. Deze rekende met de gewone gang van zaken: uitroeiing van de vroegere dynastie.
Mefiboseth aan het hof 9:9-13
Hij krijgt bovendien een eervolle plaats aan het hof. Dit was meer dan de chesed inhield.
12. Door Micha, Jonathans kleinzoon, werd de dynastie van Saul voortgezet: 1 Kron.8:34 w; 9:40.
Oorlog met Ammon en zijn gevolgen 10:1-12:31
2.Zoon van Nachas: dezelfde als die in 1 Sam.11? Misschien is zoon van Nachas een eretitel voor een koning onder de Ammonieten, zoals farao bij de Egyptenaren. Wat David met de sadist Nachas van 1 Sam. 11 voor connecties zou gehad hebben, is uit de loop van het verhaal niet zeker af te leiden.
4.Het half afscheren van de baard was een grove belediging en bespotting. Bij rouw schoor men de hele baard. Hanun = begunstigd. Misschien hielden Davids con-doleanties inhoudelijk niet veel in.
5.Jericho = maanstad. Was frontstad.
16-18. Herinneren aan 8:3 w. Dat dit dezelfde strijd is, is onwaarschijnlijk.
De getallen verschillen. Vergelijking met 1 Kron. 19:1619 doet corruptie van de tekst vermoeden.
Davids betrekkingen met Bathseba en Uria 11:1-13
1.Is dit ironisch bedoeld omdat David thuis bleef? Rab-ba=de grote (stad). Ook genoemd Rabbat-Ammon, tegenwoordig Amman, hoofdstad van Jordanië.
2.Nergens wordt Bathseba=dochter van de eed, als schuldige behandeld. 1 Kron.3:5: Bath-Sua.
3.Eliam ( = aan God verwant), vader van Bathseba, en Uria ( = mijn licht is de HERE), echtgenoot. Tot de dienst des HEREN overgegaan, al was hij Hethiet van afkomst.
4.David bootst hier de stijl van de paganistische vorsten na, vgl 1 Kon.21:5-7, 10.
8.Wat David hier zegt, is een uitnodiging tot vs 11.
11. tenten: Hebr: Soekkot. Men ziet hierin een toespeling op het loofhuttenfeest. Is mogelijk: zes maanden later sedert de lente, 11:1. Geen gemeenschap onder de wapenen: 1 Sam.21:5.
13. Dat Uria zou hebben geweten wat er met zijn vrouw gebeurd is, is zeer onwaarschijnlijk. De Hethiet beschaamt door zijn gedrag de koning van Israel.
De dood van Uria 11:14-27
Joab was solidair met David tot op het moorden af.
15. Het meervoud: plaatst is eigenaardig. Peschitta en LXX-hss. hebben de singularis (enkelvoud).
21. Jerubbeseth = Jerubbaäl = Gideon, Ri.7:l. Vgl. 1 Sam. 14:49.
27. Gezien Bathseba’s toestand had David haast met huwen.
Nathans aanklacht 12:1-14
1.In tegenstelling met de boodschap van 7:8-16 komt Nathan nu iets heel anders vertellen. Door zijn parabel laat de profeet de koning als opperste rechter, 8:15, het vonnis over zichzelf vellen in de naam des HEREN, vs 5. De viervoudige vergoeding is geheel volgens de Tora, Ex.22:1. De doodstraf laat de ernst van Davids misdrijf zien. Na dit vonnis velt de profeet vonnis: Gij zijt die man! David moet nu zijn toorn tegen de onbekende man uit de parabel op zichzelf richten.
8.Dat David de vrouwen van Saul genomen had wordt nergens verhaald. Het recht had hij: 3:7; 16:22. De kwestie van de haremvrouwen behoort tot Davids zwakke plekken: Deut. 17:17.
9.Grote verontwaardiging spreekt in Nathans aanklacht over de moord door het zwaard der Ammonieten. 10-12. David zal te lijden hebben door het zwaard en het straks geboren kind zal sterven, vs 14. Bovendien zal David het meemaken, dat zijn vrouwen door een ander genomen worden, in het volle licht. Dit in tegenstelling met Davids gecamoufleerde handelen.
13. Heel snel wordt David vergeving van zijn zonden toegezegd. Als wij het voor het zeggen gehad zouden hebben, zouden wij deze weg niet zo snel gegaan zijn. Maar ‘s HEREN barmhartigheden zijn hoger dan onze stoutste verwachtingen. Wel worden de gevolgen van ons zondigen, door de smaad op God en zijn volk, door Gods ingrijpen niet voorkomen. Zie verder Ps. 51. Heel anders treedt Achab later tegen Elia op, 1 Kon.21:20.
De dood van het kind en de geboorte van Salomo 12:15-25
15. Let op de betiteling van Bathseba als de vrouw van Uria. Zie de tegenstelling in vs 24. God erkent ahw. het nieuwe huwelijk.
Aangrijpende worsteling om het leven van het kind, vs16, 17. Deze worsteling moet David verliezen. Spreekt de koning de hoop uit op een weerzien na de dood? vs 23.
24. Zijn tweede kind uit Bathseba heet Salomo, waarin de stam voor heelheid en vrede zit. De vader was de naamgever.
25. Door middel van Nathan noemde de HERE het kind Jedidja=Beminde des HEREN.
26. Hier wordt de draad uit 10:7 v weer opgenomen.
27. De waterstad = de bron die de stad Rabba van water voorzag. Sommigen zien in de koningsstad een verschrijving voor de waterstad. Rabba was een dubbel-stad: waterstad en koningsstad.
30. Hun koning: de LXX verstond eronder de Ammoni-tische god Milkom = Moloch.
Een talent goud is ± ƒ 81.000, =.
31. Kan als dwangarbeid en als marteling verstaan worden. Het verschil ligt in de consonanten van ‘overbrengen’ in het Hebreeuws. Waarschijnlijk is de eerste betekenis de juiste.
David en zijn oudste zonen 13:1-18:33
1.Het gaat hier over Amnon, Davids oudste zoon en Absalom, de derde zoon, die de volgende capita beheersen. De tweede zoon komt in de verhalen niet voor. Absalom maakt straks door de moord op Amnon de weg vrij naar de troon.
3.Jonadab = de HERE is vrijgevig, is de zoon van Davids broer Simea. In 1 Sam.16:9 Samma genoemd. Jona-dab hier alleen genoemd.
4.Tamar, zie ook 1, = palmboom, volle zuster van Absalom, halfzuster van Amnon. Tamar was waarschijnlijk in het vrouwenvertrek afgezonderd, zodat Amnon haar moeilijk kon benaderen.
Uit de woordkeus blijkt dat Amnon geen trouwplannen had. Vooral later komt dat uit, 15-19. Amnon wilde haar verleiden, niet huwen. Tamar opent zelf een perspectief op een huwelijk, 13, via dispensatie door David. Jonadab is de kwade genius van Amnon, 3-5. 6. De hebr. vorm wijst op koeken in de vorm van een hart. Dit eerst, nadat de koning verlof gegeven had voor een bezoek aan Amnon. Langzaam maar zeker zorgt Amnon dat Tamar in zijn slaapkamer belandt, 9-13. Na verkracht te zijn, smeekt Tamar Amnon haar toch niet te verstoten, 16.
18. Het pronkgewaad van Tamar en de andere prinsessen herinnert aan Jozefs kleed, Gen.37:3. Dit kleed scheurt Tamar en ze strooit as op haar hoofd. Ze takelt zich toe als ware ze weduwe. Amnons afkeer van Tamar na de verkrachting is waarheidsgetrouw beschreven.
20. De woorden van Absalom zijn geruststellend voor zijn zuster, maar onheilspellend voor zijn halfbroer. Later komt uit waartoe Absalom in staat is.
21. David wordt wel toornig, maar doet niets tegen de dader. Hij laat de wraak aan Absalom.
22. Diens wraak hangt als een zwaard van Damocles Amnon boven het hoofd.
23. Baäl-Hazor = baäl van de hoeve: een berg, hoog, ten N.W. van Bethel.
25. Voor een dergelijk feest vgl 1 Sam.25:4.
30. David krijgt de schrik van zijn leven. Dat het minder erg was dan hij dacht, beïnvloedde zijn gedrag jegens Absalom later.
Jonadab, de aanstichter van de verkrachting, laat David tot de werkelijkheid terugkeren, vss 32-33. Impliciet krijgt David een veeg uit de pan.
34. Absalom neemt het zekere voor het onzekere en vlucht naar de familie van zijn moeder Maächa in Gesur.
36. De rouw wordt gehouden volgens het protocol. Zonder te willen beweren dat het krokodilletranen waren, blijkt de smart niet diep te zitten. David verlangt meer naar zijn evenbeeld Absalom dan dat hij weent over de dode Amnon, vs 39. Sommigen vatten vs 39 aldus op: koning David hield op Absalom achterna te zitten, omdat hij zich getroost had over Amnons dood.
De vrouw uit Tekoa 14:1-20
2.Tekoa = paalomheining. Bekend als woonplaats van de profeet Arnos, 7:14; zes mijl ten Z. van Bethlehem. Joab laat de vrouw een parabel spelen voor de koning als opperste rechter, die ook het recht van gratie had. Vgl. de gesproken fabel van Nathan, 12:1 v. De zaak is uit het leven gegrepen, vs 5vv.
8-11. De vrouw dringt aan op een snelle beslissing. De parabel wordt doorzichtig door de daarin optredende zoon. De bloedwreker is de naaste verwant van de gestorvene. Zijn taak staat in Deut. 19 en Num.35. 12. De vrouw zorgt voor de toepassing van het verhaal op de situatie van vader David en zoon Absalom.
14. We moeten allen sterven. De strengste maatregelen tegen Absalom brengen Amnon niet in het leven terug. Treffend is de evangelische toon in haar toepassing. Zij overtreft daarin Nathan en zijn parabel. Zij ziet God bezig met het zoeken van wegen ten leven. Maar als dat zo is, moeten wij God niet voor de voeten lopen door Absalom niet terug te roepen en hem vogelvrij voor de bloedwreker te laten.
17. De koning is door God als rechter aangesteld.
19. De ontknoping komt. De vrouw noemt haar opdrachtgever: Joab, Davids neef.
21. Ik willig dit verzoek in: letterlijk: ik heb deze zaak gedaan. Joab gaat Absalom halen, vs 23. Op bezoek bij David kan Absalom nog niet komen.
26. Het gewicht van Absaloms haar was drie kg.
27. Uit 18:18 blijkt dat de drie zonen vóór hun vader gestorven waren. Dochter van Absalom draagt dezelfde naam als haar tante, 13:1 vv. In 1 Kon.15:1 heet ze Maächa. Misschien is ze een kleindochter van Absalom.
28-32. Absalom zet alles op alles om zijn doel te bereiken: de officiële erkenning als kroonprins. Zelfs het koren van zijn pleitbezorger Joab steekt hij in brand.
33. Absaloms doel is voorlopig bereikt.
Absaloms samenzwering 15:1-12
1.Absalom zoekt het in pracht en praal om indruk te maken en legt zich tevens toe op een persoonlijke aanpak, vs 2.
3-4. Of David het recht boog, is nog de vraag. Het kan een soort goedkope propaganda voor zijn zaak zijn, die Absalom dit deed suggereren.
5.Als candidaat-koning buigt hij zich wel heel diep voor de gewone man en ziet af van het ceremonieel.
6.Op velen maakte deze combinatie van hoog en laag een diepe indruk. Men ruilt een beproefd koning in voor een alles belovende nieuweling, die weinig gepresteerd heeft in zijn daden.
8.De vermelding van de gelofte heeft veel weg van een smoes om legaal uit Jeruzalem weg te komen, om in He-bron illegaal het koningschap van zijn vader zich toe te eigenen.
11. Of dit vers iets zegt over de grootte van Absaloms aanhang is nog de vraag.
12. Achitofel = broeder der dwaasheid?, wordt door Absalom voor zijn zaak geannexeerd. Misschien zag hij in dit adviseurschap een nieuwe start. Gilo ligt ten N. van Hebron. Waarschijnlijk is hij de grootvader van Bathseba. Was hij, ondanks haar positie, toch ontevreden over deze gang van zaken?
Davids vlucht 15:13-37
15. David had ervaring in het ontkomen aan zijn vijanden.
16. Die tien vrouwen vormen een merkwaardig zwakke bewaking van de verlaten gebouwen. Ze worden door Absalom prompt verkracht, 16:22.
17. Het ‘Verre Huis’ (d.i. het laatste huis in Jeruzalem) ligt ten westen van de Kidron ( = troebel).
19-22. Ittai = met de HERE. Zijn optreden herinnert aan dat van Ruth, 1:15 v.
19. Blijf bij de koning: David doet even alsof Absalom al gewonnen had.
20. Maar ook de uitstalling van moeilijkheden doet Ittai niet wankelen. Voor hem zijn chesed (trouw) en emet (oprechtheid) de diepste redenen om Davids gelederen niet te verlaten.
21. De woorden van trouw zullen David verkwikt hebben temidden van ontrouw van kind en vriend.
In 18:21 plaatst David een derde van zijn troepen onder Ittai.
30-37. De afval van Achitofel was een zware slag voor David. Groter was echter de trouw van Husai = haastig. Arkiet = van het gebied Atarot, ten oosten van Beth-Choron.
37. Husai kwam Jeruzalem binnen, juist toen Absalom de stad inreed. Wat de vriendschap met Husai David opleverde leert het vervolg. Ondanks zijn populariteit trekt Achitofel aan het kortste eind.
Ziba en Simei 16:1-14
1.Ziba (zie 9:3) brengt allerlei nuttigs naar David. Zijn baatzuchtigheid druipt er vanaf.
3.Wat Ziba hier zegt is een pure leugen, 19:27, om bij David in een goed blaadje te komen ten koste van zijn meester.
4.Jammer dat David door de omstandigheden tot zo’n ondoordachte beslissing kwam.
5.Hier ontmoet David een aanhanger van het huis van Saul Simei’, afkorting van Semaja = de HERE heeft gehoord. Bahurim=jonge mannen, plaats ten oosten van Jeruzalem. Gera=gast; een Benjaminitische naam, maar niet gevonden als verwant van Saul. Zie verder 19:16-23 en 1 Kon.2:8 e.v., 36-46.
8.Bij bloedvergieter dacht Simei’ aan Abner en Isboseth, hoewel David daaraan onschuldig was.
9.Abisai toont zijn trouw aan David door aan te bieden te zullen ingrijpen. Voor dode hond zie 9:8.
10. Wat heb ik met u te doen? Mijn handelswijze is totaal anders dan de uwe.
12. David speurt naar de hand des HEREN in deze beledigingen. Hij spreekt zijn hoop uit op andere tijden. Maar hij spreekt dit optreden niet goed. 14. Sommigen voegen toe, met LXX: bij de Jordaan, vgl. 17:22.
17. Absalom verwijt Husai gebrek aan chesed = verbondstrouw jegens David, hoewel hij zelf het vijfde wetswoord schond. Met een redenering over het koningschap leidt Husai Absalom om de tuin. 20-23. Naar Achitofels raad demonstreert Absalom hier dat hij de erfenis van zijn vader aanvaard heeft. Hiermee heeft Absalom de band met zijn vader onherroepelijk doorgesneden.
Achitofels plannen verijdeld 17:1-14
1-4. Volgens 16:23 golden Achitofels raadgevingen als woord Gods. Hij had de aureool van een ziener, die met hogere machten in verbinding staat. Toch doorbreekt de HERE zijn reputatie. Achitofels raad was goed, want snel handelen bracht het meest profijt.
5.Maar Husai speculeert in zijn tegenadvies op de ij delheid van Absalom, 11 en op diens hartewens geheel Israel achter zich te hebben. Bovendien maakt hij zich schuldig aan schromelijke overdrijving, vs 13, maar in de lijn van Absalom.
14. Het ongelofelijke gebeurt: men schaart zich achter de raad van Husai. Toch schrijve men dit alles niet aan mensen toe. De HERE wilde het kwade over Absalom brengen. Absalom was vrij om te kiezen het plan dat hij wilde, maar God kan handelen binnen daden van persoonlijke vrijheid.
Gebeurtenissen voorafgaande aan de veldslag 17:15-29
16. David wordt goed op de hoogte gehouden. Husai stelt zijn raad tegenover die van Achitofel en laat koning David waarschuwen.
17. Bron Rogel = misschien: bron van de voller, ten zuidoosten van de stad.
18. De put zal droog geweest zijn.
22. De raad wordt vlot opgevolgd.
23. Achitofel doorzag de uitkomst van het volgen van de raad van Husai en maakte een eind aan. zijn leven, na eerst orde op zaken gesteld te hebben.
25. Abigal is volgens 1 Kron.2:16 dochter van Isai. Ama-sa = last, zoon van Jitra = overvloed; neef van Joab en Absalom.
27. Sobi = gevangenen wegvoerend. Behorende tot het koninklijk huis der Ammonieten. Machir zie 9:4. Merkwaardig dat mensen van Sauls huis David helpen. Voor Barzillai = ijzeren, zie ook 19:31-40. Ook van hem had men als Gileadiet eerder hulp voor Sauls huis dan voor David verwacht.
Absaloms nederlaag en dood 18:1-18
2.Het volk voelde er niets voor dat David met het leger uittrok. Zo zou Absalom toch nog overwinnaar en koning kunnen worden.
4.Het is een beetje zielig als David moet toekijken.
5.Om Davids wil moet men Absalom sparen. Dit woord getuigt van vertrouwen op de overwinning en bereid zijn tot verzoening.
6.Woud is een steenachtig terrein met bomen, nl. woud van Efraim.
8.Het terrein was gevaarlijk voor hen, die wilden vluchten.
10-13. De soldaat kende Joabs aard en tevens het lot van de moordenaars van Isboseth. Daarom liet hij zich door Joabs aanbod niet verleiden. Zoon van de koning! Bovendien citeert hij – vrij – de woorden van David, vs 5. Daar tegenin gaan, voor hoeveel geld ook, is levensgevaarlijk.
14. Joab zet zijn zin door en zorgt tevens voor de begrafenis en het grafmonument, vss 17, 18: steenhoop.
18. De steenhoop is misschien opgericht ter nagedachtenis voor Absaloms drie zonen, in de buurt van Jeruzalem. Het huidige gedenkteken bij Jeruzalem dateert uit veel latere tijd.
David hoort het nieuws 18:19-33
19. Er ontstaat een dispuut tussen Joab en Zadoks zoon Ahimaäz = broeder is toorn, omdat deze laatste per se het nieuws wil brengen. Joab prefereert een ethiopische slaaf. Tenslotte gaan ze beiden.
25. Waarom David eerst aan één man goede tijding voor hemzelf verbindt, is niet uit te maken. Later wordt dat twee man. Wat men graag wil, moet gebeuren!
Davids terugkeer en Seba’s opstand 19:1-20:26
1-8. Joab redt Davids monarchie door zijn nuchtere taal. 9-15. David had door het gebeurde veel aan aanhang ingeboet bij eigen stam.
11. Zadok en Abjathar behoorden tot de doorgewinterde aanhangers van David.
13. David maakte Absaloms bevelhebber tot de zijne. Daarmee wilde hij Absaloms aanhangers terugwinnen en andere opstanden voorkomen. Tevens raakte hij zo Joab kwijt. Sommigen vinden Davids handelwijze dwaas: bestraffing van loyaliteit en beloning van opstand.
David weer thuisgehaald 19:16-39
Het omgekeerde van 16:1-14.
18,19. Simeï smeekt David om vergeving. Misschien moeten wé vertalen, dat Ziba c.s. de koninklijke familie de Jordaan overzetten.
21,22. Abisai wil alsnog Simeï ter dood brengen. David blijft bij 16:9-12.
23. Davids eed beschermde Simeï zolang de koning leefde. Voor daarna: 1 Kon.2:8 vv, 36-46.
24. Mefiboseth verklaart de koning zijn gedrag onder de opstand. Zoon = kleinzoon, zoals vaak.
27. Vgl. 14:17.
29. David blijft bij de beslissing van 16:4. Daarmee deed hij hem onrecht.
31. Barzillaizie 17:27 v.
Kirnham = verlangen: waarschijnlijk zoon van Barzillai (37).
32. Men beschouwde toen de leeftijd van tachtig jaar als zeer oud, vgl Ps.90:10a, waar gewoon oud staat.
42. De woorden van de mannen van Juda dragen niet bij tot de gewenste pacificatie. De situatie wordt rijp voor de opstand van Seba.
20:1. Misschien wilde Seba = eed of zeven, opvolger worden van Isboseth.
Bikri = eerstgeborene.
Seba was geen serieus pretendent. Hij dook ‘toevallig’ op en speculeerde op anti-judese gevoelens.
2.Men concludere niet uit de woordkeuze dat heel Israel achter Seba stond, zie 18:17.
3.Bij een dreigende revolutie is de opsluiting van de bijvrouwen een voorzorgsmaatregel, die het mislukken van de opstand predikt.
Joab en Amasa 20:4-13
4.Amasa is geen figuur om op te vertrouwen.
5.Hij is laks.
6.David maakte Abisai opperbevelhebber. Toch greep Joab weer naar zijn verloren positie door moord op zijn neef Amasa, 9 w.
7.De Krethi en de Plethi en al de keurtroepen moesten de zaak redden voor David.
10. Of Joab Abisai verdrong als opperbevelhebber is niet duidelijk. In de praktijk kwam het er wel op neer, vs 13.
Het einde van de opstand 20:14-22
Dat 20:2 te boud spreekt blijkt uit het vervolg. Seba komt klem te zitten in een plaatsje Abel-Beth-Maä-cha=beek bij Beth Maächa. Is een hoofdplaats van een groep plaatsjes bij Dan.
16. Voor een andere wijze vrouw zie 14.T v.
18,19a. Wat het spreekwoord betekent is duister. Tendeert naar een wijsheidstraditie. Dat ze daar praktisch waren, blijkt uit 21, 22.
22. Joab wordt weer in ere hersteld en gaat goedmoeds verder.
23. Deze lijst is een vervolg op 8:15-18.
24. Adoram = Adoniram = mijn heer is verheven. Vond de dood in 1 Kon. 12:18.
25. Seja = Sawsa=glans. Anderen: Seraja = gestreden heeft de HERE.
26. Voor Ira zie 23:38. Davids zonen komen hier als priesters niet meer voor.
Davids regering: problemen en vooruitzichten 21:1-24:25
Men heeft gewezen op de opbouw van het volgende in de vorm van een chiasme: natuurramp, wapenfeiten, gedicht, gedicht, wapenfeiten, natuurramp.
Honger en oorlog 21:1-22
Dit is een kwade erfenis uit Sauls regeringsperiode.
De terechtstelling van Sauls familie 21:1-14
1.Misschien behoorde Nob tot de Gibeonieten en slaat de zaak op het gebeurde in 1 Sam.22:17 e.v. De gebeurtenis kan ook op zichzelf gestaan hebben.
Sauls optreden was verbondsbreuk jegens de Gibeonieten, Joz.9:15. We moeten hier niet denken aan een vruchtbaarheidsritus. David kan de Godsspraak in Gibeon gezocht hebben, vgl 1 Kon.3:4; 2 Kron. 1:3.
6.Hoe de executie plaats vond is niet duidelijk; te denken valt aan ophanging op de hoogte te Gilea, vgl. 1 Sam 10:5.
7.Hoe sterk de verbondsband was tussen David en Jonathan komt in dit verhaal uit. Zelfs is hij geldig ten aanzien van de voor-israelitische bevolking van Kanaän, vss 4, 5, 6.
8.Merab = wasdom, 1 Sam 18:19. De lezing Michal strijd met 6:23.
10. De regen was een teken van de goddelijke aanvaarding van dit offer, vs 14.
12. De zorg van David voor hun gebeente, incluis dat van Saul en Jonathan, toont aan dat er geen wraak van David in het spel is.
14. Zela is onbekend. Misschien kwam Sauls vader daar vandaan, Joz. 18:28.
Incidenten uit de oorlogen met de Filistijnen 21:15-22
15. Begin en einde van Davids militaire loopbaan zijn gelijk.
Jisbi-Benob = bewoner van Nob. Rafa=reus.
17. De koning bekleedde een sleutelpositie in de gemeenschap: Lamp van Israel, zie 1 Kon. 11:36. Ook 2 Sam. 14: 7.
18. Gob is onbekend. LXX heeft Gat; bij Gezer? vgl. 1 Kron.20:4.
19. Deze mededeling strijdt met 1 Sam. 17. Drie pogingen tot oplossing: le. Elhanan doodde Goliath en David een niet genoemde reus. Goliath zou later in 1 Sam. 17 zijn gevoegd.
2e. Dat David Goliath doodde en Elhanan diens broeder Lachmi. De tekst van 1 Kron.20:5 is correct.
3e. Elhanan en David verschillende namen voor dezelfde persoon. Vgl Salomo = Jedidja, 2 Sam. 12:24 v. De naam van de vader moet verbeterd worden in Isai. Steun voor deze visie in 2 Sam.21:22: David = Elhanan.
Voor de uitleg van 22:1-51 zie de verklaring van Ps.18.
Davids laatste woorden 23:1-7
1.Sommigen ontzeggen deze Psalm aan David. Hij zou nooit zo over zichzelf gesproken hebben. Maar waarom zou hij’, door de Geest des HEREN, 2, dat niet gekund hebben?
4.Vergelijking met regen en zon komt meer voor, vgl Ps. 84.
6, 7. Gevaarlijke lieden vereisen een adequate behandeling, die er ook is.
De machtigen van David 23:8-39
Lijst van krijgers, die hem het koningschap hielpen verwerven, 1 Kron.ll:10vv.
Daden van Davids uitnemende krijgers 23:8-23
Twee soorten krijgers: de drie en de dertig, waarvan de eersten de voornaamsten zijn.
13-17. Onzeker is of deze drie de drie van 8-12 waren of niet.
18-39. De dertig waarschijnlijk een rond getal. Sommigen van elders bekend: Abidai, 1 Sam.26:6; Benaja, 2 Sam.8:18; Asaël, 2:18; Uria, 11:3,6. Sommige namen veranderd in de overlevering.
In 32 beter de lezing van 1 Kron. 11:34 de Gizoniet Ha-sem ipv. de zonen van Jasen en Jonathan Samma moet zijn Jonathan, de zoon van Samma, 1 Kron. 11:34. 39. Sommigen zien opzet in de plaatsing van Uria als laatste, de man die door David gedood werd, hoewel hij hem trouw diende.
Volkstelling en pest 24:1-25
Het resultaat van de zonde van de telling en de daarmee verbonden pestilentie is de plaats waar Gods tempel zal verrijzen, teken van zijn wonen onder Israel. Nieuwe zegeningen komen voort uit straf en vernieling.
De volkstelling en haar gevolgen 24:1-14
Het zondige in de volkstelling was haar aanmatigend karakter. Alleen God kon het volk vermeerderen en de natie tellen. Zelfs een man als Joab voelde dat, 3, 4.
1.Dit slaat op 21:1 v. De auteur erkent Gods hand, terwijl 2 Kron.21:1 het accent legt op het instrument: de satan.
2.Van Dan tot Berseba: bekende aanduiding van Israels grondgebied. Doel van de volkstelling zal liggen in zaken van belasting, dienst in het leger en herendienst.
5.Genoemde streken liggen in Transjordanië.
6.Tachtim Hodsi. De ligging hiervan is onbekend en de vertaling is moeilijk: misschien: het laagland Hodsi. Men zoekt het in het bronnengebied van de Jordaan.
7.Alle steden der Hevieten en der Kanaänieten liggen in de kustvlakte tussen Tyrus en Filistea.
9.De hoge getallen beschouwe men naar het opgemerkte bij vroegere gelegenheden.
10. Hoe David tot wroeging kwam wordt niet vermeld. Dat blijft het geheim van Gods werk, Ps. 18:17.
11. Zie 1 Sam. 9:9.
13. De duur verminderde naar de mate van de ernst van het onheil.
De pestilentie en haar gevolgen 24:15-25
Zelfs in de straf straalt de genade des HEREN.
17. David komt tot schuldbelijdenis, na het genoeg van de HERE tot de verderfengel. Opvallend is de tussenkomst van David bij de HERE ten behoeve van het volk. Maar Gods genade werkte vóór Davids gebed. De engel is Gods werktuig ten goede en ten kwade.
18. De dorsvloer van de Jebusiet Arauna is nu een heilige plaats, waar een altaar door David moet worden opgericht voor de HERE. Arauna is een hethitische naam = aristocraat? 1 Kron.21:18: Ornan, meer hebreeuws dan Arauna.
22-24. Herinnert aan Gen.23:ll v.
25. De geschiedenis eindigt in vrede. De plaats voor
Gods tempel ligt gereed om bebouwd te worden.