1. Voorzichtig met taal als het over God gaat
Zie ook
Voorzichtig met taal als het over God gaat?
Moet God beschermd worden tegen al te menselijke taal? Wie of wat moet er dan beschermd worden? God, of onze religieuze gevoelens? In onze cultuur gaat het dan al gauw over beledigende uitspraken en over vrijpostige cartoons. Mag je alles maar zeggen of tekenen? Waarna de discussie verder gaat over moderne mensen die mogen zeggen wat ze willen, tegenover religieuze mensen die respect vragen voor wat voor hen heilig is. Eigenlijk is de discussie dan al op een verkeerd spoor gekomen. Is ‘heilig’ vanzelfsprekend? Hoe onaanraakbaar en verheven is God in de taal van de Bijbel zelf? Ook in de overlevering van sommige teksten in het Oude Testament is het al een discussiepunt: moeten er geen grenzen getrokken worden in ons menselijk spreken over God? In de teksten zie je voorbeelden van de neiging om te voorkomen dat God er in de taal die wij mensen voor hem gebruiken, al te menselijk uit zou komen te zien. Bijbelvertalers worstelen er mee. Bijvoorbeeld, de woorden van God in Zacharia 2:12 (in vertalingen ook wel 2:8). God verwoordt daar zijn verbondenheid met de gedeporteerde Judeeërs in Babel en zegt dan (NBV): “wie aan mijn volk komt, komt aan mijn oogappel!”
In de Hebreeuwse bijbelhandschriften vind je in een aantal teksten correcties die door de schrijvers zijn aangebracht. Er bestaan in de Rabbijnse literatuur zelfs lijstjes van zulke aanpassingen. Ook de tekst uit Zacharia staat daar op. “Mijn oogappel”? Je zou dat kunnen misverstaan. Heeft God dan een oogappel? Dat gaat wel ver. Hebreeuwse tradities en oude vertalingen maken ervan: ‘zijn oogappel’ Wie aan mijn volk komt, die raakt zichzelf. Zo stond het ook in de NBG vertaling van 1951: “wie u aanraakt, raakt zijn oogappel aan.” Of bedoelden ze dat niet God, maar de profeet dit zegt? Dan klinkt het al weer anders. De geleerden zijn het niet zomaar eens. Maar er zijn meer van die teksten met vergelijkbare wijzigingen, bijvoorbeeld Psalm 106:20, waar het gaat over Israëls keuze voor andere goden: ‘Zij hebben zijn eer verruild voor iets anders.’ Kan dat, mensen die Gods eer inruilen? Nee natuurlijk, dat kunnen we niet eens, dus de tekst werd: ‘hun eer’. Ze doen niet God tekort, maar ze doen zichzelf tekort. In de rabbijnse traditie heten zulke aanpassingen van de tekst: de ‘correcties van de schrijvers’.
De vraag is: moet er nu een beslissing komen? Moet er iemand gelijk krijgen: de tekst, of onze gedachten over God? De oudere vertalingen die de ‘correctie’ vertaalden, of moderne vertalingen die ‘het oorspronkelijk’ vertalen? In de theologie klinkt dan nog wel eens: Als jullie je tijd aan de vierkante centimeter willen besteden, wees er gelukkig mee, wij houden ons intussen wel met de kerk bezig. Dat is begrijpelijk, maar je kunt er ook heel anders naar kijken. Zou wat meer kijk op de menselijke route die de bijbel door de geschiedenis is gegaan, ons ook niet kunnen helpen in de moderne discussies over gelovigen, respect en heilige boeken? Het is goed om je te realiseren dat de bijbel ons bereikt heeft mede door zulke discussies over wat er nu wel of wat er nu niet precies moet staan. Het bijbelonderzoek is daarom ook het archief, het geheugen van de kerk. Ongeveer zoals de rabbijnen dat deden: wel tekstaanpassingen voorstellen, maar ook goed bijhouden bij welke teksten. Alleen beleven wij het nu heel anders. Wat in de rabbijnse traditie een ‘correcties’ heten, is voor ons eerder versluierend spreken over God, dat we wel graag weer willen weglaten. Dat is goed, maar alleen als je de keuzes van vroeger niet uitveegt. Geheugenverlies is slecht voor de theologische gezondheid.
Sommigen zien de menselijke gang van zaken in de bijbel graag als een theologische vergunning: als de bijbel niet precies is in het spreken over God, dan hoeven wij het ook niet te zijn. Dat is erg eigentijds: over God kun je eigenlijk niets zeggen, we hebben alleen de verhalen. Anderen ervaren het als storend: ik wil er niet te veel van horen, ik lees gewoon de bijbel. Maar eigenlijk zijn die verschillende stemmen het over één ding eens: als iets van God komt, moet het sterk staan. En als dat niet zo blijkt te zijn … Maar als de bijbeltekst ons Gods kwetsbaarheid toont in zijn geschiedenis met mensen en in de taal die mensen gebruiken om over hem te spreken, kun je dan niet zeggen: zo is hij kennelijk onder ons aanwezig? Die menselijke maat van Gods spreken is een belangrijke traditie in de christelijke kerk. Het heilige boek hoeft niet beschermd te worden en hoeft niet perfect te zijn. Daarom heet een bijbel in welke taal dan ook gewoon weer ‘bijbel’. Gods spreken vergt niet de bescherming van een heilige taal, of van bovennatuurlijk stemmen, hoe sterk die behoefte in godsdiensten soms ook is. Zijn stem kan ook gewoon klinken in het Gronings, het Koreaans of het Swahili, al moeten we bij al die talen en teksten weer opnieuw puzzelen over de vraag wat er nu precies staat en hoe je dat dan laat klinken. Dat puzzelen is geen voorafje voor liefhebbers, het is een stuk van Gods Woord.
Lees het volgende artikel in deze serie: 2. Gods eigen vraagtekens