12.3. Bevrijdende gehoorzaamheid
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Vraag 8: Maar zijn wij dan zo verdorven dat wij geheel en al onbekwaam zijn tot iets goeds en geneigd tot alle kwaad?
Antwoord: Ja, tenzij wij door de Geest van God wedergeboren worden.
Vraag 86: Aangezien wij uit al onze ellende zonder enige verdienste van onze kant alleen uit genade door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen?
Antwoord: Omdat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed heeft gekocht en bevrijd, ons ook door Zijn Heilige Geest tot Zijn beeld vernieuwt, opdat wij God met geheel ons leven dankbaarheid bewijzen voor Zijn weldaden en Hij door ons geprezen wordt. Voorts, opdat ieder voor zichzelf door de vruchten verzekerd zal zijn van zijn geloof; en onze naaste door onze godvruchtige levenswandel ook voor Christus gewonnen wordt.
Vraag 87: Kunnen dan degenen die in hun goddeloos, ondankbaar leven voortgaan en zich niet tot God bekeren, niet zalig worden?
Antwoord: Volstrekt niet, want de Schrift zegt dat geen ontuchtpleger, geen afgodendienaar, echtbreker, dief, gierigaard, dronkaard, lasteraar, rover, of zo iemand het rijk van God beërven zal (1 Kor. 6:9; Ef. 5:5-6).
Relatie van het thema tot het hoofdthema
Een (de?) kern van het christelijk geloof is de genade. Mensen, zondaren, krijgen het heil van God om niet. Vervolgens is het de vraag hoe we het leven vanuit dit geloof aan de orde kunnen stellen. Leidt de genadeleer er dan niet toe, dat we mensen aanzetten tot moreel onjuist handelen en zondigen, om zo de genade groter te laten worden? Hoe kunnen we spreken over een goed christelijk leven? Bijbels gezien is dat nodig en missionair gezien belangrijk. Dat kan als duidelijk wordt dat de relatie met God in Jezus Christus een mens ook bevrijdt van het kwaad en leidt tot het leven zoals bedoeld door de Schepper en Verlosser.
De leefwereld van de hoorder
De vraag naar de ‘meerwaarde’ van het christelijke geloof is actueel. We leven in een samenleving waarin mensen langs allerlei wegen het goede leven zoeken. Filosofisch gezien is het boeiend of en hoe het christelijke geloof richting kan geven aan dat goede leven.
Voor een oudere generatie speelt rond de thema’s van kerk en geloof waarschijnlijk nog het beeld dat er veel moet, en dat er allerlei regels zijn waaraan je je moet houden.
Voor veel christenen is de vraag naar de vormgeving van het leven aan de orde. Het vanzelfsprekende van sociale verbanden met vaststaande normen en waarden is grotendeels weggevallen. Christenen zullen hun leven zelf bewust gestalte moeten geven. Er is behoefte aan goede richtlijnen hiervoor. Het thema discipelschap is daarbij een belangrijk uitgangspunt.
Met het oog op de tieners
Ook tieners en jongeren krijgen van leeftijdsgenoten vooral de vraag wat er allemaal niet mag als je gelooft. Helaas is dat het (karikatuur)beeld dat velen van het christelijk geloof hebben. Dat is waar jongeren en ouderen christenen aan herkennen. Bevrijdende gehoorzaamheid is voor onze jongeren dan ook een innerlijke tegenstelling. Daarbij hebben ze überhaupt moeite met regels en verplichtingen die naar hun idee door anderen of de kerk opgelegd worden. Begrijpelijk dat tieners zich dan afvragen of het leven vanuit het geloof inderdaad de vormgeving is voor een goed (en dat is ook: bevrijd) leven.
Anderzijds worstelen ze vaak – hoe gereformeerd hun context ook is – ook met de vraag of hun werken en leven goed genoeg zijn om voor gelovig te kunnen doorgaan, c.q. om in de hemel te komen. Ze constateren bij zichzelf een gebrek aan wat de HC ‘vruchten’ noemt. De functie van de vruchten in de catechismusvraag werkt zo in haar tegendeel: het versterkt niet de geloofszekerheid, maar leidt tot onzekerheid. Er is niet altijd een besef van het genadekarakter van het geloof en van een al bij hun doop beloofde en toegerekende rechtvaardigheid. Velen hebben ook niet echt een goed beeld bij het gegeven dat de mens van nature ‘totaal verdorven’ is.
Met het oog op de kinderen
Een belangrijke fase in de ontwikkeling van kinderen is het aanleren van regels. Op veel basisscholen zijn er projecten om de kinderen een aantal regels voor de omgang met elkaar tussen de oren te krijgen. Wanneer ze in een liefdevol gezin opgroeien, zullen ze intuïtief (zonder zich ervan bewust te zijn) gaan beseffen dat goede regels niet beknotten, maar juist vrijheid geven. Kinderen zijn vaak ook zonder het te weten levende getuigen van Christus in hun omgeving of klas, door hoe ze met andere kinderen omgaan.
Uitleg
Antwoord 8 van de HC geeft op een mooie manier een opening naar vraag en antwoord 86 om te spreken over het leven onder de heerschappij van Christus. Het antwoord roept wel de vraag op of er over het goede in deze wereld niet meer te zeggen is, zowel vanuit de scheppingsleer als ook vanuit het werk van de Heilige Geest. Deze vragen laat ik hier nu verder liggen, omdat ze thuishoren bij de vragen 6 en 7 van de HC (zie hoofdstuk 2).
De catechismus maakt duidelijk dat het leven onder Gods heerschappij mogelijk en ook noodzakelijk is. Daarmee komen we op het terrein van de heiliging. De HC spreekt hier van ‘dankbaarheid’; een mooie uitdrukking, omdat elke vorm van (tegen)prestatie daarmee wordt uitgesloten. De verhouding tussen rechtvaardiging en heiliging wordt in de vragen en antwoorden 86 en 87 gethematiseerd.
Antwoord 86 geeft drie doelstellingen voor het doen van goede werken. Maar allereerst wijst de HC ons op de vernieuwing door de Heilige Geest. Christus vernieuwt ons door de Heilige Geest tot Zijn beeld. Het doen van goede werken is dus geen nieuwe stap na het tot geloof komen en Christus aannemen, maar komt hier al helemaal in mee. Het ‘moeten’ uit vraag 86 is een moeten van binnenuit, want je kunt en wilt niet anders meer. Het is ‘moeten met een binnenpretje’.
Het is belangrijk om de heiliging dicht bij Christus te houden. Tegelijkertijd biedt de HC duidelijk de ruimte om het eigene van het werk van de Heilige Geest in de levensvernieuwing aan de orde te stellen.
De relatie tussen rechtvaardiging en heiliging is veelbesproken, en er werden en worden verschillende accenten gelegd. Daarbij dreigt aan de ene kant het gevaar dat de heiliging helemaal wegvalt in de rechtvaardiging, en aan de andere kant dat de rechtvaardiging toch eigenlijk niet voldoende is, maar slechts een eerste stap. Heiliging is discipelschap, waarbij het examen al met de beste cijfers behaald is in Jezus Christus.
De drie doelstellingen voor goede werken, die worden genoemd in antwoord 86, zijn: dankbaarheid aan God tonen; de zekerheid van het geloof ervaren, die gekend wordt aan de vrucht (later syllogismus practicus genoemd); en het winnen van anderen voor het Evangelie.
Het eerste doel van het tonen van de dankbaarheid aan God omvat heel het leven voor Gods aangezicht. Dit doel is gericht op God door Hem te loven en te prijzen.
Het tweede doel is gericht op de gelovige. Dit doel heeft tot ontsporing geleid. De grond van het heil ligt niet in onze goede werken; en daarom moet deze doelstelling niet sturen in de richting van zelfonderzoek dat de grond van het heil gaat zoeken in zichzelf. Het luistert hier nauw, want de HC wijst er wel degelijk op dat de vrucht van het geloof ook geloofsversterkend en geloofsbevestigend kan zijn. Als je merkt dat je in het geloof meer geduld hebt met een bepaalde situatie of met iemand, kun je daardoor bemoedigd en bevestigd worden. De Heilige Geest is werkzaam in je leven. Zie ook antwoord 51 uit de HC: ‘(…) zoals ook wij zelf het als een getuigenis van Uw genade in ons bevinden, dat het ons vaste voornemen is onze naaste van harte te vergeven.’
Het derde doel richt zich op de medemens. Het is een verrassend missionair motief dat hier wordt ingebracht. Discipelschap leidt tot discipelschap.
De noodzaak van het doen van goede werken komt in antwoord 87 duidelijk naar voren. De HC noemt hier de keerzijde van de medaille en kiest hier de lijn dat het volharden in bepaalde zonden niet kan samengaan met een leven in het geloof. In de eerste druk van de HC wordt gesproken over ‘Unbuszfertigen Wandel’ in plaats van goddeloos leven. Dat geeft beter aan waar de angel zit: niet willen bekeren.
Relevantie van het thema
De weg tussen de twee klippen van enerzijds wetticisme, of misschien beter gezegd moralisme, en anderzijds wetteloosheid of anti-nomisme, moet in iedere tijd opnieuw geformuleerd worden.
Ten eerste dient gewezen te worden op de eigen context. We hebben vandaag de dag nog steeds te maken met de nasleep van een christelijke moraal die door velen als behoorlijk wettisch is ervaren. Geloven had vooral te maken met dingen die je wel of niet deed. Daartegenover bestaat de neiging om de leer van de genade en het begrip ‘christelijke vrijheid’ zo in te vullen, dat het lijkt alsof er weinig tot niets meer gezegd kan worden over een christelijke levensstijl. Het is belangrijk om in de eigen context te bepalen waar de grootste gevaren liggen.
Een tweede aandachtsgebied ligt op het terrein van de daadwerkelijke doorwerking van het geloof in de zichtbare werkelijkheid en in dit geval dan in de vernieuwing van de mens. In het geloof worden we met Christus verenigd, en dat leidt tot een daadwerkelijke vernieuwing van het leven. Er is behoefte aan toerusting en gesprek over het vormgeven van het leven als christen in deze tijd. Het eigen werk van de Heilige Geest als levensvernieuwer mag daarbij alle aandacht krijgen. De vraag hoe je anno nu volgeling van de Here Jezus kunt zijn in het leven van alledag, is volop actueel.
Een derde terrein betreft een goede basis voor de ethiek. Hoe kunnen we op een goede manier spreken over het goede leven en over de goede werken? Het is daarvoor nodig om het levensvernieuwende van de geloofsrelatie met Jezus Christus helder te krijgen en te houden. De catechismus levert een aantal doelstellingen voor het leven vanuit de dankbaarheid. De kern blijft echter dat de ontmoeting met Jezus Christus en het deelhebben aan Zijn kruis en opstanding ‘als vanzelf’ het nieuwe leven voortbrengt.
Met het oog op de tieners
Bij tieners kan het lastig zijn om de goede toon te vinden. In hoeverre hoort het niet bij hun leeftijd om regels te beproeven op hun echtheid en houdbaarheid? Moet er niet ook een zekere ruimte zijn om ‘uit te proberen’? Ontwikkelingspsychologisch gezien zitten ze in een leeftijdsfase waarin het nodig is afstand te nemen van wat ze hebben meegekregen, juist om het zich uiteindelijk echt eigen te kunnen maken. Maar tegelijkertijd hebben ze wel behoefte aan duidelijkheid en concreetheid – juist om zo ook de grenzen te kunnen opzoeken.
Soms kunnen jongeren ook heel radicaal zijn in het volgen van bepaalde regels. Dat kan iets moois hebben, maar draagt het gevaar in zich dat er weer heel veel ‘moet’. De verwondering over de genade moet uitgangspunt blijven. Het kan voor jongeren heilzaam zijn om te horen dat ze bevrijd zijn van zichzelf door het offer van Christus, waarnaar hun doop verwijst. Daarom mogen ze het goede met blijdschap doen.
Christen zijn is iets anders dan tegen een heleboel dingen zijn. Het is belangrijk eerlijk naar jongeren te zijn over de cultuurgebondenheid van bepaalde regels en gedragingen in de eigen traditie. Het kan bevrijdend zijn om toe te geven dat sommige gedragingen en regels er zijn omdat we in een bepaalde traditie staan. Dat is ook verdedigbaar en uit te leggen, maar dat is iets anders dan met de hand op de Bijbel (‘De Bijbel zegt…’) gehoorzaamheid aan de eigen regels af te dwingen. Dergelijke gehoorzaamheidsretoriek past niet, en daar mag in de preek ook tegen gewaarschuwd worden. Een zelfkritische houding van ouderen maakt het jongeren wellicht makkelijker om ook in het spoor van de traditie te gaan. Ze hebben dan geleerd en gezien dat je ergens voor kunt gaan, zonder dat alle vragen zijn beantwoord en alle tegenstrijdigheden opgelost.
Met het oog op de kinderen
Kinderen hebben behoefte aan regels die ze kunnen volgen. Voor hen is het ook volstrekt niet vreemd dat er regels zijn waaraan ze zich moeten houden. Daarom is het voor hen vooral van belang om te laten zien welke goede intenties de wetten en regels van God hebben. Wel kunnen ze in de gemeente merken dat de regels soms van gezin tot gezin verschillen. Het is goed om dat bespreekbaar te maken en aan te geven dat dat legitiem is. De christelijke vrijheid is immers een groot goed.
Relevante bijbelgedeelten
-
Geloof in Jezus Christus brengt (automatisch) levensheiliging: Mattheüs 5:13-16 (ook het missionaire motief komt daar naar voren); Romeinen 6:1-14.
-
Onbekommerd spreken over ‘goede werken’: Johannes 15:1-17; Efeze 2:1-10 (vooral vers 10); Titus 2:7-14.
-
Wandelen als kinderen van het licht: Efeze 5.
-
Leven vanuit de dankbaarheid: Romeinen 12:1-2; 1 Petrus 2:1-10.
-
Aan de vruchten kent men de boom: Psalm 1; Galaten 5:13-26.
-
Het missionaire motief: 1 Petrus 2:12; Titus 3:8-14.
-
Geen geloof zonder heiliging: Hebreeën 12:14; 1 Korinthe 6:9-11; 1 Johannes 3:14.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstellingen
Na afloop van de preek weet de hoorder dat vernieuwing van zijn leven tot dankbare discipel hoort bij het geloof in de Heer Jezus. De hoorder heeft in de spiegel gekeken met betrekking tot de heiliging van het leven, (neemt de toevlucht tot Jezus) en neemt zich voor in oprechte dankbaarheid te leven.
Homiletische aanwijzingen
-
Inleiding van de preek: Goede werken horen erbij! De concrete vraag uit Romeinen 6:1 kan een goed begin van de preek zijn. Waarom leidt de leer van de genade er niet toe dat mensen een vrijbrief krijgen om zo veel mogelijk te zondigen? Het antwoord luidt dat de genade van de Here Jezus Christus niet alleen vergeving geeft, maar ook levensveranderend werkt. De catechismus geeft vanuit die levensverandering (wedergeboorte) ruimte voor vernieuwing en goede werken. De volle nadruk dient hier te liggen op het begin van antwoord 86. De vernieuwing tot beeld van Christus vloeit uit het geloof in Christus voort.
Het bijbelse beeld van de wijnstok en de ranken die vrucht voortbrengen, kan hier meeklinken. Eventueel kunt u een vrucht meenemen die uit verschillende partjes bestaat, zoals een mandarijn of sinaasappel: de vrucht symboliseert de vrucht van de Geest (Gal. 5), die uit verschillende onderdelen bestaat. Een ander beeld is dat van de zon, die als vanzelf ook stralen uitzendt.
Afhankelijk van de context kan er vervolgens iets gezegd worden over:
– De gevoeligheden rond het begrip ‘goede werken’. De prediker zal hier moeten aanvoelen of er in de gemeente onduidelijkheid is over het juiste bijbelse gebruik van ‘goede werken’ vanuit eventuele polemiek met het rooms-katholicisme.
– De verhouding tussen rechtvaardiging en heiliging. De prediker zal hier de fijngevoeligheid moeten bezitten om eenzijdigheden in de gemeente aan te wijzen. Dat kan zowel richting de ‘goedkope genade’ als richting het gevaar van ‘werkheiligheid’.
Het verdient overweging om vraag en antwoord 87 hier te behandelen, om zo te voorkomen dat dit aan het eind van de preek te veel nadruk krijgt. Zonder levensheiliging deel je niet in heil!
-
Midden van de preek: drie doelstellingen. De drie doelstellingen van antwoord 86 bieden een mooie kapstok om uit te werken welke functies het leven in de heiliging heeft. Er dient wel voor gewaakt te worden dat bij verdere onderbouwing het belangrijkste punt niet onderuit gehaald wordt. De goede werken doe je niet in de eerste plaats om dankbaar te zijn, geloofszekerheid te krijgen en anderen te winnen voor het Evangelie, maar je doet ze omdat Christus in jou zichtbaar wordt.
Het onderwerp discipelschap staat vandaag de dag volop in de belangstelling. Er is behoefte aan toerusting als het gaat om het volgen van Jezus Christus in het leven van alledag. Hier kan duidelijk worden gemaakt waarom het goed is om daarmee bezig te zijn.
– Dankbaarheid en het prijzen van God: hier kunnen de goede werken concreet worden gemaakt vanuit gebod en gebed, zoals de HC dat uitwerkt in de Zondagen die komen. Dat geeft ruimte om ook de spirituele kant van goede werken aan te stippen. Het gebed is het goede werk bij uitstek. De notie van dankbaarheid betonen met heel ons leven, geeft aanleiding om inderdaad te wijzen op de verregaande invloed van het geloof. Het geloof in Jezus Christus doortrekt heel het leven. Hier is het goed om de lofprijzing neer te zetten als het doel van ons leven als mens. Dat voorkomt dat dankbaarheid alsnog iets van een tegenprestatie krijgt.
– De geloofszekerheid verkrijgen door het ervaren van vrucht: hier kan aansluiting worden gezocht bij het bekende beeld dat men aan de vruchten de boom kent. De prediker moet goed nagaan hoe hij dit aspect naar voren wil brengen. Het mooie, bevestigende hiervan keert zich tegen ons als het een norm wordt waaraan je je heiliging kunt afmeten. Er moet voorkomen worden dat zij die menen geen vrucht te zien gaan twijfelen aan de heilstoe-eigening voor zichzelf.
– Anderen winnen voor het Evangelie: dit is een mooie gelegenheid om te laten merken dat de meeste mensen tot geloof komen door het levende voorbeeld van een ander.
-
Mogelijke verdiepende stof: de ‘ja-maar’ vragen.
– ‘Ja, maar ik ben zo ver nog niet.’ De prediker gaat hier op in door te stellen dat het voorafgaande een levende relatie met de Here Jezus veronderstelt. Zo biedt hij ruimte voor hen die het bovenstaande allemaal een stap te ver vinden en in hun eigen leven nog niet zo ver zijn.
– ‘Ja, maar ik wil nog veel verder groeien.’ Door te stellen dat de relatie met Jezus fundamenteel is en nooit vanzelfsprekend, wordt tegenwicht geboden aan hen die veronderstellen dat het met die relatie wel goed zit. Hier kan het begrip ‘wedergeboorte’ als levensvernieuwing door het geloof in Jezus Christus worden behandeld.
– ‘Ja, maar gaat de levensheiliging niet vanzelf?’ Zijn vraag en antwoord 87 wel nodig als de heiliging zo automatisch voortvloeit uit het geloof in de Here Jezus? Het kan goed zijn om hier de strijd tussen de oude en de nieuwe mens te noemen en het aspect van de strijd in te voeren. De levensheiliging is niet zo vanzelfsprekend dat het geen aandacht behoeft.
-
Slot van de preek: de spiegel. De prediker houdt de gemeente (letterlijk) de spiegel voor. Wat ziet God in die spiegel, en wat zie je zelf, en wat zien anderen? Zie je in die spiegel door jezelf heen iets van Jezus oplichten?
Met het oog op de tieners
Bij de inleiding: Er kan met een voorbeeld voor de tieners (en kinderen) gewerkt worden, zoals dat van een leraar die een leerling vergeeft die hem heeft beledigd. Dat doet hij natuurlijk niet om beledigen goed te keuren, maar misschien juist om de leerling te helpen veranderen. Want een volgende keer zal deze leerling zich wel twee keer bedenken voor hij deze leraar weer beledigt. Juist genade werkt het goede (Tit. 2:11 vv.).
Ook het volgende verhaal kan dienstig zijn. Het gaat over Michel, die bij De Hoop in Dordrecht verblijft. Hij voelde altijd de spanning van dingen die niet mochten. Hij wilde graag de geziene jongen zijn. Hij kende God vanuit zijn opvoeding, maar als puntje bij paaltje kwam, hield hij afstand van God, maar ook van zijn ouders en andere relaties. Op zijn dertiende begon hij met drinken. Het vulde een bepaalde innerlijk leegte op. Steeds vaker vulde alcohol zijn maag, hoofd en verlangen. Hij bemerkte dan dat hij er niet los van kon komen. Alcohol werd zijn beste en na verloop van tijd ook zijn enige vriend. Hij werd er wanhopig van; hij werd opgenomen, kwam thuis, begon weer te drinken en deed een poging een einde aan zijn leven te maken. Hij kwam bij De Hoop in therapie, maar bleef worstelen met zijn verslaving en zijn relatie met God. Het zat niet lekker tussen God en hem. Totdat hij in een kerk in Zwitserland het geheim van de vergeving ontdekte: God vergeeft ons dankzij Jezus; dan mogen/kunnen we de ander, maar ook onszelf vergeven. Hij had daar met zijn begeleider een aantal gesprekken over. Die herhaalde: ‘Je mag jezelf vergeven.’ Hij zei toen: ‘Dat was het wat ik nodig had. Ik had altijd gedacht dat ik het niet goed deed, dat ik faalde.’ Hij liet dat los en voelde een enorme bevrijding. Hij mag nu leven in relatie met God, familie en vrienden, met nieuwe gewoontes, of anders gezegd: in een nieuwe gehoorzaamheid. En dat dankzij vergeving.
Bij de tweede doelstelling: Laat tieners (en kinderen) merken dat het niet vanzelfsprekend is dat ze de vrucht bij zichzelf waarnemen. Het belangrijkste is dat God met hen bezig is. Zo functioneren de vruchten uit de HC zoals ze bedoeld zijn. Ze zijn immers niet bedoeld om na eindeloos zelfonderzoek te concluderen dat er nog niet genoeg vruchten zijn. Roep jongeren in de preek op om in hun omgeving met liefde en blijdschap het goede te doen. Laat hun zien dat christen zijn niet hetzelfde is als je met zijn allen aan dezelfde regels houden. Juist naar jongeren toe is het zo belangrijk dat we een moralistische prediking achter ons laten. Vooralsnog lijkt de klip van het moralisme dichterbij dan die van de wetteloosheid.
Met het oog op de kinderen
Voor de kinderen kan bij de eerste doelstelling het voorbeeld worden gebruikt van het klusjes doen thuis. Dat doe je uit dankbaarheid, en niet omdat je ouders van alles voor jou doen, maar gewoon omdat je zo met elkaar omgaat.
Pastorale aanwijzingen
Het is belangrijk om de klem van levensheiliging neer te leggen bij hen die zich er gemakkelijk van afmaken, en niet bij hen die hier al mee worstelen.
Met het oog op de tieners
Houd rekening met het zwart-witdenken van tieners. Levensheiliging moet niet betekenen dat alles perfect moet gaan; dan lopen tieners vast. Doe wel recht aan hun gevoel voor rechtvaardigheid en rechtlijnigheid.
Let ook op het gevaar van een ‘nieuw evangelisch radicalisme’ bij tieners, met alle nadruk op wwjd, zonder telkens weer de verwondering over whjd (What has Jezus done) alle ruimte te geven.
Gehoorzaamheid kan voor tieners ook een nare bijsmaak hebben, in het geval ze te maken hebben met mensen die hun positie misbruiken om jongeren te dwingen tot dingen die ze niet willen. Deze jongeren mag ook voorgehouden worden dat gehoorzaamheid en macht dicht bij elkaar liggen, en dat God een bevrijder is van dergelijke gehoorzaamheid (zoals Hij Israël bevrijdde van de gehoorzaamheid aan de Egyptenaren). God is immers ook een God van ruimte.
Met het oog op de kinderen
Het moet voor kinderen duidelijk zijn dat de relatie met de Here Jezus het belangrijkst is.
Liturgische aanwijzingen
-
Veel Psalmen raken het thema van de levensheiliging, bijvoorbeeld: 1; 15 (NB); 24:2 (OB); 18:8 (OB); 19:3, 4, 5 (NB); 86:6 (OB); 92:7, 8 (OB); 100; 119.
-
Liedboek voor de Kerken Gezang 78; 252; 325:1, 5; 475.
-
Zingende gezegend lied 70.
-
Opwekking lied 470.
Helpende vormen
Waar liggen vandaag de dag de centrale punten? Het lijkt me goed als de gemeente er onderling over in gesprek raakt, waar het vandaag de dag om gaat bij ‘goede werken’. Concreet zou de predikant de hoorders de tijd kunnen geven om even met elkaar uit te wisselen op welk punt er volgens hen behoefte is aan leiding of duiding als het gaat om de goede werken. Een alternatief is dat de predikant een kopie uitreikt met mogelijke aandachtspunten: zondagsbesteding, omzien naar elkaar, gebedskring, gerichte acties, gedrag in je buurt, tijd voor elkaar hebben. Laat gemeenteleden een cijfer van 1 tot 10 geven naar belangrijkheid. Misschien kan iemand vertellen dat hij of zij geraakt was (of zelfs tot geloof is gekomen) door het goede leven van iemand anders.
Met het oog op de tieners en kinderen
Voor kinderen en jongeren kan het thema duidelijk gemaakt worden met voorbeelden die aangeven dat je bij een bepaalde ‘partij’ hoort. Als je bij gym wordt uitgekozen voor een bepaald team, ga je je daar ook voor inzetten, ook al zitten je vrienden of vriendinnen bij de tegenpartij. Goede werken doen heeft ermee te maken dat je bij de partij van God hoort. Daar hoort dat gewoon bij.
Literatuur
-
J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993, Zondag 3 en Zondag 32.
Een boeiende poging tot nieuwe woorden en wegen:
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, p. 611-616 (‘Participatie als brug tussen rechtvaardiging en heiliging’), p. 616-625 (‘Transformatie als concrete levensvernieuwing’), p. 623-625 (over de syllogismus practicus).
Over de verhouding rechtvaardiging-heiliging:
-
H. Berkhof, Christelijk Geloof. Nijkerk, 1990, p. 440-444.
-
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek. Kampen, 1992, p. 583-584, p. 587-606.
-
Dr. B. Wentsel, De Heilige Geest, de kerk en de laatste dingen. De persoon en het werk van de Heilige Geest. Dogmatiek deel 4a, Kampen, 1995, p. 454-458, p. 472-478 (Wesleyaanse visie).