Menu

Premium

17.8. Verandert God door ons gebed?

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Vraag 121: Waarom wordt hier bijgevoegd: die in de hemelen zijt?

Antwoord: Opdat wij over de hemelse majesteit van God niet op aardse wijze denken, en van Zijn almacht verwachten al wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben.

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Artikel 1: De enige God

Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er een enig en eenvoudig geestelijk wezen is, dat wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzichtbaar, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige fontein van al het goede.

Dordtse Leerregels

Artikel I.11: En zoals God Zelf volkomen wijs, onveranderlijk, alwetend, almachtig is, zo kan de verkiezing, door Hem gedaan, niet tenietgedaan en opnieuw gedaan, noch veranderd, herroepen of verbroken worden. Evenmin kunnen de uitverkorenen verworpen of hun aantal verminderd worden.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Wie biddend onderweg is, kan zich op enig moment afvragen: ‘Ik vraag dit nu wel, maar vraag ik God nu eigenlijk niet om van gedachten te veranderen? God regeert de wereld. Daarin gaat Hij Zijn eigen vaste koers en daar laat Hij Zich niet van afbrengen. Hij is de onveranderlijke. Maar wat voor zin heeft het dan om te bidden? Alsof God Zijn eeuwige raadsbesluiten zou kunnen of willen bijstellen.’

De leefwereld van de hoorder

De vraag die in deze leerdienst aan de orde komt, kan worden opgeroepen door existentiële ervaringen, waardoor mensen zich afvragen of God werkelijk reageert op ons gebed. Ook voor mensen die meer rationeel zijn ingesteld, kan het moeilijk zijn om zowel Gods onveranderlijkheid alsook de betekenis van onze gebeden te belijden.

Met het oog op de tieners

Tieners zijn in een levensfase waarin hun leefwereld steeds groter wordt. Door de sociale media komen alle wereldproblemen in één seconde binnen. Steeds meer ontwikkelt zich dan ook de vraag wie in dit alles de macht heeft. En waar is God in dit hele gebeuren? Ook hun eigen leven wordt steeds groter. Vragen over Gods almacht, over de zin van bidden en over hun eigen rol in dit leven, zullen zeker een rol gaan spelen op deze leeftijd.

Met het oog op de kinderen

Kinderen zijn gewend om te vragen. Thuis en op school wordt hun dat geleerd: als je iets niet weet, als je iets wilt, als je iets niet snapt, dan vraag je het maar. Kinderen kunnen ook heel onbevangen in hun vragen zijn. Ze gaan niet eerst na of het wel een reële vraag is, of er kans op slagen is. Zo zal een kind zich ook niet zo snel afvragen of het wel nut heeft om iets aan God te vragen.

Uitleg

Onze God is in de hemel. Dat duidt niet zozeer op een locatie. God is veel te groot om ergens op een bepaalde plek in het heelal gelokaliseerd te worden (1 Kon. 8:27): Hij is overal. De hele wereld is vol van Zijn heerlijkheid. In Johannes 14:23 lezen we zelfs dat als iemand de Heere Jezus liefheeft, dat dan ook de Vader deze gelovige zal liefhebben en dat de Vader en de Zoon samen naar deze gelovige zullen toekomen om bij hem of haar intrek te nemen. Dan is de hemel dus in ons hart.

De toevoeging ‘die in de hemel is’ maakt duidelijk dat onze God boven deze wereld staat. God is wel in deze wereld aanwezig, maar Hij valt niet met deze wereld samen. Onze God is in de hemel. Wij mogen God daarom niet in onze eigen denkpatronen inkapselen. Die neiging hebben mensen wel: God onttronen, kleiner maken, liever, menselijker, burgerlijker. Met de toevoeging ‘die in de hemelen zijt’ helpt Jezus ons om niet op aardse wijze van God te denken. We zullen God God laten. En daarom zullen we nooit te klein van God, maar juist groot van Hem denken en veel van Hem verwachten. Deze kern wordt prachtig onder woorden gebracht in antwoord 121 (vgl. ook Jes. 40:12 en 57:15, en Packer in Groeien in Christus, p. 143).

Wat betekent de grootheid van God in relatie tot onze gebeden? Verandert God door ons gebed? Hebben wij invloed op Zijn plannen, op dat wat Hij heeft bepaald? Heeft het zin om te bidden als het wel of niet krijgen van die ene baan, het wel of niet tot geloof komen van onze zoon, toch al van eeuwigheid af vastligt? Deze vragen kunnen opkomen bij hen die vertrouwd zijn met de gereformeerde geloofsleer, zoals die bijvoorbeeld onder woorden is gebracht door Abraham Hellenbroek in zijn catecheseboekje Voorbeeld der Goddelijke waarheden (1706). Hellenbroek benadrukt dat God onveranderlijk is. Hij kan geen echt berouw hebben, want dat zou in tegenspraak zijn met dat wat God Zich van eeuwigheid heeft voorgenomen en wat Hij uitvoert in de tijd (III.III.4,13,14,15). Als reactie kunnen we de gereformeerde geloofsleer op dit punt proberen te verduidelijken (vgl. bijv. A. Vos in Hoe is uw naam?). Onze gebeden zijn immers ook opgenomen in de eeuwige raad van God. Ze zijn dus een schakel in de uitvoering van dat wat God in eeuwigheid besloten heeft. Het is echter de vraag of gelovigen op deze manier werkelijk worden geholpen. Vruchtbaarder is het om met nieuwe, frisse ogen de Schrift te lezen en hier op zoek te gaan naar antwoorden.

Een belangrijke lijn in de Bijbel is dat God de mens schept als een tegenover, als een partner, aan wie Hij zo veel als mogelijk delegeert. De mens ontvangt de roeping om de aarde te bebouwen en te bewaren. Uit het Oude Testament blijkt overduidelijk dat God op een verbondsmatige wijze met ons mensen wil omgaan. Hij neemt ons als verbondspartner serieus. Dat blijkt alleen al uit het feit dat Hij intens teleurgesteld kan zijn in het volk waarmee Hij een verbond gesloten heeft.

God gaat dus heel persoonlijk met mensen om. Hij reageert op hun daden en omstandigheden. Om ons te ontmoeten moet God weleens van koers veranderen, omdat wij Hem wel zoeken, maar toch ook steeds weer ontwijken. De God die wij in de Bijbel ontmoeten is dus zeker geen starre, onbewogen God die gevangen zit in Zijn eigen eeuwige besluiten. ‘Gods onveranderlijkheid betekent dat Hij gedenkt aan Zijn verbond tot in eeuwigheid, aan het Woord dat Hij ingesteld heeft tot in duizend geslachten (Ps. 105:8)’ (J. Koopmans, De Nederlandse Geloofsbelijdenis, p. 27-28).

In de Heilige Schrift is er voortdurend sprake van een wisselwerking tussen God en mens (interactie). We mogen daarom met deze God in gesprek gaan, Hem dingen voorleggen, in de wetenschap dat er nog een hoop gewijzigd kan worden (open werkelijkheid). Dit wordt duidelijk in geschiedenissen waarin we lezen dat God Zich laat ‘verbidden’ (vgl. bijv. 2 Kon. 20) en in passages waar we lezen over Gods berouw (vgl. Ex. 32, Jona 3). God komt terug op een eerder besluit. Daarmee geeft Hij niet aan dat Hij gefaald heeft (dat betekeniselement heeft het Hebreeuwse woord niet). Wel geeft Hij daarmee aan dat Hij, geconfronteerd met het pleidooi van Mozes en het berouw van de Ninevieten, Zijn besluit betreurt en terugdraait.

In de gereformeerde geloofsleer is de onveranderlijkheid van God sterk benadrukt. De wortels hiervan vinden we in de vroege kerk, die zich niet altijd heeft kunnen onttrekken aan de denkstructuren van Griekse filosofen zoals Aristoteles. Hij volgt de redenering: God zet in beweging, maar als bron van alle beweging beweegt Hij Zelf niet, is Hij Zelf onbewogen, ook in Zijn denken en kennen. (Voor meer achtergrond: zie CD, §4.4-4.6; Loonstra, §4.5, 5.2, 6.1; Berkhof, §23.)

Veel theologen in de twintigste eeuw zijn als reactie op dit theologisch denken doorgeschoten. Wanneer we stellen dat God tot in Zijn diepste wezen veranderlijk is, waar kunnen we bij Hem dan nog van op aan? Een bijbels zicht op de onveranderlijkheid van God is juist zeer troostvol. Is dat ook niet juist de intentie geweest van de gereformeerde theologen? Als we zeggen dat God onveranderlijk is, dan bedoelen we daarmee dat God betrouwbaar is, en niet grillig of wispelturig. Bij God kun je ervan op aan dat Hij vasthoudt aan Zijn doel (de wereld redden), en dat Hij het werk van Zijn handen niet loslaat. Onze God houdt rekening met het voorwerp van Zijn liefde, de mens. Hij kan daarom veranderen. Maar juist zo blijft Hij Zichzelf, blijft Hij tegenover ons dezelfde: heilige liefde. (Voor meer achtergrond: zie Berkhof, p. 144; Loonstra, p. 116; Veldkamp, p. 88 vv.; CD, p. 142.)

Packer trekt in zijn boek God leren kennen lijnen naar Gods bestaan, Gods waarheid, Gods heilsbedoelingen, Gods Zoon, Gods karakter: in dit alles verandert God niet. Klassieke teksten (1 Sam. 15:29, Ps. 102:28, Mal. 3:6, Rom. 11:29, Hebr. 13:8, Jak. 1:17) die altijd ter onderbouwing van de onveranderlijkheid van God zijn aangevoerd, vallen hiermee op de goede plaats. Er kan nu bijvoorbeeld nog iets meer gezegd worden over het berouw van God. Aan de ene kant heeft God nooit berouw (vgl. Num. 23:19, 1 Sam. 15:29), want je kunt op God aan. Als Hij Zijn plannen verandert, dan blijft Hij handelen overeenkomstig Zijn karakter, Zijn diepste wezen. Aan de andere kant kan God wel degelijk berouw hebben in de zin dat Hij Zijn plannen wijzigt om hetzelfde doel te bereiken.

Wat is nu bidden? God ziet ons als Zijn gesprekspartners. We hebben dus ook inspraak. Onze God houdt in Zijn besturing van de wereld rekening met wat Zijn kinderen in gebed bij Hem brengen. We mogen met Christus meeregeren. Onze Vader buigt daarom in Zijn welbehagen Zijn beleid om, door onze beslissingen, daden en verzoeken. Wij zijn immers ook medewerkers van God (denk aan wat Van Ruler ‘theonome reciprociteit’ noemt).

Hoe gaan we om met iemand die heel dicht bij ons staat? Je doet iemand een voorstel, je neemt het soms weer terug, soms pas je het aan, soms bereik je een compromis, soms verander je zelf van standpunt. Zo werkt het ook als wij bidden. (Vgl. Foster, hoofdstuk 3, en Yancey, deel 2.) De inspraak die ons als biddende verbondspartners gegeven is, is wel een gebonden inspraak. Wij bewegen ons naar God toe. We accepteren Zijn voorwaarden. We vragen niet zomaar lukraak, maar bidden om dat wat bijdraagt aan de doorbraak van het Rijk van God. Wie biddend meeregeert, zal dus veel moeten leren en afleren. God verandert ons dus ook wanneer wij bidden. Biddend staan wij in verbinding met God, die reinigt, heiligt, vernieuwt. We beginnen Gods gedachten te denken, naar dingen te verlangen waar Hij naar verlangt, lief te hebben wat Hij liefheeft. We veranderen niet alleen door het gebed, maar worden door God ook ingeschakeld bij de verhoring van wat wij bidden.

Berkhof (p. 483) zegt terecht dat in de gereformeerde scholastiek de vrijheid van de mens misschien wel te laag is aangeslagen. Vervolgens legt hij ook de vinger bij het punt waar wij in onze tijd moeite mee hebben: de macht van God. Grijpt God wel echt in? Kan Hij het ook? Ook in het Oude Testament laat God veel aan ons mensen over en grijpt Hij minder vaak in dan wij denken. Juist vervolgde christenen zijn er diep van overtuigd dat gebeden van andere gelovigen verschil maken. We leven in een open werkelijkheid en moeten de macht van God ook niet onderschatten. (Voor meer informatie: zie Berkhof, §52; Yancey, deel 2).

Relevantie van het thema

Vooral de zinsnede ‘niet op een aardse wijze over God denken’ bevat aanknopingspunten bij het nadenken over de vraag of God verandert door ons. Als wij mensen willen begrijpen hoe het mogelijk is dat God én Zijn eeuwige raadsbesluiten volvoert én ons als biddende verbondspartners voluit serieus neemt, is het gevaar groot dat we op een aardse wijze over God gaan denken. De aansporing in antwoord 121 om veel van de almacht van God te verwachten, raakt aan de vraag óf God wel ingrijpt – een vraag die voor veel hoorders veel urgenter is dan de vraag die in deze schets centraal staat. (Zie verder schets 7.3 over de almacht van God.)

Met het oog op de tieners

Tieners zitten misschien niet zozeer met de concrete vraag die in deze leerdienst centraal staat. Toch houdt de vraag hen vaak in andere bewoordingen wel degelijk bezig, bijvoorbeeld in de gedachte: ‘Gods plan voor mij staat al helemaal vast, ik moet het alleen nog ontdekken.’ De gedachte dat bij God alles al vaststaat, kan tieners benauwen of juist ongemotiveerd maken (‘Het maakt toch niet uit wat ik doe’). Vragen waar we wel iets ter verheldering over kunnen zeggen, maar waarvan wij ook voelen dat we er ergens niet helemaal uit komen. Tieners verlangen een duidelijk antwoord, maar ook zij moeten leren dat we nogal eens vastzitten in onze eigen beperkte denkschema’s. God is te groot om door ons mensen begrepen te worden. Antwoord 121 kan hen helpen om dit in te zien.

Met het oog op de kinderen

We mogen onze kinderen aanmoedigen veel van de almacht van God te verwachten. Kinderen zitten immers door hun gebedjes in de wereldregering (Okke Jager). Antwoord 121 prikkelt ons ook om onze kinderen (die vaak toch nog aards over God denken) vertrouwd te maken met een God die wel ontzettend betrouwbaar is, aan Wie je ook alles kunt vragen, maar die ons begrip wel te boven gaat.

Relevante bijbelgedeelten

Psalm 139 lijkt te zeggen dat ‘alles toch al vastligt’ (vers 16: ‘zij allen werden in Uw boek beschreven’). In de uitleg wordt 2 Koningen 20 genoemd als voorbeeld van God die Zich laat verbidden. Als voorbeelden van God die berouw kan hebben, worden Exodus 32 en Jona 3 genoemd. Klassieke teksten die aangehaald worden ter onderbouwing van de onveranderlijkheid van God, zijn 1 Samuel 15:29 en 35, Psalm 102:28, Maleachi 3:6, Romeinen 11:29, Jakobus 1:17. In 1 Korinthe 3:9 noemt Paulus ons medearbeiders van God. In Johannes 14:13-14 worden we aangemoedigd om onze rol als biddende verbondspartners te nemen.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Na afloop van de preek heeft de gemeente meer inzicht gekregen in wie God is: Hij is onveranderlijk in Zijn liefde en trouw om mensen te redden. De gemeente is aangemoedigd om vrijmoedig de weg van het gebed te gaan, omdat God in Zijn bestuur van de wereld rekening houdt met wat wij in gebed bij Hem brengen.

Homiletische aanwijzingen

De lijn die gevolgd is bij de uitleg, zou ook heel goed de lijn voor de preek kunnen zijn. Benoem allereerst het thema waarover u in de preek wilt nadenken. Als inleiding zou Psalm 139:9 (nieuwe berijming) hardop kunnen worden voorgelezen: ‘Gij zijt mij overal nabij, / uw ogen waken over mij / van toen ik vormloos ben ontstaan. / Gij wist hoe het zou verder gaan. / Ja, in uw boek stond reeds te lezen, / wat eens mijn levensweg zou wezen.’ Hierbij kan aan de gemeente de vraag voorgelegd worden of bidden wel zin heeft, als alles van ons al voor onze geboorte bij God reeds te lezen valt in Zijn boek.

Na deze inleiding is het goed om met een bijbels voorbeeld duidelijk te maken dat de Bijbel met minstens twee woorden spreekt. De geschiedenis van koning Hizkia uit 2 Koningen 20 (of Jesaja 38) leent zich hier goed voor. God heeft namens Zijn profeet Jesaja gesproken: de koning gaat sterven. Vervolgens laat God Zich verbidden en moet de profeet op Gods schreden terugkeren. Hizkia krijgt te horen dat hij nog vijftien jaar mag leven.

Vervolgens kan uit de doeken gedaan worden hoe God in de Bijbel met ons mensen omgaat. In de uitleg wordt hierover het een en ander aangereikt. Het is goed dat hier de verbondsmatige wijze waarop God met ons mensen wil omgaan, wordt onderstreept. Gods onveranderlijkheid, zoals wij die in de Bijbel tegenkomen, moeten wij verbinden met Gods andere eigenschappen. Alleen zo ontstaat er een evenwichtig beeld van God. In de dynamiek van een mensenleven participeert God op goddelijke wijze, waarbij Zijn betrouwbaarheid de onveranderlijke factor is. En zo kan er zelfs sprake zijn van een God die berouw heeft.

Ga hierna in op de vraag hoe het mogelijk is dat er binnen de gereformeerde geloofsleer niet altijd recht gedaan is aan dit bijbels spreken. Laat tegelijk zien dat wij, moderne mensen, om andere redenen ook geneigd zijn er een kloppend geheel van te maken. Deze uitleg roept de volgende vragen op:

  • Wat bedoelen we dan als we zeggen dat God onveranderlijk is (vgl. NGB, art. 1; DL I.11)?

  • Hoe kunnen we op een goede manier over Gods onveranderlijkheid spreken?

Laat het antwoord op deze vragen ook echt verkondiging zijn van hoe God er voor ons wil zijn. De geweldige belofte van Gods onveranderlijke liefde en trouw schept ruimte om ons aan deze God toe te vertrouwen.

J.H. Bavinck omschrijft het als volgt: ‘Zo is als het ware heel het grote wereldgebeuren één machtig schaakspel van zwart tegen wit. Wij mensen zijn pionnen, levende pionnen, sommigen van ons zijn raadsheren of kastelen. We staan allen in dienst van een macht die groter is dan wij zelf. We kunnen staan aan de zijde van Wit, aan de zijde van het Licht, we kunnen ook onze krachten stellen in dienst van zwart, in de macht van de boze. Het spel duurt nu al vele eeuwen. Wit plaatst zijn stukken vooruit, zwart valt er op aan. Soms slaat zwart een belangrijk stuk in de verdedigingslinie van Wit en dan droomt hij van overwinning. Maar al die zetten van zwart, hoe geniaal ook, hoe schijnbaar vernietigend ook, ze passen alle in het wijze, grote plan van Wit. Die ene Schaakspeler heeft het spel in handen, zelfs elke zet van de tegenpartij wordt door Hem geregeerd. Ten slotte zal blijken, dat alles wat een overwinning van zwart leek, niet anders is dan één machtige triomf van Hem’ (Het raadsel van ons leven, p. 69).

Eerder in de preek is ingegaan op de vraag hoe God in de Bijbel met ons mensen omgaat. Hij laat Zich verbidden, kan zelfs berouw hebben, enzovoort. Toch is het goed om de vraag nog een keer expliciet aan de orde te stellen: Heeft bidden wel zin? Bidden heeft wel degelijk zin, omdat God in Zijn besturen van de wereld juist rekening houdt met dat wat wij in gebed bij Hem brengen. Dat ons bidden zin heeft, is een duizelingwekkend gezichtspunt. Laat de gemeente merken (zonder er verder op in te gaan) dat u weet dat er een andere vraag is die veel gemeenteleden meer bezighoudt: ‘Waar zie ik de Almachtige dan ingrijpen in antwoord op mijn gebed?’ Als het erom gaat dat bidden meeregeren impliceert, is het belangrijk om aan te geven dat we daarin veelal nog een hoop moeten leren en afleren.

Tot slot kan de openingsvraag over Psalm 139:9 beantwoord worden. Hoe moeten wij deze psalm verstaan? Daarbij kan dan samenvattend worden gememoriseerd dat wij vaak met onze westerse ogen een oud joods lied lezen.

Met het oog op de tieners

Lees Psalm 139 (m.n. vers 16). Stel aan de tieners de vraag: ‘Als God alles van jou al heeft genoteerd in Zijn boek, heeft het dan nog wel zin om over iets te bidden?’

Ook staat er in de Bijbel dat we moeten bidden zonder ophouden. God wil dat we alles aan Hem voorleggen. Voor sommige tieners kan het helpen als u hun uitlegt dat beide waar zijn: de betrouwbaarheid en vastheid van Gods plan enerzijds, en ons gebed dat Hem beïnvloedt anderzijds. Hoe dit kan samengaan zullen we nooit begrijpen, maar we mogen er wel op vertrouwen.

Met het oog op de kinderen

Voor kinderen is een illustratie uit de Bijbel onmisbaar. Daarbij kunt u denken aan Exodus 32 over het berouw van God. Vertel de geschiedenis zo dat de kinderen het ook begrijpen. Dat deze verandering van Gods gedachten Hem niet onbetrouwbaar maakt, zou u als volgt kunnen uitleggen. Elk kind weet dat papa en mama, afhankelijk van de situatie, verschillend kunnen reageren. Een kind ervaart dit – als het goed is – niet als een wezenlijke verandering in hun betrouwbaarheid.

Een ander voorbeeld: een kind in de klas stelt aan de juf een goede vraag of maakt een opmerking die heel zinnig is voor het functioneren van de klas als geheel. De juf zal met deze vraag of deze opmerking haar voordeel doen en wellicht haar houding veranderen. Dat maakt haar niet onbetrouwbaar, maar juist betrouwbaar in haar leidinggeven.

Pastorale aanwijzingen

Zij die worstelen met de vraag die in deze leerdienst aan de orde wordt gesteld, kunnen vaak goed redeneren. ‘Ja, maar…’ zo klinkt het dan. ‘Als…, dan …’ Pogingen om te laten zien welke denkfout zij in hun redenering maken, mislukken vaak. Beter is het om er iets tegenover te zetten. Zo van: ‘Wat je zegt, daar kan ik geen speld tussen krijgen. Toch kan ik in jouw conclusie niet meegaan. Het klopt gewoon niet. Want de Bijbel spreekt zo anders over God. Zullen we nagaan hoe er in de Bijbel over dit onderwerp gesproken wordt?’

Het gezichtspunt dat wij biddend invloed kunnen uitoefenen op het wereldgebeuren en dat wij onze rol daarin moeten pakken, kan heel vervreemdend overkomen. Toon als prediker uw kwetsbaarheid en geef aan dat u daar samen met de gemeente in zou willen groeien (al lerend van elkaar). Vermijd te grote woorden, want anders zullen de hoorders afhaken.

Met het oog op de tieners

Tieners kunnen zich erg klein en nutteloos voelen. ‘Het maakt toch niets uit of ik bid of niet. God is groot en machtig, het gaat toch wel zoals Hij het wil. Het gaat net zo goed zonder mij.’ Ook hier kan weer gewezen worden op Psalm 139, met name op de verzen 13-15. ‘God heeft jou gewild precies zoals je bent. Jij doet ertoe voor Hem. En ook jouw gebed doet ertoe!’ Er kan ook gewezen worden op Psalm 8.

Met het oog op de kinderen

‘God heeft alle macht op de wereld. Hij kan ook alles laten gebeuren. En toch gebeurt vaak niet waar jij voor hebt gebeden. Hoe kan dat? God is zo groot en machtig, dat wij Hem niet kunnen begrijpen. Ook begrijpen we vaak niet waarom Hij niet doet wat wij aan Hem vragen. Toch mogen we Hem altijd blijven vertrouwen. Waarom? Omdat Hij zo groot en machtig is, weet Hij ook precies wat goed voor ons is. Ook al gaan de dingen voor ons soms op een vreemde manier.’

Liturgische aanwijzingen

  • Psalm 17, 93, 102, 111, 116, 143, 144.

  • LB Gezang 29, 397, 460, 465, 467.

  • Hervormde bundel (1938) Gezang 130, 179.

  • Opwekking lied 542

Helpende vormen

Een hand-out vooraf, met de belangrijkste punten van de preek en tips om verder te lezen, mag in deze leerdienst niet ontbreken. Als er in de gemeente behoefte is aan verheldering van de klassieke theologie op het punt van de onveranderlijkheid van God, dan is een kringavond in de week die volgt een goede mogelijkheid.

Met het oog op de tieners

Dat onze plannen Gods eeuwige plan niet in de war sturen en toch vrije beslissingen blijven, kan misschien verduidelijkt worden met het beeld van navigatiesystemen in auto’s. De vergelijking gaat natuurlijk niet helemaal op, maar dat is met de meeste gelijkenissen zo. Bij zo’n navigatiesysteem moet je zelf je bestemming invoeren. Zo is het niet met het doel van ons leven – dat heeft God beslist. Maar de manier waarop Hij ons Zijn weg wijst, zodat Zijn soevereiniteit en onze vrijheid geen van beide tekort komen, lijkt op de manier waarop zo’n navigatiesysteem ons ‘bestuurt’. De aanwijzingen zijn duidelijk doelgericht, maar je blijft vrij om andere keuzes te maken. Het navigatiesysteem raakt daardoor niet in de war en blijft ‘vrij en soeverein’ de goede weg wijzen.

Wij kunnen en mogen al denkend en overwegend helemaal vrij onze beslissingen nemen. Daar kan Gods plan goed tegen. Sterker: daar is op gerekend. Door Gods voorzienigheid voorziet Zijn plan tegelijk in Zijn en onze vrijheid. Toch blijft het volkomen betrouwbaar. Hij zal ons op Zijn (en onze!) bestemming weten te brengen. Dat is een hele rust voor ieder die Gods einddoel lief heeft gekregen.

Die liefde, die bij voorbaat met Gods plan instemt, is uiteraard van levensbelang. Daar gaat deze gelijkenis van uit. Een chauffeur die ‘Marconistraat’ intikt, maar onderweg kiest voor het Marnixplein, heeft aan ‘Elza’ niet veel. Het gaat in de vergelijking over de routekeuze van mensen die het einddoel aanvaard hebben. Zoals die automobilist echt naar de Marconistraat wil, zo wil de christen in dit voorbeeld echt naar de bestemming die God voor hem heeft bedacht.

Met het oog op de kinderen

Zing met kinderen het bekende lied ‘Lees je bijbel, bid elke dag’. Bij alle vragen over bidden blijft dit de juiste oproep: bijbellezen en bidden. Op die twee manieren leren we God steeds beter kennen. En hoe beter we Hem kennen, hoe meer we zullen merken dat bidden heel belangrijk is.

Literatuur

  • J.H. Bavinck, Het raadsel van ons leven. Kampen, 4e druk 1958.

  • H. Berkhof, Christelijk geloof. Kampen, 8e druk 2002.

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)

  • R. Foster, Het feest van de navolging. Groeien in spiritualiteit. Gorinchem, 2007.

  • Hellenbroek, Voorbeeld der Goddelijke Waarheden. Utrecht, z.j.

  • J. Koopmans, De Nederlandse Geloofsbelijdenis. Amsterdam, 3e druk 1949.

  • Loonstra, God schrijft geschiedenis. Disputaties over de Eeuwige. Zoetermeer, 2004.

  • J.I. Packer, God leren kennen. Apeldoorn, 2e druk 1995.

  • J.I. Packer, Groeien in Christus, Apeldoorn, 1995.

  • A.A. van Ruler, ‘Hoofdlijnen van een pneumatologie’, in: Verzameld werk IV-A, Christus, de Geest en het heil. Zoetermeer, 2011.

  • H. Veldkamp, Beslagen vensters. Kampen, 2e druk 1966.

  • W. Verboom, Kostbaar belijden. De theologie van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Zoetermeer, 1999.

  • Vos, ‘Altijd bij de tijd. Over de onveranderlijkheid van God’, in: G. van den Brink en M. Sarot (red.), Hoe is uw naam? Opstellen over de eigenschappen van God. Kampen, 1995.

  • Wentsel, De grote protestantse catechismus. Utrecht, 2012.

  • P. Yancey, Bidden. Franeker, 3e druk 2009.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken