Menu

Premium

2. Gods eigen vraagtekens

Zie ook

Zacharia 1:1-6

Zit een mens onontkoombaar vast aan zijn verleden? Natuurlijk niet! Je kunt altijd weer opnieuw beginnen, toch? Gaat dat zo soepel? Hoeveel romans zijn er niet die je laten zien dat een mens soms wel heel lang moet doorzetten om los te komen van vroeger. Het spreekt niet vanzelf. Oudtestamentische boeken die zijn geschreven vanuit dit soort ervaringen, weten er alles van. Heeft God nog wel plannen? Kan Gods dat zelf eigenlijk wel, loskomen van het verleden?

De beginverzen van het boek Zacharia laten zien dat God dat inderdaad kan, zijn volk voorzichtig losweekt van het verleden en uitdaagt tot herinneren, kijken, nadenken en omkeren.

De vorige generaties, degenen die aan Zacharia voorafgingen, hadden Gods instructies voor recht en gerechtigheid genegeerd. Actuele belangen in politiek en godsdienst wogen wel zo zwaar. Na evenveel generaties van profetische kritiek door Amos, Jesaja en vele anderen kwam het einde: de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs en de deportatie van een belangrijk deel van de bevolking. En nu? In de eerste regels van Zacharia (vers 1) zijn we inmiddels een paar generaties verder. De Perzen hebben nu de macht. Helpt ons dat? Hebben de kleinkinderen nog een toekomst? Sommigen zijn teruggekeerd en begonnen aan de herbouw van Jeruzalem en de tempel. Maar dat vlot allemaal niet zo, als je Zacharia verder leest. Beschouwt God zijn project met zijn kinderen niet gewoon als mislukt?

Nee, dat niet. Maar loskomen van je verleden gaat voor niemand vanzelf, voor de volgende generaties niet, maar voor God zelf ook niet. Daarvoor moet de schepper zijn creativiteit aanspreken. Je ziet dat in de details. God verandert zijn taalgebruik. De oude profetische waarschuwing, gericht aan de vorige generaties was: Keer jullie toch om, weg van je wandaden! (vers 4) Maar dat is nu verleden tijd, het heeft niet gewerkt.

Zacharia krijgt de opdracht om ook een oproep tot bekering uit te spreken, bedoeld voor zijn tijdgenoten. Maar die klinkt anders: ‘Keer jullie om naar mij’, zegt God, ‘ dan kan ik mij naar jullie omkeren.’ (vers 3) Is dat wel een oproep? Het klinkt meer als een opening, een uitnodiging: wij moeten elkaar toch kunnen terugvinden? Niet: bekeer je van het verkeerde, maar: keer je om naar mij. Geef mij de bewegingsruimte om mijzelf naar jullie om te keren. Dat zijn geen moderne onderhandelingstechnieken: als jij de nu eerste stap zet, dan kan ik … Nee, het gaat er om dat God en zijn volk elkaar terugvinden. Deuteronomium 30:1-10 is ook zo’n tekst over omkeren waarvan je soms niet weet wie nu het initiatief heeft, God of de mensen. Je kunt hooguit zeggen dat God degene is die deze nieuwe ontmoetingsruimte aanwijst.

God op zoek naar een opening, naar verandering. Zo klinkt ook het vervolg van wat Zacharia moet zeggen. Daar klinkt Gods pleidooi aan het adres van een nieuwe generatie, die van de kinderen en de kleinkinderen. Doe het anders dan jullie ouders! (vers 4) Blijf niet vast zitten in vroeger!

Na die oproep om anders te zijn, komt God met een aantal vraagtekens. Dat zijn geen vraagtekens die horen bij verwijt of dreiging. Zo in de zin van: wanneer houdt het nu eens op met de ongehoorzaamheid? Of: hoelang blijf je nog slachtoffer van het verleden? Zulke vraagtekens helpen meestal niet veel verder, dat is een ervaring die we allemaal wel kennen. Van verwijten wordt een mens niet nieuw. Maar God stelt hier juist een paar heel andere vragen. Ze gaan niet over lot of schuld en boete, maar ze zijn een uitnodiging. Doe je ogen echt open en denk eens na: Wat zie je? Of beter: wat zie je juist niet meer? Zien jullie niet wat ik wel zie? Een nieuwe situatie? God leert de nieuwe generatie om te kijken.

Denk aan jullie ouders en grootouders. Waar zijn die gebleven? Bepalen die jullie leven nog? En de profeten? Die gaan toch niet in alle eeuwigheid door met waarschuwen? Moeten we niet samen vaststellen dat hun conflict voorbij is? (vers 5) En denk eens aan de woorden die de profeten vroeger hebben uitgesproken. (vers 6) Mijn woorden en mijn aanwijzingen, hebben die uiteindelijk niet jullie ouders en grootouders geraakt? En zijn zij niet tot de erkenning gekomen: God heeft ons behandeld volgens onze wandaden?

Na al die vraagtekens blijft het stil. In het volgende vers (7) zijn we opeens drie maanden verder. God laat een stilte vallen. Kijk en denk na. Jullie zitten niet vast in het verleden. Die spelers van vroeger zijn van het toneel verdwenen, maar ze hebben één ding nagelaten: de erkenning dat Gods profeten gelijk hadden. Nu is de huidige generatie aan zet. Wat gaan we doen in de stilte die nu valt? En wat gaat God doen? Vanaf vers 7 komen de visioenen van de profeet. Dan zien we het verleden verdwijnen.

Sommige moderne vertalingen hebben een probleem met die stilte. Iemand moet alvast zeggen hoe het afloopt. Alsof er geen spanning mag hangen tussen God en mensen. Men laat dan de woorden van God ophouden halverwege vers 6 en dan krijgt de verteller nog even het woord. Bijvoorbeeld in de NBV: Toen kwam het volk tot inkeer. Maar dat staat er niet. Het zijn namelijk de vorige generaties die het verleden hebben afgesloten met de erkenning: de profeten hadden gelijk. Kunnen we het daar nu niet over eens worden? vraagt God. En nu is er stilte, openheid en zoals we in de volgenden hoofdstukken zullen merken: toekomst.

Lees het volgende artikel in deze serie: 3. Profetie in woord en beeld

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken