34. Openbaring
Wat is openbaring eigenlijk?
De verscheidenheid aan fenomenen die het woord ‘openbaring’ in de Bijbel oproept, wordt in de openingszin van de Brief aan de Hebreeën treffend samengevat: ‘Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken…’ (Heb.Het Oude Testament kent het woord ‘openbaring’ niet als een eenduidige technische term. Wel hanteert het een werkwoord dat letterlijk ‘ontbloten’ betekent. Daarnaast bezigt het Oude Testament de causatieve vorm van werkwoorden als ‘zien’, ‘weten’, ‘aankondigen’. In het Nieuwe Testament vinden we zeventien keer het woord apokalypsis, ‘openbaring’, maar dan in uiteenlopende betekenissen. Het theologische begrip ‘openbaring’ is van latere datum. Het komt vooral naar voren in de tijd waarin de dogmatische tradities geconfronteerd worden met de Verlichting (ca. 1650-1789), een geestelijke stroming die zich verzet tegen dogmatisch geloven.
In het Grieks (apokalypsis) en in het Latijn (revelatio) betekent ‘openbaring’ het ‘wegnemen van een sluier (kalyptra, velum)’. In het Engelse en in het Romaanse taalgebied vindt het Latijnse woord revelatio ingang als revelation. In de Germaanse talen gebruikt men het woord ‘openbaring’ als een afgeleide van ‘op een baar leggen, zodat het gezien kan worden’. Het fenomeen ‘openbaring’ wordt in de Bijbel en ook in ons westers taalgebruik primair in verband gebracht met het ‘laten zien van wat verborgen is’. Er zijn bijbelgeleerden die het begrip ‘openbaring’ verwerpen, omdat zij het buitengewoon onduidelijk en zelfs verwarrend vinden. Volgens hen wordt ‘openbaring’ in kerkelijke dogmatische kring gebruikt voor alles wat het Oude en Nieuwe Testament over God en mens zeggen. Zij vrezen een fundamentalistisch misbruik van de Bijbel ‘van kaft tot kaft’. Hun afwijzing is begrijpelijk. Mogelijk kan de volgende vergelijking, die ik ontleen aan een college van Pierre Benoit in de Ecole Biblique et Archéolo-gique Frangaise te Jeruzalem, helpen om tot een meer genuanceerde kijk te komen. Volgens Pierre Benoit kun je de Schrift vergelijken met een vloeibaar medicijn. Een beperkte hoeveelheid daarvan, soms slechts een enkele milligram, vormt de genezende substantie. Het overige, de vloeistof, dient als transportmiddel voor die heilzame materie. De openbaringsinhoud is te vergelijken met die geneeskrachtige stof. In sommige delen van de Schrift is het soortelijk gewicht aan openbaring aanzienlijk groter dan in andere stukken (vgl. Rom. met Num. 33). De geloofsgemeenschap onderscheidt, wat openbaring en wat ‘transportmiddel’ is.
Niet alles in de Schrift van kaft tot kaft is ‘openbaring’. Wel draagt alles, in meerdere of mindere mate, bij aan een goede overdracht van de openbaringsinhoud. Een klassiek voorbeeld is het hondje van Tobit, dat met zijn baas meedribbelt (Tobit 6:1; 11:4). Deze huiselijke mededeling wordt gewoonlijk niet als geopenbaarde waarheid aangemerkt. Wel draagt zij bij tot de smeuïgheid van het verhaal, waardoor de strekking ervan gemakkelijker door de lezer wordt verteerd.
De bijbelse openbaring gaat terug op een aha-erlebnis (bewustwording van een zinvolle samenhang) van het volk in het Oude Nabije Oosten, dat wij met Israël aanduiden. De oorsprong van die zinvolle samenhang wordt steevast aan een initiatief van God toegeschreven. De Israëlieten verwoorden hun aha-erlebnis in termen ontleend aan het menselijke leven (antropomorfismen).
In de eerste hoofdstukken van het boek Genesis gaat jhwhvertrouwelijk om met Adam en Eva, en met Noach. Op de een of andere manier laat jhwhzijn aanwezigheid waarnemen door de menselijke zintuigen. Hij kan dat doen door zijn optreden te laten vergezellen door overweldigende natuurverschijnselen (donder en bliksem op de berg Sinaï, Ex. 19). De Schrift vermeldt de verschijning van de gedaante van God, zichtbaar voor mensenogen (theofanie), maar beschrijft die nergens in detail en ook niet consistent. De tradities rond Mozes en de berg Sinaï zijn tegenstrijdig. Enerzijds zien Mozes en zijn medewerkers God (Ex. 24:10-ii), anderzijds kan Mozes Gods aangezicht niet zien en in leven blijven (Ex. 33:20-23). De profeet Elia neemt God waar in ‘het suizen van een zachte bries’ (I Kon. 19:12), waarna een stem tot hem spreekt. Elia vóelt en hóórt Gods aanwezigheid.
‘God spreekt bij wijze van spreken’
Het meest voorkomende antropomorfisme om ‘openbaring’ te beschrijven is: ‘jhwh spreekt’. Dit is een manier om uiting te geven aan het geloof dat God zich met ons mensen bemoeit en hóe God dat doet. Zo brengt het Oude Testament zijn godsdienstige overtuigingen onder woorden. bijbelwetenschappers verduidelijken ‘jhwh spreekt’ door te zeggen: ‘God spreekt bij wijze van spreken’. Israël deelt het antropomorfisme ‘God spreekt’ met de omringende volkeren van het Oude Nabije Oosten. Door aan God woorden in de mond te leggen (monologen en dialogen), geven ze uitdrukking aan wat zijzelf in geloof over God en mensen menen te kunnen zeggen. Lees de heftige tweegesprekken tussen God en Job in de slothoofdstukken van het boek Job.
De engelen
Daarnaast maakt God in de Bijbel gebruik van boodschappers, om zijn plannen en bevelen aan mensen mee te delen. De Bijbel noemt deze boodschappers ‘de engel van de Heer’ of eenvoudig ‘een engel’. We kunnen onderscheid maken tussen ‘de engel van de Heer’ die zich met God vereenzelvigt, bijvoorbeeld als de engel tegen Hagar zegt: ‘Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken’ (Ex. 16:10), en ‘de engel van de Heer’ die afzonderlijk, apart van God verschijnt. Van de ‘drie mannen’ die aan Abraham verschijnen, blijken er twee engelen die onderscheiden zijn van jhwh(Gen. 18-19). In teksten die voorafgaan aan de Babylonische ballingschap (587-537 v.C.) lees je zelden over boodschappers die Gods mededelingen overbrengen aan profeten. Daarna treden engelen vaak op als hulp bij het interpreteren van de visioenen van profeten (Dan. 8:16). Tegen het begin van onze jaartelling nemen engelen in joodse kring enorm toe, zowel in aantal als in soorten.
Orakels
In het Oude Testament spreekt God ook door middel van orakels. Daarbij wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de waarzegkunst in Israël en de waarzegkunst gepraktiseerd door de naburige volken, bij wie magie een belangrijke rol speelt. Onder magie verstaan we een poging van mensen, om God met ongepaste middelen dwingend naar hun hand te zetten. Het Oude Testament beseft dat de mens in alles afhankelijk is van God. In deze gelovige context maken we kennis met het priesterlijk orakel. Een ‘orakel’ is de uitdrukking van de goddelijke wil, verkregen door een tussenpersoon, die ook zelf wel ‘orakel’ wordt genoemd. Mozes gaf al orakels aan degenen ‘die jhwhzochten in de tent van de samenkomst’ (Ex. 33:7-0), om hun geschillen te beslissen (Ex. 18:15-16).
De priester vraagt God een antwoord door middel van oerim en toemim. Dit zijn voorwerpen die in verband staan met de efod, een priesterlijk kledingstuk (een schort?). Hoe een en ander eruit zag, is nog steeds niet duidelijk. Volgens het boek Exodus bevonden de oerim en toemim (‘orakelstenen’ volgens NBV) zich op de borst van de hogepriester in een beurs, vastgemaakt aan de efod (Ex. 28:30; Num. 27:21). Men stelde een gesloten vraag die met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord kon worden. Als je oerim trok, was het antwoord positief. Trok je toemim, dan was het antwoord negatief. Na het tijdperk van David (ca. 1000 v.C.) worden er geen orakelstenen meer geconsulteerd. Waarschijnlijk gaven priesters ook in de tempel orakels, wanneer mensen een offer kwamen brengen. Uit bepaalde aanwijzingen kon de priester afleiden of het offer God welgevallig was of niet.
Profeten
We zijn er ons in de bijbelexegese van bewust, dat een woordafleiding (etymologie) niet noodzakelijk bewijskracht heeft voor de interpretatie van een tekst. Toch kan de woordafleiding van de term ‘profeet’ ons op het juiste been zetten bij onze verwachtingen van een bijbelse profeet. De etymologie van ‘profeet’ helpt als een nuttige hermeneutische (de theorie van de uitleg betreffende) sleutel bij het verstaan van het verschijnsel ‘profeet’. In het Griekse woord ‘profeet’ maken we onderscheid tussen het voorzetsel pro (‘voor’) en het werkwoord phèmi (‘zeggen’). Met dat voorzetsel pro kunnen we drie kanten op. Het kan staan voor ‘van te voren’, zoals in ‘voorzéggen’, maar ook voor ‘in plaats van’. Ten derde drukt het soms de nuance ‘in het openbaar, openlijk’ uit. Lange tijd was het gebruikelijk te kiezen voor de variant: ‘van te voren zeggen’ als men sprak over de betekenis van ‘profeet’. Daar is een kentering in gekomen. Het is namelijk niet meer gebruikelijk een profeet zonder meer als een soort bovennatuurlijke koffiedikkijker te beschouwen. Tegenwoordig gaat de aandacht uit naar het ‘in plaats van’ God spreken.
Bij de drie grote profeten (Jesaja, Jeremia, Ezechiël) en de twaalf kleine profeten (Hosea-Maleachi) klinkt pro in de betekenis van ‘openlijk, in het openbaar’ ook mee. Deze klassieke profeten treden immers naar buiten als herauten van God. Maar hun godsdienstige visie op de actualiteit van hun dagen behoudt het hoofdaccent. Ten dienste daarvan kunnen zij gebruik maken van verwijzingen naar het verleden of naar de toekomst. De verwerkelijking van hun gunstige of ongunstige toekomstverwachtingen stellen zij daarbij afhankelijk van de geestelijke ommekeer van hun toehoorders.
Tegenwoordig gaan we met de wonderbaarlijke vervulling van profetische voorspellingen wat voorzichtiger om dan in het verleden. bijbelwetenschappers zijn zich meer bewust geworden van het verschijnsel van de relecture, de herlezing van oude bijbelteksten binnen de Schrift. Het Nieuwe Testament vraagt om een nieuwe verwoording van het bijbels geloof. Zijn auteurs realiseren die gewenste bijdetijdse verwoording door relectures van oudtestamentische profetische teksten, die oorspronkelijk sloegen op de actualiteit ten tijde van de profeet. De nieuwe godsdienstige situatie presenteert het Nieuwe Testament graag met terugwerkende kracht als vervulling van een oud profetenwoord. Deze actualiserende leeswijze, pèsjèr genoemd, was in de tijd van Jezus gebruikelijk in Palestina. De Dode Zee-rollen, gevonden in 1947, bevestigen dit.
bijbelse profeten pretenderen namens God te spreken. Dat doen zij op grond van een ingrijpende roepingservaring. Op basis van hun diepe spirituele verbondenheid met God, voelen zij zich in staat om als het ware met de ogen van God naar de actualiteit te kijken. Toegerust met een soort godsdienstige ‘röntgen-ogen’ kijken zij dwars door de buitenkant van die actualiteit heen. Ónder die dagelijkse werkelijkheid zien zij foute, vermolmde maatschappelijke en godsdienstige structuren liggen. Profeten voelen zich geroepen hun inzichten te verkondigen aan machthebbers en aan het volk. Het Hebreeuwse woord voor profeet, nabi’, kan van het Akkadische naboe(m) stammen; dat betekent ‘geroepene’ of ‘roepende’.
Onze bijbelse profeten zijn echter niet altijd ingenomen met dat Hebreeuwse etiket nabi’. Ze worden erdoor geassocieerd met het gilde van de beroepsprofeten, die ‘om den brode’ er soms maar een eind op los profeteerden. In de Schrift gelden dezen als pseudoprofeten, omdat ze vooral aan de verwachtingen van hun klanten tegemoet willen komen. Het belangrijkste criterium om onderscheid te maken tussen ‘ware’ en ‘valse’ profeten, lijkt mij de bereidheid van de ware profeten om desnoods met hun leven in te staan voor de goddelijke herkomst van hun boodschap.
Dromen en visioenen
Zoals de meeste hen omringende volkeren, waren de Hebreeën ervan overtuigd dat God aan zijn dienaren door dromen de toekomst voorspelde, waarschuwingen uitdeelde, geheimen openbaarde of beloften deed. Volgens Numeri12:6 openbaart jhwhzich aan profeten in dromen. Deuteronomium stelt ‘dromers’ zelfs op één lijn met profeten (13:2). Grote profeten zoals Jesaja en Jeremia hebben echter geen hoge dunk van dromen. (Jes. 29:7-8; Jer. 23:25-27). Profeten van een latere tijd, zoals Daniël en Joël, en auteurs van apokalypsen (geheime openbaringen) beroepen zich wel graag op dromen (Dan. 7:1; Joël 3:1). Bij de interpretatie van dromen was men niet altijd zeker, of de uitleg daarvan ook van God kwam. Voor een gezaghebbende interpretatie was de Geest van God nodig.
Dromen dienen we niet te verwarren met visioenen of boodschappen die in wakende toestand ervaren worden. Soms zijn alledaagse dingen aanleiding tot het ‘aanschouwen’ van een boodschap van Godswege in een visioen. Amos ziet bijvoorbeeld een korf met rijpe vruchten en beseft dat het einde van het Noordrijk Israël nabij is (Am. 8:1-3). De woorden voor ‘rijpe vrucht’ en ‘einde’ klinken in het Hebreeuws bijna hetzelfde.
Het Woord
Het Woord maakt in het Oude Testament een ontwikkeling door van het Woord waardoor God schept (Gen. i), via het Woord dat God tot de profeten spreekt, naar het geschreven Woord van God. Het Woord van God ondergaat daarbij een verzelfstandiging. Het gaat lijken op een persoon die als ‘getuige’ kan optreden tegen het volk (Deut. 31:26). Het eindpunt van deze ontwikkeling vinden we in de proloog van het evangelie volgens Johannes, over het Goddelijk Woord. ‘Woord’ staat daar in connectie met de schepping: Alle dingen zijn door het Woord geworden’ (vers 3). Vervolgens wordt dat Woord mens (‘Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond…’ Joh. 1:14). Het Woord blijkt de Zoon, van wie gezegd wordt: ‘Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen’ (Joh. 1:18.). In principe is hiermee de ontwikkeling van de bijbelse openbaring door het Woord afgerond.
Een woord is in de Schrift niet simpel de uitdrukking van een gedachte. Een woord is iets concreets, iets dat op zichzelf kan staan, werkzaam, geladen met de kracht van degene die het uitspreekt. Daarom worden een zegen of een vloek, namens God uitgesproken, beschouwd als bewerkers van wat zij verwoorden, heil of onheil. Hun kracht komt van God (Spr. 3:33; Gen. 11:3; Num. 22:6). Men rekent ermee dat het woord van een profeet verwerkelijkt wordt, omdat hij ‘een man van God’ is.
Zoals de goden in Egypte, Assyrië en Babylonië scheppen door hun woord, zo schept ook God in het Oude Testament door zijn woord. In Genesis i schept hij al sprekende het heelal (achtereenvolgens het licht, het uitspansel, de aarde, de zee, het jonge groen enz.). Alle schepsels inclusief de mens, door God gemaakt, gelden als even zo vele ‘woorden van God’, dat wil zeggen ‘openbaringen van Godswege’. ‘Die Himmel erzählen die Ehre Gottes’, aldus Joseph Haydn in zijn Oratorium Die Schöpfung (798) naar Psalm 19:2.
De verkondiging van het Woord van God is de taak van de profeet. Door het Woord, dat God aan zijn profeten toevertrouwt, bestuurt hij de geschiedenis, speciaal die van het volk Israël. Dat Woord is werkzaam. Het kondigt niet alleen gebeurtenissen aan, maar zet die ook in gang. Gods openbaring in de geschiedenis(Heilsgeschichte, Geschichte) geniet de belangstelling van vooral Duitse auteurs in de 20e eeuw.
Het meervoud ‘Woorden van God’ duidt de openbaring van zijn blijvend geldige wilsbeschikkingen aan. De Tien Geboden, aan Mozes gegeven op de berg Sinaï, heten dan ook ‘de Woorden’ of ook ‘de Tien Woorden’ (Ex. 34:28). Mozes treedt hier op als profeet. ‘Nooit meer heeft Israël een profeet gekend als Mozes, met wie de Heer zo vertrouwelijk omging’ (Deut. 34:0). Psalm 147:19 noemt de wetten van jhwhen ‘zijn woorden’ in één adem: ‘Hij maakt zijn woorden aan Jakob bekend, zijn wetten en voorschriften aan Israël’. Psalm h9 bezigt ‘het woord van de waarheid’ als een synoniem van ‘uw verordeningen’.
In het boek Deuteronomium en latere bijbelse geschriften wordt het geschreven woord aangeduid met ‘het woord’ en ‘de woorden’, in de betekenis van de Wet (de Thora). De Thora geldt als de vastliggende openbaring van Gods wil, waar niets van afgedaan of aan toegevoegd mag worden (Deut. 4:2). Hier ontstaat de idee van het Heilige Boek, dat zich na de Babylonische ballingschap (537 v.C.) verder ontwikkelt tot de Tenach. ‘Tenach’ is gevormd uit de beginletters vanTora (Wet), Nèvvi’im (Profeten) enChĕtoevîm(Geschriften), de drie delen van het Oude Testament.
De Geest
God openbaart zich niet alleen door middel van taal, maar ook door de activiteit van zijn Geest. In de Schrift gelden zowel de adem als de wind als een onzichtbare, geheimzinnige, geduchte kracht. De Bijbel gebruikt voor geest, adem en wind hetzelfde woord. Het verbaast dan ook niet dat bijbelse auteurs aan een activiteit van de Geest van jhwhwonderbaarlijke, bovenmenselijke verschijnselen toeschrijven.
De Geest van jhwhkan incidenteel over mensen komen, bijvoorbeeld over krijgsheren die Israël moeten redden: ‘De Geest des Heren kwam over hem (Otniël) …en hij trok ten strijde’ (Re. 3:0). De profeet oude stijl (nabi’), ook wel ‘man des geestes’ genoemd (Hos. 9:7), levert zich over aan geestvervoering onder het geluid van harp, tamboerijn, fluit en citer. Door de invloed van deze ‘mannen des geestes’ grijpt de Geest des Heren Saul aan en maakt een ander mens van hem. ‘Is Saul ook onder de profeten?’ (I Sam. 10:5-13). Ook orakels worden toegeschreven aan de activiteit van de Geest. Zelfs van Bileam, de niet tot Israël behorende ‘ziener’, wordt verteld dat de Geest van God over hem kwam om een orakel uit te spreken (Num. 24:2).
De Geest van God kan ook permanent op iemand rusten met het oog op zijn functie. De Geest rust op Mozes (Num. 11:17), Elisa erft de Geest die op Elia rustte (2 Kon. 2:9; 15). De activiteit van de Geest manifesteert Gods bescherming van Israël. Zij is een verwerkelijking van de verbondsverplichtingen die jhwhop zich nam op de berg Sinaï.
In de verkondiging van de vier grote en de twaalf kleine bijbelse profeten, wordt de Geest van jhwheen katalysator van morele vernieuwing, die volgens die profeten de messiaanse tijd kenmerkt. God zal door zijn Geest een nieuw verbond met zijn volk aangaan en dat in het hart van zijn bondgenoten schrijven. ‘De dag zal komen -spreekt de Heer – dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit…’ (Jer. 31:31). ‘Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe Geest geven, ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een nieuw hart voor in de plaats geven. Ik zal jullie mijn Geest geven en zorgen dat jullie volgens mijn wetten leven en mijn regels in acht nemen’ (Ez. 36:26-27).
Volgens joodse opvatting is sedert de dood van de profeet Maleachi (ca. 450 v.C.) de hemel gesloten en de heilige Geest op niemand meer neergedaald. De hemel gaat weer open vanaf de komst van de Messias. In zijn eerste preek, die het pinksterver-haal van Lucas toelicht, wijst Petrus erop dat Jezus van Nazaret, na zijn verrijzenis, de beloofde heilige Geest heeft uitgestort (Hand. 2:33). Die Geest maakt dat de kerk geboren wordt, niet als een onderonsje van leerlingen van Jezus, maar als een open missionaire gemeenschap, actief naar de wereld gekeerd met een openbaring van Godswege. De beste samenvattende beschrijving van de heilige Geest is wellicht: God in Action.
De naam
In het oude Nabije Oosten – het ontstaansmilieu van de Schrift – dient een persoonsnaam niet alleen om iemand van anderen te onderscheiden. De naam drukt van de drager zijn wezen uit, zijn levenstaak en ook wel zijn aanwezigheid. De naam fungeert als een soort dubbelganger. Soms heeft de naam een geheimzinnige kracht. Dat wat geen naam heeft, bestaat niet. Een Babylonisch scheppingsverhaal zegt dat ‘hemel en aarde nog geen naam hadden’, om uit te drukken dat er nog niets bestond. Als je de naam van iemand kent, kun je invloed op die persoon uitoefenen. In Egypte houden de goden hun naam geheim. In de bijbelse openbaring speelt de naam van God juist een belangrijke rol.
Verrassend is het dat de God van Israël zijn naam aan Mozes, die in Egypte was opgegroeid, openbaart. In Exodus 3:14 lezen we: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: ‘ikzalerzijnheeft mij naar u toegestuurd’. De NBV weerspiegelt hiermee een ontwikkeling in de bijbeluitleg. Letterlijk staat er: ‘Ik zal zijn die ik zal zijn’. De traditionele vertaling luidt: ‘Ik ben die ik ben’. Onder invloed van de Griekse filosofie werd dit in de theologie verstaan als: een’anund für sich’ zijn, een absoluut zijn zonder enige relatie. Tegenwoordig beseft men dat deze interpretatie geen recht doet aan het Hebreeuwse taaleigen. Het Hebreeuws denkt bij het woord ‘zijn’ altijd aan een relationeel zijn, aan een zijn dat betrokken is op iemand of iets (voor/tegen/met). Bovendien duidt een herhaling van het Hebreeuwse werkwoord zoals in ‘Ik zal zijn die ik zal zijn’ ófwel op een vaagheid, een open laten van het hóe, wannéér en onder wélke omstandigheden God betrokken zal zijn, ófwel op een zekerheid, een stelligheid. Wellicht zijn beide betekenissen hier van toepassing. Samenvattend zou je de openbaring van de Godsnaam kunnen weergeven in de toezegging: ‘Ik zal héél zeker met je zijn, maar ik laat open hoe, wanneer of in welke situatie dit zal gebeuren’. Letterlijk betekent de naam jhwh’Hijzal er zijn’ als synthese van de openbaring in Exodus 3-14. Na verloop van tijd wordt de eerbied voor God echter zo groot dat men de geopenbaarde Godsnaam jhwhniet meer durft uit te spreken. jhwhwordt hardop gelezen als Adonai, ‘Heer’, onder handhaving van de vier geschreven Hebreeuwse letters jhwh,maar wel voorzien van de klinkertekens van Adonai. Vandaar dat sommigen de naam van God als ‘Jehova’ uitspreken, ofschoon dit niet de bedoeling is. De Godsnaam jhwhwordt in de NBV steeds weergegeven als ‘de Heer’. Het Nieuwe Testament zet die late oudtestamentische traditie voort en bezigt ‘Heer’ als aanduiding van God. Om de afstand tussen God en mens op een eerbiedige manier te overbruggen, komen in het begin van onze jaartelling steeds meer synoniemen in gebruik, als ‘de naam’, ‘de hemel’, ‘de heerlijkheid van God’. Ter vervanging van ‘de Heer’ suggereert de leeswijzer van de NBV acht mogelijke namen, reikend van ‘Aanwezige’ tot ‘Onnoembare’.
De Heerlijkheid
God onthult zijn identiteit in zijn heerlijkheid. Het woord ‘heerlijkheid’ is afgeleid van een Hebreeuws werkwoord dat ‘zwaar zijn’ betekent. Het roept dan ook primair de betekenis op van: ‘gewichtig zijn’. De ‘heerlijkheid van jhwh’is zijn ‘gewichtigheid’ die de mens ontzag, respect inboezemt. Zij is iets intrinsieks van God dat, wanneer het geopenbaard wordt, indruk maakt op degenen die het waarnemen. Het manifesteert wie God in een bepaalde situatie is, zoals in Exodus(14: ‘Dan zal ik Mij aan Farao en aan zijn gehele legermacht verheerlijken en de Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben’. Heerlijkheid heeft van oorsprong een concrete betekenis, maar kan ook in abstracte zin gebruikt worden, zoals in Psalm 8:6, ‘Toch hebt Gij hem (de mens) bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond’. God laat zijn heerlijkheid zien in de wonderen van zijn schepping, in de bescherming van Israël en in zijn oordeel over de volkeren. Kortom, de goddelijke heerlijkheid is de kant van God die hij van zichzelf aan de mensen laat zien.
Het aanschijn van jhwh
Het gezicht van iemand kan zijn gevoelens, gedachten openbaren. Om een persoon te leren kennen, kijk je vooral naar zijn gezicht. Het ‘gezicht’ van God, ‘het aanschijn van jhwh’,speelt daarom een belangrijke rol in de verhalen over de ontmoetingen tussen God en mens. Mozes mag Gods aangezicht niet zien, hij mag hem alleen ‘van achteren zien; mijn gezicht mag niemand zien’ (Ex. 33:33). Jakob daarentegen verbaast zich dat hij in leven is gebleven, terwijl hij toch God heeft gezien: ‘En Jakob noemde de plaats Pniël (‘aangezicht van God’), want (zeide hij) ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven’ (Gen. 32:30). Ofschoon in de officiële heiligdommen van jhwhgeen beelden van God aanwezig waren zoals in de tempels van Babylonië, Egypte en Kanaän, bezigt de Bijbel toch de uitdrukking ‘het aangezicht van God (gaan) zien’. Dit kan men in figuurlijke zin verstaan als ‘een beroep doen op God’.
Tot slot
In terugblik stellen we vast, dat ‘openbaring’ in de Bijbel vooral een persoonlijke ontmoeting met de levende God betekent, niet primair een pure kennisoverdracht. De brief aan de Hebreeën vat de bijbelse openbaring concreet samen in zijn prachtige openingszin: ‘Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten, maar nu de tijd ten einde loopt heeft hij tot ons gesproken door zijn Zoon die hij heeft aangewezen als enige erfgenaam en door wie hij de wereld geschapen heeft. In hem schittert Gods luister (heerlijkheid), hij is zijn evenbeeld (de afdruk van zijn wezen), hij schraagt de schepping met zijn machtig woord; hij heeft, na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, plaatsgenomen aan de rechterzijde van God’.
Literatuur
-
F. Cockin, God in Action: A study in the Holy Spirit (Pelican Books A513), Harmond-worth 1961.
-
L. Grollenberg,Nieuwe kijk op het oude boek, Amsterdam 19744(1968!).
-
A.L.H.M. van Wieringen, ‘Openbaring – Schrift – Traditie’, Nederlands Theologisch Tijdschrift 64 (2010) pag. 21-237.