Menu

Premium

6.2. Schepping en evolutie

Zie ook

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Artikel 2: Het kennen van God

Wij kennen Hem [God] door twee middelen. Ten eerste door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. Want deze is voor onze ogen als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, als letters zijn, ‘die ons de onzichtbare dingen van God te aanschouwen geven, namelijk Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid’, zoals de apostel Paulus zegt (Rom. 1:20). Al deze dingen zijn voldoende om de mensen te overtuigen en hun alle verontschuldiging te ontnemen.

Ten tweede geeft Hij Zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons te kennen door Zijn heilig en goddelijk Woord, namelijk zoveel als voor ons nodig is in dit leven, tot Zijn eer en de zaligheid van de Zijnen.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Naar aanleiding van het hoofdthema ‘Hoe het begon’ vragen we naar het begin van ons persoonlijke leven (schets 6.1), naar het begin van en de ontwikkeling van het leven op aarde (6.2), en naar het begin van andere schepselen (6.3). In alle drie de gevallen blijkt de vraag naar het begin niet zomaar een vraag om feitelijke informatie (Hoe is het allemaal tot stand gekomen?), maar ligt er een veel wezenlijker existentiële vraag onder: Wat is de zin van de dingen? De christelijke scheppingsleer geeft vooral een antwoord op deze zinvraag. In deze tweede schets zal het echter vanwege de vele discussies hierover ook gaan over de vraag naar het hoe: hoe heeft God dan de wereld geschapen? We kiezen het bredere perspectief van artikel 2 NGB, waar impliciet de verhouding tussen natuuronderzoek en de Bijbel aan de orde is.

De leefwereld van de hoorder

De hedendaagse gevoelens rond ‘schepping en/of evolutie’ zijn even divers als intens. Aan seculiere zijde is er vaak de gedachte dat de evolutietheorie (aangevuld met atheïstische opvattingen over het ontstaan van het leven en van het heelal) een afdoende antwoord geeft op al onze bestaansvragen. Ze zou overtuigend hebben aangetoond dat het onzin is om nog langer in (een) God te geloven. Die boodschap wordt door zogenaamde new atheists als Richard Dawkins ook op nogal agressieve wijze verspreid. Aan de andere zijde zijn veel behoudende christenen het geheel met Dawkins c.s. eens dat schepping en evolutie onmogelijk kunnen samengaan, maar wordt om die reden juist de evolutietheorie verworpen. Volgens ‘jonge-aarde creationisten’ is de kosmos ongeveer 6000 jaar oud en destijds in zes dagen van ongeveer 24 uur door God geschapen, conform de beschrijving die Genesis 1 daarvan lijkt te bieden. Anders dan de ‘oude-aarde creationisten’ wijzen zij dus ook de geologische tijdschaal af. Ook veel christenen die gereserveerd staan tegenover het creationisme hebben grote moeite met de manier waarop bijvoorbeeld in media en musea de evolutietheorie als vanzelfsprekend uitgangspunt geldt. In de VS zijn de culture wars over schepping en evolutie nog heftiger, omdat daar ook het onderwijs in het geding is.

Te midden van dit alles is er een middengroep die evolutie beschouwt als een belangrijke wetenschappelijke theorie, maar niet als een levensbeschouwing. Evolutie gaat slechts over het ‘hoe’ van de ontwikkeling van het leven op aarde, niet over de zin ervan of over de vraag of er een Schepper is. Tot deze groep behoren zij die in ‘geleide evolutie’ geloven (de zogenaamde theïstische evolutionisten). Zie voor een helder overzicht van de diverse posities en debatten Fransen, Gevormd uit sterrenstof, en voor een analyse van de echte problemen Plantinga, Het echte conflict.

Met het oog op de tieners

Jongeren denken vaak zwart-wit en maken graag heldere keuzes. Iets is goed of fout, deugt of deugt niet. Veel gelovige jongeren zullen zich erin herkennen wanneer ‘schepping of evolutie’ als dilemma gepresenteerd wordt, en al gauw menen dat vanuit het geloof gezien de evolutietheorie verboden is. Ditzelfde denken in termen van of-of kan echter omgekeerd ook een slagschaduw werpen op het christelijk geloof. Vooral bij tieners op het VWO roept de evolutietheorie in dit verband soms ook grote, existentiële vragen op over de betrouwbaarheid van de Bijbel en de houdbaarheid van het geloof.

Met het oog op de kinderen

Recent onderzoek (bijv. Kelemen, 2004) heeft aangetoond dat kinderen intuïtief geneigd zijn in een Schepper te geloven, ook wanneer ze niet godsdienstig opgevoed worden. Zij hebben dus kennelijk een ‘natuurlijk godsbesef’. Maar ze weten ook al jong van dinosaurussen, en vragen zich af hoe die in de ark van Noach pasten. Afhankelijk van op welke school ze zitten en welke tv-programma’s ze thuis bekijken, kunnen oudere kinderen bekend zijn met de gedachte dat wat de Bijbel zegt ‘niet klopt’ met wat de wetenschap heeft ontdekt.

Uitleg

In de eerste artikelen van de NGB sluit opsteller Guido de Brès zich nauw aan bij het leerstellig erfgoed van de kerk der eeuwen. Het was immers zaak van meet af aan duidelijk te maken dat de gereformeerden geen nieuwlichters waren, zoals (in veler ogen) de doperse radicalen. De tweebronnenleer – beter: twee middelenleer – die in artikel 2 verwoord wordt, behoort dan ook tot het katholieke geloofsgoed. De in dit verband geliefde metafoor van de twee boeken werd in de traditie echter op uiteenlopende manieren uitgewerkt: gaat het boek van de natuur of dat van de ‘Schriftuur’ voorop? Kunz (Als een prachtig boek, p. 337-341) heeft laten zien dat De Brès in artikel 2 niet zonder reden de woorden ‘le premier’ en ‘secondement’ gebruikt. Dat wil zeggen dat het boek der natuur niet pas leesbaar wordt als men de Bijbel als bril gebruikt, maar ook los daarvan en voorafgaand daaraan teruggevoerd kan worden tot God. Juist daarom zijn ‘de mensen’ niet te verontschuldigen – zij gebruiken deze sporen immers niet om de ware God te zoeken. Vergelijk de wijze waarop J.H. Bavinck een en ander verwerkt heeft in zijn missionaire theologie (Religieus besef en christelijk geloof).

Om precies te zijn kan men, conform Romeinen 1:20, Gods eeuwige kracht en goddelijkheid op het spoor komen vanuit de wijze waarop Hij Zich geopenbaard heeft in de schepping. Het gaat hier om de nog altijd herkenbare ervaring van overweldigd worden door de grootsheid van de natuur, die tot de spontane overtuiging leidt: hier moet een goddelijke kracht achter schuilgaan. Nog veel helderder en omvattender laat God Zich echter kennen in Zijn heilig Woord. Daarin komen we behalve met Zijn scheppingsmacht namelijk ook in aanraking met Zijn persoonlijke eigenschappen, zoals Zijn liefde en genade, Zijn wil tot behoud. Daarom heeft de Bijbel ons zoveel meer te bieden dan de natuur. Dat wil niet zeggen dat God Zich via de Bijbel volledig aan ons laat kennen. Men voelt de schroom en eerbied in de formulering dat God dit slechts doet ‘zoveel als voor ons nodig is in dit leven, tot Zijn eer en de zaligheid van de Zijnen’. Duidelijk klinkt hier het besef door dat de Bijbel ons primair gegeven is als boek om de weg ten Leven te gaan, niet om ons allerlei feitjes aan de weet te doen komen.

Intrigerend is nog dat de woorden over ‘een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, als letters zijn’ door De Brès zelf toegevoegd zijn aan de door hem gebruikte brontekst, artikel 2 van de Confessio Gallicana (1559).

Relevantie van het thema

Hoewel zijn spreken over ‘een prachtig boek’ gezien kan worden als een prille aankondiging van de latere fysico-theologie, zijn er geen aanwijzingen dat De Brès in artikel 2 door de toenmalige natuurfilosofie geïnspireerd is. Toch leert de NGB ons hier een belangrijke grondhouding aan: wat de natuur ons te kennen geeft, hoeft niet gewantrouwd of geminacht te worden; het gaat immers om een boek van God. Daarom moeten we vanuit artikel 2 (en de daarachter liggende katholiek-christelijke traditie) zeggen: een christen heeft niets tegen natuurwetenschappelijk onderzoek. Integendeel: christenen geloven dat de natuur en de Bijbel ten diepste het werk van dezelfde Auteur zijn. Daarom kunnen christen-jongeren zich zonder kramp verdiepen in allerlei takken van wetenschap, en hoeven zij de resultaten daarvan niet bij voorbaat te wantrouwen – ook niet als die door niet-gelovige onderzoekers aan het licht zijn gebracht.

Maar wat als de beide boeken van God elkaar toch tegen lijken te spreken, doordat de resultaten van de natuurwetenschap in strijd lijken met de Bijbel? Wanneer het waar is dat beide boeken één en dezelfde Auteur hebben, mogen we geloven dat er onder oppervlakkige tegenspraak een diepe eenheid en harmonie ligt. Maar die zien we niet altijd zomaar. Dat bleek in de zestiende eeuw met de opkomst van het heliocentrisch wereldbeeld en in de negentiende met die van de evolutietheorie. In zulke situaties is het zaak zowel kritisch te kijken naar wat gepresenteerd wordt als ‘de resultaten’ van de wetenschap, alsook naar de eigen interpretatie van de Bijbel. Omdat wij feilbare mensen zijn, kan op beide vlakken veel fout gaan.

Het komt hier dus aan op onderscheidingsvermogen. Waar hebben we te maken met nuchtere wetenschap en waar met ideologische verdraaiing van de resultaten ervan? Dat laatste is het geval bij het evolutionisme, de stroming die de evolutietheorie tot basis maakt van een atheïstische levensbeschouwing en alles met behulp van darwinistische principes (weg)verklaart. Op dit punt kunnen we elkaar niet genoeg toerusten. De vraag is echter of het bij de evolutietheorie als zodanig (dus de gedachte dat de soorten ontstaan zijn in een lang proces van natuurlijke selectie op basis van mutaties) niet gewoon om wetenschap gaat. In elk geval geldt dat, ondanks de vele gaten die er nog altijd zijn, zij steeds meer bevestiging heeft gevonden in zeer uiteenlopende disciplines. Daarbij waren ook lang niet altijd anti-christelijke of anti-kerkelijke motieven in het spel. Ook christelijke wetenschappers zijn de evolutietheorie dan ook (soms al vroeg) gaan accepteren. Is dit dan toch wat het boek van de natuur ons te zien geeft? Dat zou dan betekenen dat we opnieuw moeten kijken naar onze uitleg van de in het geding zijnde bijbelpassages, zoals dat destijds gebeurde met teksten als Jozua 10:12. We mogen ons daarbij gesteund weten door de belijdenis van artikel 2, dat Gods Woord ons primair gegeven is met het oog op ons behoud: ‘tot Gods eer en de zaligheid der Zijnen’, en dus niet als een handboek voor biologie, paleontologie of welke wetenschap dan ook. In lijn hiermee mogen we ons afvragen of bijvoorbeeld Genesis 1 niet allereerst bedoeld is als een lofzang op Gods scheppingsmacht: God geeft de mens grond onder de voeten, en maakt voor hem een huis om in te wonen, in nauwe verbondenheid met de dieren. Hij die met ons begonnen is en Zijn schepping ‘goed’ noemde, zal haar zeker niet uit Zijn hand laten vallen.

Dat de natuur een prachtig boek is, zullen we De Brès vandaag niet zo eenduidig meer nazeggen (vgl. Verboom, Kostbaar belijden, p. 340). De natuur is immers ook een verschrikkelijk boek, waarin dood en verderf heersen. Toch kan de ervaring van schoonheid in de natuur en van overweldigd worden door Gods grootheid daarin gelukkig nog steeds de onze zijn. Ook op andere terreinen waar velen conflict zien tussen geloof en wetenschap (bijvoorbeeld kosmologie, neurowetenschap) mogen we die benaderen vanuit de gelovige grondhouding die artikel 2 ons aanreikt.

Met het oog op de tieners

Vanuit artikel 2 kan aan tieners duidelijk worden gemaakt dat geloof en wetenschap elkaar niet uitsluiten. Er is geen reden tot postmodern scepticisme jegens de wetenschap (de wetenschap deelt hierin het lot van de politieke partijen, kerken en andere instituten), want wetenschappers onderzoeken een boek van God, dat prachtig is vanwege zijn complexiteit. Onze scepsis ten aanzien van de wetenschap is trouwens vaak selectief, want met de resultaten van bijvoorbeeld de medische en technische wetenschappen zijn we maar wat blij.

Met het oog op de kinderen

Dat de natuur ‘een prachtig boek’ is, ligt dicht bij de ervaring van kinderen. Ze hebben van nature oog voor de mooie kant van de natuur, net zoals ze intuïtief geloven in een Schepper (zie ‘Met het oog op de kinderen’ onder ‘De leefwereld van de hoorder’). Ze leggen dan ook makkelijk verband tussen een Schepper en een mooie schepping. Van daaruit is het waardevol dat een kind al jong gaat beseffen dat het bestuderen van de schepping (basisschool: biologie, natuurkunde etc.) helpt om de Bijbel te begrijpen – en andersom. Beide helpen om God (beter) te leren kennen.

Relevante bijbelgedeelten

Het ligt voor de hand allereerst een gedeelte of gedeelten uit Genesis 1 en 2 te lezen. Het kan echter verrassend zijn ook een andere scheppingstekst te laten klinken, zoals uit Psalm 104 of Job 39 en 40. Een mooie bijbelse achtergrond van artikel 2 is te vinden in Psalm 19. De cesuur die de grondtekst hier heeft, wordt in de berijming van 1773 begrepen als een comparatief: ‘Het ruime hemelrond’ versus ‘des Heren wet nochtans / verspreidt volmaakter glans’. Verder is er natuurlijk de locus classicus uit Romeinen 1 (vs. 18-20). De exegese van Barth (KD I.2 en II.1) als zou het ook hier om bijzondere openbaring gaan, was gekunsteld. Wat de brieven betreft kan nog gedacht worden aan Kolossenzen 1:15-20: Christus als eerstgeborene van de schepping, door Wie God alle dingen (niet alleen mensen dus, maar de hele kosmos) bijeenbrengt en met Zichzelf verzoent. Op het cruciale belang van het onderscheiden der geesten (zie onder ‘Relevantie van het thema’) wijst 1 Johannes 4:1-3.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Na afloop van de dienst is de gemeente minder geneigd tot zwart-wit denken inzake de vragen rond schepping en evolutie, en beseft zij de ingewikkeldheid van de materie en het gevaar van te snel oordelen. Ook heeft ze enig begrip voor de lastige situatie waarin christen-studenten en -wetenschappers terecht kunnen komen, alsof zij moeten kiezen tussen hun geloof en de gangbare wetenschap. Tegelijk beseft de gemeente hoe belangrijk het is om het ideologische kaf van het wetenschappelijke koren te scheiden. Ze weet zich apologetisch toegerust om de populaire (maar onwetenschappelijke) gedachte dat de wetenschap het geloof allang achterhaald heeft, kritisch tegemoet te treden. De twee boeken van God spreken elkaar niet tegen.

Homiletische aanwijzingen

  • De preek kan beginnen met de ervaring van de indrukwekkende grootsheid van de natuur: de toppen van de Alpen, de weidsheid van de zee, de ongekende schoonheid van het koraalrif. Van daaruit kan de natuur als ‘eerste boek’ geïntroduceerd worden. De ongelooflijke complexiteit ervan (bijvoorbeeld van ons lichaam, of van het oog, of van de enkele cel) doet ons nog steeds versteld staan, en verwijst naar de superintelligentie van de Schepper. Wij kunnen Hem niet bij benadering begrijpen, maar mogen ons verwonderen over de werken van Zijn hand.

  • Tegelijk: er gebeurt zoveel in de natuur wat ons verbijstert. Van de tien vogeltjes die in het voorjaar geboren worden zijn er negen in het najaar weer dood – door andere dieren of door ziektes. Larven van de sluipwesp eten de organen van de rups die als hun gastheer dient van binnenuit op, waarbij ze de vitale organen voor het laatst bewaren zodat hun voedsel vers blijft. Hoe kan dat?

  • Veel dingen in de natuur wijzen op evolutie: zwakkere exemplaren en soorten leggen het af tegen sterkere. Kan dat? En is dit al miljoenen jaren gaande? Is dat verenigbaar met het geloof? Christenen verschillen diepgaand over deze vragen. Er zijn creationisten in verschillende soorten, mensen die in geleide evolutie geloven, en ook nog ‘kosmologisch agnosten’. Er zijn christenen die er wakker van liggen, maar ook die er niet warm of koud van worden. Misschien zijn de verschillende visies op evolutie niet zo erg; we hebben bijvoorbeeld ook verschillende visies op de eindtijd, en respecteren elkaar daarin.

  • Voorop mag staan het eerste artikel van het Apostolicum: ‘Ik geloof in God als Schepper van hemel en aarde.’ Hij is ermee begonnen, en heeft een doel met deze kosmos. Evolutie gaat zoals het woord al zegt hooguit over de ontwikkeling van het leven, niet over het begin, niet over het einde, en ook niet over het midden: Christus’ kruis en opstanding. Over die dingen spreekt de Bijbel. Dat tweede boek van God is veel rijker dan de natuur. De natuur heeft, zoals gezegd, naast een verrukkelijke immers ook een verschrikkelijke kant. We kunnen er dan ook niet zomaar uit afleiden hoe God is. De Bijbel laat ons dat gelukkig veel helderder zien, door over God te spreken als een God van liefde en genade. Dit kan door de wetenschap niet onderuit gehaald worden. Daarom hoeven we voor de wetenschap ook niet bang te zijn. Wel moeten we op onze hoede zijn voor wat ten onrechte voor wetenschap uitgegeven wordt.

  • Van daaruit kan misschien iets worden opgemerkt over het nieuwe, soms felle atheïsme waarmee onze jongeren te maken krijgen in de media en helaas ook op universiteiten. Wees daar als student kritisch op (dat is ook wetenschappelijk gezien de beste houding!), en leer het kaf van het koren te scheiden. Denk niet zomaar dat je moet kiezen tussen je geloof en de wetenschap, alsof die twee elkaar zouden uitsluiten. Het christelijk geloof biedt nog altijd een buitengewoon verhelderend perspectief op hoe we onze werkelijkheid als geheel kunnen begrijpen: als gevallen schepping.

  • De concrete vragen die hier liggen zijn intussen niet eenvoudig. Vertelt Genesis 1 niet helder en duidelijk hoe het gegaan is? Sluiten de toevalsprocessen waar Darwin van uitging Gods leiding niet uit? En als de mens afkomstig is uit het dierenrijk, kan hij dan wel het beeld Gods dragen? Kan God zo’n survival of the fittest met alle lijden en pijn van dien trouwens wel willen – of is dat het werk van de vijand, die onkruid tussen Gods tarwe heeft gezaaid? In elk geval leven we in een gevallen wereld, waar heel veel niet is zoals het zou moeten zijn. De Bijbel leert ons dat vooral de mens niet is zoals hij zou moeten zijn. Dat is het gevolg van diens zondeval: diens keuze voor het kwaad, die ooit voor het eerst plaatsvond en sindsdien niet meer weggeweest is van de aarde. Christus is gekomen om dit kwaad bij de wortel aan te pakken, en van daaruit alle dingen nieuw te maken. Hij door Wie de schepping gemaakt is, is ook degene door Wiens kruisdood ‘alle dingen’ weer met God worden verzoend (Kol. 1:15-20). De vragen zijn intussen niet gemakkelijk – laat dat besef vooral staan en probeer niet alles op te lossen. Maar dankzij Gods tweede boek mogen we weten: op Hem die deze wereld schiep, kunnen we aan. Hij laat de werken van Zijn handen niet los, maar redt ze uit zonde en bederf. Als wij Hem maar kennen!

  • Geef vooral nog even een samenvatting van de belangrijkste punten die aan de orde zijn geweest, zodat de gemeente niet verdrinkt in het geheel. En eindig waar de preek begon: bij de verwondering over Gods grootheid en aanbiddenswaardigheid.

Met het oog op de tieners

Met het oog op de tieners is het belangrijk hun neiging tot zwart-wit denken wat te doorbreken. Men kan dat doen met een of meer prikkelende vragen: ‘Zou het ook kunnen dat schepping en evolutie samengaan? Je hebt christenen die dat denken. Of zijn die van lotje getikt?’

Met het oog op de kinderen

Voor kinderen is het goed om de mooie kant van de schepping te benadrukken (zoals God het bedoeld heeft). Met behulp van voorbeelden kan aangetoond worden hoe machtig de Schepper van hemel en aarde is (de geboorte van een baby, de groei van een zaadje tot een plant, de sterren aan de hemel, etc.).

Wie aan het begin speciaal de kinderen wil aanspreken, kan gebruikmaken van het volgende verhaal. Een geleerde liep op het strand en vond een prachtig horloge. Net op dat moment kwam zijn ongelovige vriend aanlopen. ‘Dat moet wel door een heel goede horlogemaker gemaakt zijn,’ zei zijn vriend. ‘Nee hoor,’ zei de geleerde, ‘ik geloof dat het gewoon toevallig zo ontstaan is uit losse schroefjes en moertjes.’ ‘Wat een onzin,’ antwoordde zijn vriend. ‘Hoe kan zo iets ingewikkelds nu door toeval zijn ontstaan?’ ‘Dat begrijp ik niet,’ zei de geleerde. ‘Van dit horloge wil je niet geloven dat het door toeval is ontstaan, maar van de natuur, die nog veel ingewikkelder in elkaar zit, wil je niet geloven dat God die gemaakt heeft?’

Stel bij dit verhaal de vraag: ‘Wat denk je, zou zo’n verhaaltje jouw niet-gelovige vriendje kunnen overtuigen? Waarom wel/niet?’

Pastorale aanwijzingen

De prediker hoede zich voor gemeentetheologie in de vorm van ferme uitspraken (‘Evolutie is ook maar een theorie!’, of ‘Als God de wereld in zes dagen van 24 uur wil scheppen, dan kan Hij dat’). Die doen het bij velen goed; maar ook als ze op zich waar zijn, doen ze geen recht aan de problematiek en laten hen die met de vragen rond schepping en evolutie worstelen in de kou staan. Omgekeerd dient ook meegedacht te worden met gemeenteleden die bang zijn hier een hellend vlak te betreden. Als Genesis 1 niet letterlijk genomen moet worden, waarom bijvoorbeeld Mattheüs 28 dan wel? De nadruk mag daarom vallen op de drieslag van een reële schepping, een reële val en een reële verlossing in Christus als blijkens de hele Bijbel structuurbepalend voor het christelijk geloof.

Met het oog op de tieners

Bovenstaande geldt misschien nog wel meer voor tieners. Juist omdat er bij hen gauw sprake is van zwart-witdenken, kunnen ze de vragen rond schepping en evolutie als een existentiële nood ervaren. Als er geen goede antwoorden volgen (of misschien beter: handvatten om de vragen te hanteren en te relativeren), kan het leiden tot vervreemding van de kerk en het geloof.

Met het oog op de kinderen

Van de weeromstuit moet ervoor gewaakt worden dat het onderwerp te veel geproblematiseerd wordt, waardoor kinderen van hun eenvoudige geloof afgebracht zouden kunnen worden. Zij mogen bevestigd worden in hun geloof dat God de Schepper van hemel en aarde is. Dat sommige mensen daar moeilijk over doen en zich afvragen hoe dat dan precies is gegaan, is hun probleem niet. Ze mogen best weten wat de vragen dan zijn, maar als ze dat (nog) onnodig ingewikkeld vinden… houden zo!

Liturgische aanwijzingen

  • Psalm 8, 19, 104, 147 (‘onpeilbaar diep zijn Gods gedachten’).

  • Liedboek voor de kerken Gezang 1, 292 (na de preek), 326, 372, 444, 472.

  • Op Toonhoogte lied 41, 129, 179, 266, 282, 362.

Helpende vormen

De thematiek van schepping en evolutie leent zich er niet voor om helemaal uitgediept te worden in een preek, zolang de gemeente niets terug kan zeggen. Daarom is het goed om aan een leerdienst over dit thema een kringavond of leerhuis te koppelen, waar verder op de zaken ingegaan wordt. Wie gezegend is met een christen-wetenschapper in de gemeente, zou deze kunnen vragen om die avond iets over zijn werk te vertellen. En als predikant kan men in zo’n setting wat verder gaan met het geven van een persoonlijke mening over het een en ander dan in een kerkdienst verantwoord is – waar immers de vertolking van het Woord Gods centraal staat. Men kan bijvoorbeeld ingaan op hoe Genesis 1 en 2 uitgelegd kunnen worden tegen de achtergrond van het oude Oosten (zie bijv. Maarsingh, De schepping in het Oude Testament), op het belang van de verhouding van schepping en zondeval, de betekenis van Romeinen 5 in dit verband, maar ook bijvoorbeeld het voorkomen van symbolische elementen in Genesis 2 en 3 (vgl. Oosterhoff, Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? en Van den Brink, ‘Schepping en christelijk geloof’).

Met het oog op de tieners

Het is denkbaar bij een preek over artikel 2 naast de Bijbel een exemplaar van Charles Darwins Over het ontstaan der soorten mee te nemen, en die twee naast elkaar te tonen. Hoe verhouden ze zich tot elkaar? Als water en vuur, als God en duivel? Of liet Darwin slechts nader zien hoe God de wereld geschapen heeft? Of ligt het nog weer anders, en zijn beide boeken van een totaal andere orde?

Ter voorbereiding van de dienst kan onderstaande vraag via Facebook aan tieners worden voorgelegd.

In zijn boek In alle redelijkheid vertelt Tim Keller over een student geneeskunde die tegen hem zei: ‘De Bijbel ontkent de evolutie terwijl die door de meeste opgeleide mensen nu juist aanvaard wordt. Het zit me ontzettend dwars dat zoveel christenen, vanwege hun geloof in de Bijbel, zo’n onwetenschappelijke instelling hebben’ (p. 103).

Hieronder staan zes reacties. Welke reactie vind jij het beste en waarom?

1. Ik ben het eigenlijk wel eens met die geneeskundestudent. Omdat er steeds meer harde bewijzen zijn voor evolutie, geloof ik niet meer in de Bijbel.

2. Het scheppingsverhaal uit de Bijbel moet je niet letterlijk opvatten. Dat is zoiets als een gedicht voor de tijd dat mensen niet beter wisten. Dus kun je best in de Bijbel geloven en voor evolutie kiezen.

3. Genesis 1 is bedoeld als een ‘historisch verslag’, zonder een exacte beschrijving te geven van hoe alles gegaan is. Het scheppingsverhaal is een vereenvoudigde weergave van het evolutieproces dat door God bestuurd wordt. Dat proces is de wetenschap nu pas echt aan het ontdekken. Op die manier kun je best voor de evolutietheorie kiezen én in de Bijbel blijven geloven.

4. Wetenschap en geloof hebben niets met elkaar te maken. Dat zijn gewoon twee losse gebieden in je leven. Bij wetenschap gaat het over meten en weten. Bij geloven gaat het om je eigen gevoel. Dus kun je best een gelovige zijn en voor de evolutietheorie kiezen.

5. Christenen geloven in de schepping van zes dagen zoals het in Genesis 1 staat. Zij geloven daarom niet in de evolutietheorie. Zij zoeken naar andere verklaringen. Want je kunt niet de Bijbel van begin tot eind geloven en tegelijkertijd voor de evolutietheorie kiezen.

6. In de Bijbel gaat het over veel meer dan alleen de schepping. De bedoeling van de Bijbel is dat je Jezus leert kennen. Daarna komen de andere dingen wel.

De beste reactie vind ik: ………. omdat ………

Met het oog op de kinderen

Met de kinderen kan een gesprekje gevoerd worden over de sterrenhemel: hoeveel sterren kun je zien, hoe ver weg zijn ze, enzovoort. Zodoende kan bij hen niet alleen het besef van de grootsheid van het heelal opgeroepen of versterkt worden, maar vooral ook van de scheppingsmacht van God. Als een beamer beschikbaar is, kan daarvan gebruikgemaakt worden om plaatjes van het heelal te laten zien.

Literatuur

  • J.H. Bavinck, Religieus besef en christelijk geloof. Kampen, 1949 (herdruk 1989).

  • G. van den Brink, ‘Schepping en christelijk geloof: een systematisch-theologische verkenning’, in: Cees Dekker e.a. (red.), En God beschikte een worm. Over schepping en evolutie. Kampen, 2006.

  • René Fransen, Gevormd uit sterrenstof. Schepping, ontwerp en evolutie. Vaassen, 2009.

  • Deborah Kelemen, ‘Are Children “Intuitive Theists”? Reasoning about Purpose and Design in Nature’, Psychological Science 15.5 (2004), p. 295-301.

  • A.J. Kunz, Als een prachtig boek. Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie. Zoetermeer, 2013.

  • B. Maarsingh, De schepping in het Oude Testament. Kampen, 1993.

  • B.J. Oosterhoff, Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? Een hermeneutische studie. Kampen, 1972.

  • Plantinga, Het echte conflict: wetenschap, religie en naturalisme. Amsterdam, 2014.

  • W. Verboom, Kostbaar belijden. De theologie van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Zoetermeer, 1999.

Wellicht ook interessant

Brug over een ravijn
Brug over een ravijn
None

Thema: Een brug naar God

Veel mensen zien geloof in God en wetenschap als twee concurrerende grootheden. In zijn boek Een brug naar God stelt filosoof René van Woudenberg echter het tegenovergestelde standpunt voor. Hij argumenteert dat geloof in God en wetenschap uitstekend samengaan. Hij probeert te begrijpen hoe de dingen met elkaar samenhangen en vraagt zich af hoe het geloof in God zich verhoudt tot de wereld waarin wij leven. Hij laat zien hoe het geloof in God en de wetenschap elkaar kunnen omarmen en dansen op de grens van het onbekende. Deze nieuwe harmonie is essentieel om de betekenis van ons bestaan te doorgronden en opent de deur naar baanbrekende nieuwe perspectieven op het leven. In deze aflevering gaat Tom in gesprek met René. 

Nieuwe boeken