Menu

Premium

9. Preek en preekdoel

Onderdeel van Horen naar de stem van God

Hoe kunnen ze in hem geloven als ze niet over hem hebben gehoord?

Romeinen 10:14

Echt bijbelse prediking zal niet alleen trouw willen zijn aan een boodschap, maar aan een bedoeling.
David Buttrick

David G. Buttrick, ‘Interpretation and Preaching’, in: Interpretation 25 [1981], 1, 46-58 (58).

Een pleidooi voor doelgericht preken lijkt voor de hand te liggen. Preken is een intentioneel gebeuren. Wie zich van die intentie bewust is zal zijn manier van communiceren daar ook op afstemmen. Daar hoort een concrete doelstelling bij waarin de prediker zich rekenschap geeft van wat hij precies wil bereiken.

Firet, ‘Het homiletisch proces’, 107-108.

Toch wordt er in de homiletische literatuur doorgaans niet veel aandacht besteed aan de doelstelling van de preek. Dat zou een aanwijzing kunnen zijn voor een methodisch probleem in de doorvertaling van een preekvisie naar de concrete preekpraktijk. In elke preekvisie zal nagedacht worden over het theologische doel van de prediking. Maar de vraag is hoe dat doel metterdaad gestalte kan krijgen in (de voorbereiding van) een concrete preek.

Om die reden volgt hier eerst een bespreking van het theologische doel van de prediking in het algemeen met daarna aandacht voor de manier waarop dat doel effectief verwerkt kan worden in een methodische stap in het preekvoorbereidingsproces.

Het doel van de prediking

We preken omdat de stem van God gehoord moet worden. Dat is in de kern het antwoord dat ik in deze studie geef. Waar in het NT gesproken wordt over de opdracht om het evangelie te brengen is dat ook het doel dat aangewezen wordt (zie bijvoorbeeld Romeinen 10:8-15). God wil dat alle mensen worden gered en dat ze de waarheid leren kennen (1 Timoteüs 2:4, 2 Petrus 3:9). Daarom verbindt de apostel Paulus, wanneer hij spreekt over zijn eigen prediking daar aan de directe oproep: ‘Laat u met Christus verzoenen’ (2 Korintiërs 5:20).
Bijbels gezien is dus als doel van de prediking te formuleren dat de hoorders geloven in Christus en hun leven aan Hem geven.

Jana Childers, zelf homiletiekdocent in Californië, signaleerde aan het begin van deze eeuw dat er weer meer aandacht komt voor het theologische doel van de prediking. Ze vroeg tien belangrijke Noordamerikaanse homiletici daar een essay over te schrijven. Dat resulteerde in een interessante bundel, die goed inzicht geeft in de diversiteit van het theologische spectrum in de theologische bezinning op het preekdoel. Jana Childers (ed.), Purposes of preaching. St. Louis 2004.

In die zin is horen in deze studie dan ook steeds gebruikt. In de traditie van de reformatie is dat bijvoorbeeld expliciet uitgesproken in HC zondag 25

In de Lutherse traditie is sterk richtinggevend geweest artikel 5 van de Augsburgse Confessie dat in soortgelijke bewoordingen over de prediking spreekt en wel expliciet onder het kopje ‘Vom Predigtamt’.

:

Vraag 65: Nu alleen het geloof ons aan Christus en aan al zijn weldaden deel geeft, waar komt dit geloof vandaan?

Antwoord: Van de Heilige Geest, die het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie en het versterkt door het gebruik van de sacramenten.

Horen is hier ook duidelijk aangewezen als een houding die door God de Heilige Geest zelf bewerkt wordt (vgl. 1 Petrus 1:23).
Toch is ook in de traditie van de reformatie deze doelstelling niet onomstreden gebleven. In de concrete preekpraktijk moest wel een keer de vraag opkomen of dat werkelijk het preekdoel voor alle hoorders kon zijn. Feit is immers, dat niet allen die de preek beluisteren ook werkelijk gehoor geven aan het evangelie. In dit verband kwamen regelmatig discussies op, die zich vaak concentreerden op de leer van de verkiezing en de consequenties daarvan voor de prediking. Als de prediker rekening wilde houden met het gegeven dat sommigen niet door God uitgekozen waren voor het eeuwige leven, kwam daarmee de vraag op, of hij zich tot hen kon richten met de blijde boodschap van redding. Die discussie raakte uiteraard niet alleen de uitnodiging tot het heil (vaak geformuleerd als het welgemeende aanbod van de genade) maar daarmee ook het doel van de prediking.

Zie voor een oriëntatie in de discussie David J. Engelsma, Hyper-Cavinism & the Call of The Gospel. An Examination of the “Well-Meant Offer” of the Gospel. Grand Rapids 19942.

Zou de preek ook bedoeld kunnen zijn om mensen het oordeel aan te zeggen? Die vraag kan mede gevoed worden, doordat HC zondag 31 de prediking niet alleen verbindt met vergeving maar ook met het oordeel van God:

Vraag 84: Hoe wordt het koninkrijk der hemelen door de verkondiging van het heilig evangelie geopend en gesloten?

Antwoord:
Volgens het bevel van Christus wordt aan de gelovigen, allen samen en ieder persoonlijk, verkondigd en in het openbaar verklaard, dat al hun zonden hun door God om de verdienste van Christus werkelijk vergeven zijn, zo vaak zij de belofte van het evangelie met waar geloof aannemen.
Maar aan alle ongelovigen en huichelaars wordt verkondigd en verklaard, dat de toorn van God en het eeuwig oordeel op hen rusten, zolang zij zich niet bekeren.
Naar dit getuigenis van het evangelie zal God oordelen, zowel in dit als in het toekomstige leven.

Om de focus op het eigen thema van de doelstelling te bewaren, blijven de discussies die gevoerd zijn rond prediking en uitverkiezing hier nu buiten beschouwing.

Van belang is hier T. Brienen, De prediking van de Nadere Reformatie. Een onderzoek naar het gebruik van de klassificatiemethode binnen de prediking van de Nadere Reformatie. Amsterdam 1974. Een uitvoerige studie naar de discussies die op dit punt gevoerd zijn binnen de Afgescheiden kerken biedt C. Veenhof, Prediking en uitverkiezing. Kampen 1959.

Op dit moment is vooral van belang of de Heidelbergse Catechismus in zondag 25 anders spreekt over het doel van de prediking dan in zondag 31. HC 25 spreekt duidelijk over het geloof dat de Geest bewerkt door middel van het evangelie, terwijl HC 31 een dubbele boodschap lijkt aan te duiden als gezegd wordt dat het Koninkrijk der hemelen wordt geopend voor wie het evangelie gelooft, maar gesloten voor wie de belofte van het evangelie niet aannemen.

In het doorgaande rede beleid van de Catechismus is de functie van HC 25 dat gevraagd wordt naar de oorsprong van het geloof. Als in het antwoord de Geest wordt genoemd als degene die het geloof bewerkt, wordt daarbij meteen de prediking aangewezen als het middel dat hij gebruikt.
Datzelfde is ook precies de bedoeling van HC 31. In discussies rond HC 31 is vaak gewezen op de tweevoudige werking van de prediking. Enerzijds is het een heerlijke geur die leven schenkt, tegelijkertijd is het een onaangename geur die tot de dood leidt ( 2 Korintiërs 2:16). In de preekpraktijk bespeurt misschien elke prediker in het contact met de hoorders wel iets van die dubbele werking. Maar daarmee is niet gezegd dat dit ook een beoogd effect van de prediking is. Wanneer de prediking buiten sluit is dat gegeven met het exclusieve karakter van het evangelie: in Christus alleen is behoud. Prediking van Gods oordeel is naar bijbels inzicht ook niet bedoeld om de voltrekking van dat oordeel rechtstreeks geadresseerd aan te zeggen, maar om de realiteit van dat oordeel te tekenen voor wie zich niet bekeert tot Christus. Zijn lijden en sterven demonstreren de realiteit van Gods oordeel over het kwaad.

Er is dus geen grond om in de homiletische theorievorming uit te gaan van principiële ambivalentie in de prediking. Ook HC 31 is niet ambivalent

Het is overigens wel op zijn plaats dat A. Kool de vraag stelt of hier niet ten onrechte ‘de twee wegen als twee gelijksoortige grootheden worden beschouwd’. A. Kool, ‘Zondag 30c en 31’, in: J.H, van de Bank et al. (eds.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer 1993, 267-276 (270).

, maar formuleert consequent het exclusieve karakter van het gepredikte evangelie. In die formulering ligt het accent vooral op de vergeving. Theologie-historisch is dat van bijzonder belang. De reformatorische traditie benoemde daarmee de prediking als publieke vergeving van zonden.

Zie voor een helder overzicht van de theologische en historische achtergronden Wilco Veltkamp, Absolutio Publica. Een symbool-historisch onderzoek naar de zin van de prediking in antwoord 84A van de Heidelbergse Catechismus. (Ongepubliceerde doctoraalscriptie Theologische Universiteit Kampen 1994). Interessant genoeg blijkt uit het onderzoek dat ook hier de invloed van Bullinger zichtbaar wordt: de formulering van antwoord 84 blijkt voor een belangrijk deel terug te gaan op een tekst van zijn hand (zie p. 62 v.v.).

Daarmee werd de praktijk van de vroegchristelijke kerk hersteld, zoals die bestond voordat in de katholieke traditie de oorbiecht en de private absolutie waren ingevoerd.

Dat deze visie ook werkelijk verankerd was in de kerkelijke praktijk blijkt o.m. uit een uitspraak van de synode van Middelburg (1581), waar op de vraag of de genadeverkondiging geen apart liturgisch onderdeel moest zijn in de kerkdienst geantwoord werd dat dit niet nodig was omdat dat in de preek al voldoende gebeurde. Zie F.G. Immink, ‘Schuldbelijdenis en decaloog’, in: P. Oskamp en N. Schuman (red.), De weg van de liturgie. Tradities, achtergronden en praktijk. Zoetermeer 1998, 185-194 (190).

Al is de tendens van HC 31 dat zij aandacht vraagt voor de vergeving van zonden, tegelijkertijd wordt hier een grens zichtbaar gemaakt, die ook in het homiletisch proces aanwezig is. Er is altijd een grens tussen geloof en ongeloof in geding en daar boven uit moeten we Gods verkiezing in Christus noemen en ook zijn verwerping.
Maar het is niet juist om die grens een plaats in het hart van de homiletiek te geven. Gebeurt dat wel, dan vormt dat een aanzienlijke belemmering voor de prediker om onverkort het evangelie van genade te brengen. Hij lijkt dan voor de onmogelijke taak te staan om tweeërlei en wel tegengesteld effect na te streven met de prediking. Alleen communicatief gezien is dat al een onmogelijke opgave. Maar het theologisch motief gaat dieper: niemand kan het evangelie van de genade preken als hij tegelijkertijd de toegang tot dat evangelie op losse schroeven zet.

Zie voor een adequaat en historisch ingekaderd overzicht van de recente discussie op dit punt rond de prediking binnen de Gereformeerde Gemeenten K. van der Zwaag, Afwachten of verwachten? De toe-eigening des heils in historisch en theologisch perspectief. Heerenveen 2003, 844-860.

In de prediking en dus in de homiletische theorievorming staat de opdracht centraal om het evangelie van Christus te brengen. Vandaar de keus voor HC 25 als uitgangspunt voor de homiletische theorievorming. Dat wordt in HC 31 bevestigd. Daarnaast wijst HC 31 aan dat van Godswege de prediking een uitsluitend effect kan hebben. Maar dat is verbonden aan de houding van de hoorder. De prediker mag zich richten op het doel dat zijn hoorders zich gewonnen geven aan de stem van God. Zo is de weg vrij om ook bij doelgericht preken de weg van de Geest te respecteren en te beschrijven voor zover de prediker daarin verantwoordelijkheid draagt.

Doelgericht preken

In het bovenstaande

Zie hoofdstuk 3 onder ‘Preek en herschepping’.

is die weg van de Geest aangeduid als een manier van werken die aansluit bij de schepping. Dat biedt volop ruimte om met het oog op het grote doel van de prediking na te denken over de creatuurlijke aspecten van mondelinge communicatie die in dit verband aan de orde zijn. Op dit punt heeft Firet het homiletisch proces beschreven aan de hand van de bekende dimensies die Watzlawick onderscheidt in de menselijke communicatie. Voor het begrijpen van het homiletisch proces is interessant dat hij die dimensies beschrijft als activiteiten in twee rondes. De eerste ronde betreft de analyse van de tekst, waarbij om te beginnen de syntactische dimensie (welke tekens worden gebruikt in de communicatie en wat is hier hun grammaticale functie) wordt onderzocht. Vervolgens wordt vastgesteld welke betekenis daarmee gegenereerd wordt (de semantische dimensie). Tenslotte wordt onderzocht wat de uitwerking daarvan is (de pragmatische dimensie).

Is zo de communicatie met betrekking tot de tekst onderzocht, dan zal de prediker de homiletische situatie moeten vaststellen: de leefwereld van de hoorder waarbinnen gepreekt wordt moet in kaart gebracht worden. Is dat eenmaal gebeurd, dan kan in een tweede ronde het communicatieproces in omgekeerde volgorde onderzocht worden. Eerst stelt de prediker vast wat hij wil bereiken met zijn preek (pragmatiek). Vervolgens bepaalt hij wat hij wil overbrengen om dat doel te bereiken (semantiek). Tenslotte kiest hij de syntactische middelen om een doeltreffende tekst te componeren.

Firet, ‘Het homiletisch proces’, 101-110.

De waarde van deze beschrijving ligt vooral in de benoeming van de onderscheiden communicatieve dimensies die in geding zijn in het homiletisch proces, zowel in de tekstanalyse als in het concipiëren van de preek zelf. Firets beschrijving lijdt nog wel aan een zekere eenzijdigheid door dat hij in zijn beschrijving suggereert dat het homiletisch proces lineair verloopt (zie voor bespreking van dit punt en voorstellen voor een circulair opgevat proces het slot van het vorige hoofdstuk). Maar de geboden onderscheidingen zijn bijzonder helpend om de concrete weg van de Geest te verkennen en beschrijven voor zo ver hij daarbij menselijke communicatie gebruikt. Met name is hierbij te denken aan het honoreren van de pragmatische dimensie van communicatie. In de meer klassieke homiletische theorievorming was die dimensie wel niet afwezig, maar toch was daar minder aandacht voor. In een vooral tekstgerichte preekvisie ligt dat ook voor de hand, omdat de uitleg van de tekst zich concentreert op syntaxis en semantiek. Door nadrukkelijk ook de pragmatische dimensie te benoemen in het preekproces maakte Firet ruimte om te reflecteren op wat een preek in communicatief opzicht uitwerkt. Wanneer de prediker zich daar in het ontwerpen van de preek gericht mee bezig houdt kan het theologische doel van de prediking door vertaald worden naar doelgericht communiceren in en door de concrete preek.

Intentioneel preken

Om doelgerichte communicatie in de preek te verwezenlijken is het nodig dat binnen het preekproces ruimte gemaakt wordt voor het formuleren van een doelstelling. Het nut van doelstellingen, een methode die in de tweede helft van de vorige eeuw opkwam, is vooral dat concreet wordt aangegeven wat in een bepaald proces precies beoogd wordt en welke middelen daarvoor ingezet worden. Bovendien is het na afloop mogelijk om aan de hand van de doelstelling de betreffende activiteit ook te evalueren.

Een brede verantwoording van het gebruik van doelstellingen wordt hier niet geboden. De toepassing er van is intussen (zeker in onderwijs en didactiek, maar ook in management theorieën) volledig ingeburgerd. In het kader van het in hoofdstuk 1 bepleite dubbele perspectief ga ik er van uit dat de prediker zelf de verantwoordelijkheid heeft om zo effectief mogelijk te communiceren. Werken met een geformuleerde doelstelling is daar een belangrijk element in.

Een van de eerste homiletici die pleit voor doelgericht preken is Jay Adams, die zelfs een volledig homiletisch tekstboek onder het gezichtspunt van de doelgerichtheid biedt.

Jay Adams, Preaching with Purpose. The urgent task of homiletics. Grand Rapids 1986.

Hoewel hij de stellige uitspraken die hij doet vrijwel alleen met Bijbelteksten onderbouwt, geeft hij toch een breed uitgewerkt schema van doelen en doelstellingen. Eerst formuleert hij als doelen van de preek opbouw, troost en bemoediging (ontleend aan 1 Korintiërs 14:3). Vervolgens benoemt hij het overkoepelende doel van de Bijbel: de eer van God en onderscheidt hij subdoelen: onderrichten, dwalingen weerleggen en opvoeden tot een goed leven (ontleend aan 2 Timoteüs 3:15-17). Hij beveelt de prediker aan die doelen per bijbelboek concreet te formuleren. Tenslotte benoemt hij als algemene communicatieve doelen dat de prediker informeert, overtuigt en motiveert.

Zie respectievelijk: Adams, Preaching with Purpose, hoofdstuk III (preekdoelen), hoofdstuk V (doelen van de Bijbel) en hoofdstuk VI (algemene communicatieve doelen).

De kracht van dit betoog is dat het de intentionaliteit in alle dimensies van het preekproces benoemt en accentueert. Een methodische werkwijze om deze aspecten verantwoord samen te brengen en verwerken ontbreekt echter.

In Jay Adams, Truth applied. Application in preaching. London 1990, 36 v.v. geeft hij wel een methodische aanvulling, maar daarmee wordt de witte vlek niet ingevuld omdat het merendeel van de eerder genoemde onderscheidingen hier ontbreekt.

Een belangrijk probleem in zijn benadering is namelijk dat doelgerichtheid zozeer de invalshoek van zijn homiletiek domineert dat het nauwelijks meer operationeel te maken is als onderdeel van het preekproces. Dat wordt nog versterkt doordat Adams zijn homiletiek schrijft binnen een zeer klassiek paradigma, waarbij hij er van uitgaat dat de prediker waarheden (principles) uit de Bijbel destilleert en die vervolgens in de preek op de concrete situatie van de gemeente toepast.

Truth applied, 33 v.v., Preaching with Purpose, 28.

Juist op dit laatste punt heeft Thomas Long de theorievorming verder gebracht. Hij signaleert dat in een meer klassiek homiletisch paradigma de brug van de tekst naar de preek vaak is beschreven als de stap waarbij de prediker de boodschap die hij uit de tekst gedestilleerd heeft meeneemt en in de preek voor de gemeente concreet toepast en in de werkelijkheid van de hoorders plaatst.

Long, The witness of Preaching, 101.

Methodisch gezien kiest de prediker er dan voor dat de hoofdgedachte van de tekst ook de hoofdgedachte van de preek wordt.
In aansluiting bij de nieuwere homiletiek

In dit kader een korte aanduiding van de zgn. New Homiletic, een beweging die zich vanaf de zeventiger jaren begon af te tekenen rond homiletici als Fred Craddock, Eugene Lowry en David Buttrick. In hoofdlijn is op te merken dat zij zich afzetten tegen de tot die tijd gangbare homiletiek die veel nadruk legde op het deductief-conceptuele karakter van het preekproces dat lineair van de tekst naar de preek verloopt. De stelling was dat in deze visie het proces een statische preek opleverde die zijn kracht zocht in inhoudelijke overtuiging van de hoorders. De New Homiletic voerde daarom het pleit (en ontwikkelde strategieën) voor een nieuwe methode die de beweging maakte van deductie naar inductie, van schema naar plot, van redenering naar evocatie, van concept naar beeld, van ‘gebouw’ naar ‘zoektocht’. Van een echt afgebakende school is overigens nooit sprake geweest. In het verlangen naar vernieuwing van de preekvisie ontstond een beweging die verkennend op zoek ging naar een beweeglijker preekparadigma. Een brede en duidelijke introductie in de New Homiletic in twee stappen biedt: Richard L. Eslinger, A New Hearing. Living Options in Homiletic Method. Nashville 1987 en Richard L. Eslinger, The Web of preaching. New Options in Homiletic Method. Nashville 2002. Een recente inzicht gevende evaluatie van de hand van de hoofdrolspelers in deze beweging is te vinden in: O. Wesley Allen Jr (ed.), The Renewed Homiletic. Minneapolis 2010.

laat hij zien dat op die manier gemakkelijk versmalling plaatsvindt die het gevondene reduceert tot een conceptuele waarheid. Daarvan kan eventueel de suggestie uitgaan dat het christelijk geloof neerkomt op een set van waarheden. Maar wat de prediker in de tekst heeft ontdekt is veel meer dan een abstract idee. Als de prediker over de brug van tekst naar preek komt is dat geen puur cognitieve brug maar een ervaringsbrug. Hier mobiliseert Long zijn typering van de prediker als getuige. Een getuige heeft iets meegemaakt dat veel meer omvat dan een gedachte. Er was een ontmoeting waar een verhaal over te vertellen is, waar beelden bij passen. Omdat hij getuige is geweest van een belevenis (hij heeft iets gezien en meegemaakt) gaat hij over tot de andere kant van getuigen: hij heeft iets te vertellen.

Long, The witness of Preaching, 102 v.v.

Impliciet blijkt hier overigens hoe ook het zelfbeeld van de prediker een sturende factor is voor de doelstellingen van de preek. De prediker die zichzelf vooral ziet als pastor zal andere intenties met de preek hebben dan degene die de rol van leraar of heraut meer passend vindt.

Reyer de Vries voegt de rol van de leraar toe aan de door Long onderscheiden metaforen van heraut, pastor, verteller en getuige. De waarde daarvan is dat hij de typen predikers zo profiel geeft door ze te verbinden aan de klassieke preekmodellen van respectievelijk didache, kerygma, homilia, narratio en martyria. Terecht vraagt hij er aandacht voor dat daarmee dus doorgaans een theologische visie in geding is. Zie Reyer de Vries, ‘De opbouw van de preek’, in: Henk van der Meulen (red.), Als een leerling leren preken. Preekvoorbereiding stapsgewijs. Zoetermeer 2008, 100-110.

Om het betoog niet te veel te compliceren wordt hier nu alleen de metafoor van de getuige beschreven zoals Long die voor staat.

Om een betrouwbare getuige te zijn is het nodig dat de prediker in zijn preek dus iets overbrengt van de ervaring die hij meegemaakt heeft. De intentie van zijn getuigenis zit niet alleen in de inhoud van wat hij te zeggen heeft maar omvat duidelijk ook de uitwerking van het getuigenis. Om die intentie methodisch operationeel te maken introduceert Long de begrippen focus als aanduiding van wat de preek wil zeggen (het thema) en function als aanduiding van wat de preek wil uitwerken.

Long, The witness of Preaching, 108 v.v.

Door vanaf het begin die twee in een statement te formuleren kan de prediker het preekproces methodisch doelgericht sturen.

In dat verband formuleert stelt Long dat focus statement en function statement rechtstreeks aan de exegese van de tekst ontleend moeten worden en onderling met elkaar in relatie moeten staan. Als vormeisen formuleert hij dat ze duidelijk, verbonden en relatief eenvormig moeten zijn. Zie voor een heldere bespreking van de procesmatige toepassing hiervan Henk van der Meulen, ‘Focus en functie; meditatie’, in: Henk van der Meulen (red.), Als een leerling leren preken. Preekvoorbereiding stapsgewijs. Zoetermeer 2008, 80-89.

Long heeft duidelijk een bruikbare methode ontworpen om de intentionaliteit van de preek gericht aan te sturen. In alle eenvoud verschaft de prediker zich hiermee een richtkompas op weg naar gerichte communicatie. Toch is het nog wel de vraag hoe fijn dat kompas is afgesteld. Het valt namelijk op dat de manier waarop de tekst gerelateerd wordt aan de hoorder in deze methode niet echt uitgekristalliseerd is. Enerzijds komen focus en functie bij Long wel rechtstreeks voort uit de te bepreken tekst. Maar anderzijds stelt hij dat het wel uitmaakt in welke gemeente over die betreffende tekst gepreekt wordt. Er kunnen zelfs heel verschillende preken uit voortkomen.

Long, The Witness of Preaching, 110 v.v.

Met andere woorden: de homiletische situatie wordt dus wel in de formulering van focus en functie verwerkt. Alleen gebeurt dat wel impliciet zonder methodische verantwoording. Een risico van de methode is zo dat de exegetische analyse en de pastorale reflectie op een verwarrende manier een rol spelen in het homiletisch proces. De exegetische analyse heeft een eigen plaats nodig, al was het alleen maar om tijdens het proces en na voltooiing van de preek te kunnen evalueren of de preek recht doet aan de tekst.
De methode van Long helpt dus wel om doelgericht te preken, maar dat het preekdoel in de specifieke situatie van de hoorders ligt, wordt methodisch niet uitgewerkt, Bovendien wordt evaluatie van de preek aan de hand van de doelstelling er niet effectief mee gediend. Daar komt als bezwaar bij, dat Long niet differentieert in soorten doelen. Met name in de onderwijswereld wordt al sinds lang onderscheid gemaakt tussen onderwijsdoelen (die focussen op de ontwikkeling van kennis en inzicht), vormingsdoelen (gericht op het wekken van interesse en de vorming van waarden, waardoor mensen zich een houding gaan eigen maken) en (ped)agogische doelen (die beogen het handelen te sturen, te leven vanuit de verworven attitude).

Doelstelling en differentiatie

Een methode die voorziet in de gesignaleerde lacunes is al langer geleden beschreven door de Kamper homileet Jaap van der Laan.

Jaap H. van der Laan, ‘Hoe maakt men een preek? Enige kanttekeningen bij het preekvoorbereidingsproces’, in: Werkgroep Kerk en Prediking (red.), Postille 1989-1990. Jaargang 41. ’s Gravenhage 1989, 7-18.

Hij legt er de nadruk op dat een preekdoel meer moet zijn dan het aangeven van een bepaald thema of dan het doen van een bepaalde uitspraak die de inhoud van de preek in enkele zinnen samenvat. In dat kader presenteert hij het volgende model om per preek een concrete doelstelling te formuleren:

Gezien de tekst …

(hier de strekking van de tekst formuleren = doelstelling van de auteur)

en gelet op de hoorders …

(hier de situatie van de hoorders formuleren)

zou ik met mijn preek willen bereiken dat de hoorders …

(hier doelstelling formuleren in cognitief en/of affectief en/of attitudinaal opzicht).

en dat probeer ik door …

(hier aangeven welke middelen je wilt aanwenden om de doelstelling te realiseren: preekvorm, stijl, taalkleed enz.).

De kracht van dit model is dat de formulering van de doelstelling rechtstreeks gerelateerd is aan de exegetische analyse en de pastorale reflectie, terwijl die twee tegelijkertijd toch duidelijk onderscheiden blijven. Op die manier kan de prediker zelf tijdens en na afloop van het preekvoorbereidingsproces verifiëren of hij recht doet aan de tekst en tegelijk metterdaad gericht is op de hoorders in hun situatie. Bovendien is de preek zelf goed te evalueren aan de hand van de doelstelling.

Zie bijlage 2 voor voorbeeldvragen ter evaluatie, geformuleerd aan de hand van de homiletische drieslag.

Een belangrijk aspect in het model van Van der Laan is ook het elementaire onderscheid in doelen dat hij maakt (cognitief, affectief en attitudinaal). Doordat hij met een algemene verwijzing (naar de didactiek) volstaat en het onderscheid niet nader toelicht of uitwerkt, blijft dit onderdeel nog wat minder ontwikkeld.
Een belangrijke bijdrage is op dit punt geleverd door M.E. Hoekzema.

M.E. Hoekzema, ‘Doelstellingen van de preek en enkele methodische consequenties’, in: C. van den Berg, H.J. Boiten en C. Trimp (eds.), Pastorale. Pastoraat van Geest en Woord. Opstellen aangeboden aan dr A.N. Hendriks, gereformeerd predikant te Amersfoort. Kampen 1997, 167-185. Hoekzema was tot 2003 als universitair docent verbonden aan de Theologische Universiteit te Kampen (Broederweg) met o.m. als leeropdracht de didactiek van de catechese en het agogisch optreden van de pastor.

Differentiatie in doelen motiveert hij met een verwijzing naar het grote gebod: als God wil dat we Hem liefhebben met heel ons hart, heel onze ziel en heel ons verstand houdt dat in dat de prediking er op gericht moet zijn de gehele mens te bereiken. (Vergelijk ook Deut. 6:5 en 1 Tess. 5:23). Daarmee is een belangrijke theologische motivatie geformuleerd voor doelgericht preken. Het gaat daarbij dus niet slechts om een methodische vormgeving van een (leer)proces, maar het motief reikt dieper: het theologische doel van de prediking, dat mensen ge-hoor geven aan God die roept, vraagt om operationalisering, waarbij alle aangrijpingspunten (hart, ziel en verstand)

Via een zorgvuldig afgebakende bespreking van de in geding zijnde antropologische en psychologische categorieën maakt Hoekzema duidelijk dat het goed mogelijk is de aangrijpingspunten hart, ziel en verstand uit het grote gebod te honoreren door middel van de gebruikelijke indeling (cognitief enz.) zoals die in de onderwijswereld wordt gehanteerd (169-171).

benut worden om in het concrete preekproces ook werkelijk de gehele mens te bereiken. Die concretisering vindt vervolgens plaats door concrete inhouden te koppelen aan de psychologische of geestelijke aspecten via het gebruik van specifieke werkwoorden.

Bij de onderwijsdoelen zijn formuleringen als ‘begrijpen, inzien dat, kunnen verklaren’ geschikt. Voor de vormingsdoelen liggen categorieën meer voor de hand in de sfeer van ‘ervaren dat, positief reageren op’ enz. In de agogische dimensie gaat het meer om ‘zich voornemen dat, besluiten te’ enz. Zie voor uitvoeriger lijsten werkwoorden bijlage 3.
Het valt op dat Van der Laan wel spreekt over het gebruik van werkwoorden, maar daarbij uitsluitend voorbeelden noemt van werkwoorden waarbij de prediker subject is: Van der Laan, Hoe maakt men een preek, 17. Die zijn wel van belang, maar dan als middel om het doel te bereiken (zie op dit punt het volgende hoofdstuk). Bij de formulering van doelstellingen gaat het om processen waarbij de hoorders het subject zijn. Het doel van de preek is immers dat zij luisteren naar de stem van God.

Wat bij Van der Laan nog een globale differentiatie is ontvangt bij Hoekzema een fijne afstemming doordat hij de samenhang en het zwaartepunt binnen de gedifferentieerde doelen aanwijst. Onderwijsdoelen, vormingsdoelen en agogische doelen zijn namelijk inhoudelijk aan elkaar verbonden. Kennis en inzicht zijn voorwaarde om te kunnen vormen. En evenzo is vorming van waarden en attituden weer nodig om (ped)agogische doelen te bereiken.

Op dit punt met name blijkt de meerwaarde van Hoekzema’s benadering ten opzichte van de methode van Long. Zoals gezegd zocht Long deels aansluiting bij de beweging van de New Homiletic (zonder dat hij overigens als vertegenwoordiger van die beweging te typeren is). Maar in reactie op de sterk conceptueel georiënteerde ‘Old Homiletic’ sloeg de slinger soms wel erg sterk door naar de andere kant, waardoor het propositioneel gehalte van de preek onder druk kon komen te staan, zoals duidelijk is aangewezen door F.G. Immink: ‘Homiletics: The Current Debate’, in: International Journal of Practical Theology. Volume 8, 1 (Jan. 2006), 89-121 (111-115, 120). De benadering van Long is te globaal om op dit punt het preekproces ook gericht te sturen.

Pas in onderlinge samenhang kan de intentionaliteit van de preek tot zijn recht komen. Daarbij is van belang dat het zwaartepunt ligt bij de vorming. Hoekzema noemt dit het cruciale niveau omdat kennis en inzicht zonder persoonlijke aanvaarding niet verankerd raken in de diepere lagen van de persoon, daar waar de attituden worden gevormd.

Hoekzema, ‘Doelstellingen…’, 177, 180 v.v.

De weg naar het doel

Het bereiken van het doel van de prediking blijft altijd voorbehouden aan God de Heilige Geest. Hij brengt mensen tot geloof en bekering. Wel mag het handelen van de prediker daaraan dienstbaar zijn. Op dit punt biedt Hoekzema’s benadering een belangrijke bijdrage aan de theorievorming die helpen kan om de theologische en communicatieve doelen van de preek inhoudelijk aan elkaar te verbinden. Hij laat namelijk zien dat een attitude gevormd wordt in de ontmoeting. Die definieert hij als ‘een zodanige levenservaring, dat iemand getroffen wordt in de diepere lagen van zijn persoon: zijn emoties en/of zijn mens-zijn’.

Hoekzema, ‘Doelstellingen…’, 179 v.

In zo’n ontmoeting zit een moment van herkenning, gerelateerd aan je eigen mens-zijn, die helpend is om betrokken te worden op de ander (of de andere zaak).
In het preekproces gaat het daarbij in de kern om de ontmoeting met het evangelie van Jezus Christus en zo met God Zelf. Om die ontmoeting te bemiddelen is het belangrijk dat de prediker de inhoudelijke boodschap die hij brengt doelgericht in de genoemde dimensies communiceert. Door zo te raken aan de ervaringswerkelijkheid van de hoorders kan hij de voorwaarden scheppen voor hun ontmoeting met de wereld van het evangelie en zo met God.

Behalve een doordachte doelstelling speelt daarbij uiteraard de relatie tussen prediker en hoorders een beslissende rol. Zie op dit punt bijvoorbeeld uitvoerig Hans van der Geest, Du hast mich angesprochen. Die Wirkung van Gottesdienst und Predigt. Zürich 1978, 175-197.

Dat is immers het theologische doel van de preek. Daarom is hier wel van belang dat de prediker zelf tijdens het voorbereiden van de preek echt God ontmoet heeft. Hier is voor alles te denken aan de meditatie in het preekproces.

Zie op dit punt de breed georiënteerde studie van J.R. Douma, Veni Creator Spiritus. De meditatie en het preekproces.

Als de prediker God heeft ontmoet kan hij in de ontmoeting met de hoorders op zijn beurt hun ontmoeting met God bemiddelen. Centrale voorwaarde daarvoor is de congruentie tussen de tekst en het spreken van de prediker. Daarin zal blijken of hij werkelijk hoorder is geworden. De door Long gebruikte metafoor van de getuige blijkt hier een bijzonder bruikbaar beeld om die samenhang uit te drukken. Pas als hij iets gezien heeft kan hij ook doelgericht iets te vertellen hebben. In de meditatie kan het echt tot een ontmoeting met God komen. In een trefzeker gekozen doelstelling kan de prediker vervolgens voorwaarden scheppen voor de ontmoeting van zijn hoorders met het evangelie en daarin met God. In die subtiele relatie tussen meditatie en werken met een doelstelling wordt iets zichtbaar van het wonder, dat predikers mogen meewerken met God.

Vader in de hemel, grote God,

Ik heb een vader nodig want ik moet een vader zijn.

Vader, uw kinderen proberen naar u te luisteren.

Dat vinden we vaak al moeilijk genoeg: uw stem beluisteren in ons leven.

Nog moeilijker vinden we het vaak om naar elkaar te luisteren,

om de ander te zien als iemand die door u aan ons gegeven is,

iemand die door uzelf naast ons in uw familie gezet

om ons iets van u te laten zien dat we zonder die ander niet zo snel gezien zouden hebben,

omdat we nu eenmaal graag ronddraaien in ons eigen gelijk.

Leer ons elkaars gezag te aanvaarden.

Leer ons begrijpen wat de ander gezien heeft van u.

En leer ons welke weg we samen moeten gaan.

Vader, in deze situatie mag ik uw woorden opendoen.

Ik mag uw woorden proeven, wegen en vieren en delen,

maar ik weet dat ook mijn woorden geproefd zullen worden, gewogen,

en om een onbedoelde, ongelukkige formulering gevierendeeld.

Mijn Vader, mijn Vader, hoe zou u het doen?

Hoe zou u spreken in mijn heden?

Wat probeert u mij in mijn broeders en zusters te tonen van u?

Waar wilt u dat wij gaan zullen?

En als wij nu de moed hebben om te zwijgen, zult u dan spreken?

Vader, u zoekt mensen op, steeds weer.

Wilt u mij opzoeken met taal, met woorden

waarin uw aanwezigheid weerklinkt.

Ik voel me klein, ik voel me te klein voor de taak

die u mij oplegt. Maar nu het uw hand is die mij dit te dragen geeft,

laat het dan uw hand zijn die mij draagt.

Til mij op uit de zwaarte van mijn overwegingen,

uit het geploeter met woorden, uit het proeven en wegen,

Vader, laat mij mijn woorden zo kiezen dat ze geen verdeeldheid brengen,

maar heelheid bewerken. Genezing brengen.

En Vader, schenk mij aan het eind van al mijn afwegingen

moed

om uw woord uw woord te laten zijn,

om mijn woorden niet in de schaal van de gemeente te laten wegen,

maar ze in uw weegschaal te leggen,

schenk mij de moed erop te vertrouwen,

dat uw maat mensenmaat zal blijken,

Geef dat ik aan het eind van al mijn afwegingen

u vind, de Vader die het gewicht van mijn schouders neemt,

mijn woorden tot uw woorden maakt, en mij opnieuw een kind,

dat leert, ontdekt dat alles, elke keer opnieuw

bij u begint.

Rien van den Berg

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken