Aandacht + aanwezigheid = troost
Vlinder
Troost is zoiets als een vlinder: even kostbaar als kwetsbaar. Getroost worden, troost ervaren, is alsof er éven zo’n vlinder op je schouder neerstrijkt, voordat-ie weer verder fladdert. Nee, dat verandert niets aan de omstandigheden die je zoveel verdriet of pijn bezorgen. Maar toch doet het je goed. Voor zo lang als het duurt, natuurlijk, want het is altijd maar even. Dat is hoe je ’t zelf ervaart, als ontvanger van troost.
Maar stel dat jij degene bent die de ander troost wil geven, hoe doe je dat dan? Ook daarbij kan het beeld van de vlinder helpen. Je zou zo verschrikkelijk graag even een vlinder van troost op de schouder van die ander zetten. Je probeert zo’n vlinder in het netje van je goede bedoelingen te vangen. Tevergeefs, hij ontsnapt. Of je hebt ‘m wel te pakken, maar nog vóór je ‘m op de schouder van die ander kunt zetten heb je z’n vleugels al beschadigd.
Niet maakbaar
Het is met troost eigenlijk net als met geluk. We verkeren met elkaar in een maatschappij die ons al van jongs af aan instrueert om ons leven zo efficiënt en doelgericht mogelijk in te richten. Weet waar je naartoe wilt, kies de kortste weg naar dat doel, pak wat van je gading is en zie: je zult gelukkig zijn.
Samengevat: organiseer en produceer je eigen geluk. Na verloop van tijd, en vaak door schade en schande, zul je wel tot de ontdekking komen dat het met geluk zo niet werkt. Geluk is niet maakbaar. Het is ook niet in een flesje of potje te koop (ook al maakt de reclame je dat elke dag wijs). Hoe meer je achter je geluk aanjaagt, des te vaker ontglipt het je, nét op het moment dat je ’t dacht te grijpen. Terwijl – en dat is de andere kant van diezelfde levensles – je soms zult ondervinden dat geluk je zomaar kan overkomen, juist toen je had opgegeven om het na te jagen.
Tas
Met troost werkt het eigenlijk ook een beetje zo. Je gaat op pad omdat je je voorgenomen hebt, of je gedrongen voelt, om iemand te gaan troosten die het moeilijk heeft. Maar zodra je bij die ander bent, voel je je met lege handen staan. Hoopvol kijk je in je tas met troostwoorden en andere troostmiddelen die je zo zorgvuldig ingepakt had. Maar ook die tas blijkt ineens leeg. Wat nu? Je voelt je zo machteloos dat je wel zou willen verdwijnen, maar dat kun je natuurlijk niet maken.
Dus je blijft, en weet niks beters dan de ander aarzelend te vragen: en, hoe gaat ’t nu met je? Tot je eigen verwondering komt er zomaar een gesprek op gang. En als je opstapt, bedankt die ander je op een manier waarvan je voelt: dat is echt gemeend.
Beetje ’n raar voorbeeld natuurlijk, van die tas. Want ik denk niet dat er één lezer van dit artikel is die op bezoek gaat, aanbelt en zegt: kijk eens, hier in mijn tas heb ik iets waarmee ik u kom troosten. De gedachte alleen al: wat een pretentie. Hooguit kun je stilletjes hopen dat jouw komst, jouw aanwezigheid, een troostend effect heeft. Gewoon omdat je met die ander begaan bent en op de één of andere manier je meeleven laat blijken.
Anders gezegd: troost heb je niet in je tas en niet in je binnenzak, en je hebt al evenmin gereedschap om het ter plekke te maken. Maar soms krijg je van die ander terug dat jouw aanwezigheid en aandacht goed doen en echt iets betekenen: troost. Alsof er even een vlinder op diens schouder neerstrijkt.
Wat is troost?
Zo werkt troost dus meestal: terloops. Ook, en misschien wel juist, waar het niet uitdrukkelijk als zodanig gepresenteerd, georganiseerd of geproduceerd wordt. Vlinders kun je nu eenmaal niet maken. Troost is ook – en misschien wel juist – troost als er geen TROOST op staat. Maar, en dat is de volgende vraag, wat ís troost nu eigenlijk precies?
Daarvoor kijken we eerst even naar de allereerste oerervaringen van troost die je in je eerste levensmaanden hebt opgedaan, lang voordat je bewuste geheugen begon te werken. Als je hulpeloos ligt te huilen omdat je honger hebt, word je liefdevol opgetild en aan de borst of de fles gelegd. Als je koud en nat bent, word je geknuffeld en verschoond. Het lieve gezicht dat boven de wieg naar je lacht, beloon je met je eerste glimlach. Enzovoorts. Vervolgens ben je wat ouder, en gebeuren er soms dingen die je je later nog wel herinnert. Je bent buiten aan het spelen, struikelt en valt in het grind. Je knie bloedt, je huilt van schrik en pijn. Gelukkig, daar is mamma, pappa of de juf van de crèche. Die neemt je op schoot, maakt de wond schoon, doet er een mooie pleister op en ook nog een kusje op die pleister, spreekt sussende woorden (kom maar, het valt best mee, straks is de pijn weer over) en maakt lekkere warme chocolademelk voor je.
Eigenlijk is dat best een mooi basismodel voor troost. Want als volwassenen weten we heus wel dat het niet zozeer de knuffel, de pleister, het kusje, de geruststellende woorden en de chocolademelk zijn die troost bieden. Het gaat om de voelbare aanwezigheid, in en door dat alles, van degene die zich over jou ontfermt. Die je door die woorden en handelingen, maar vooral door die woorden en handelingen héén, laat voelen: ik ben bij je, je bent niet alleen. Dat is tegelijk ook de beste, mooiste en kortste omschrijving van troost die ik ken. Hij is van Laura Reedijk-Boersma, begenadigd ouderenpastor, begin dit jaar gestorven, en luidt: ‘Troost: er is iemand bij je, je bent niet alleen.’
Hoe werkt troost?
Tja, zult u misschien denken, klinkt mooi, hoor, maar hoe werkt dat nou in ons bezoekwerk aan mensen in verdriet, rouw, pijn? Kortom, in situaties van leed dat niet zomaar overgaat met wat aandacht en goede woorden? Dan zul je je wel hoeden om zomaar te zeggen: geen zorgen, ’t komt wel goed. Hoe kun jij dat nou weten, zal die ander, hardop of zwijgend, je vragen.
Een meisje van zeven rouwt om haar gestorven vader. Een lieve bezoekster zegt, met de beste bedoelingen: ‘Het is heel verdrietig van jouw pappa, maar hij is nu gelukkig op een plek waar hij het goed heeft.’ Het meisje wordt vreselijk boos, vertelt haar moeder mij. ‘Pappa hoort híer te zijn, niet op een andere plek!’
Voor haar zijn die goedbedoelde woorden loze troost. En ze is nog zo onbevangen dat ze spontaan boos wordt. Tja, dat krijg je ervan, als je iets uit je tas of binnenzak tevoorschijn tovert, waarvan je denkt of hoopt dat het in elk geval íets goed kan maken van het verdriet, de pijn, het gemis. Het meisje voelt intuïtief dat de vlinder, gevangen en op haar schouder geplaatst, gebroken vleugels heeft. Ooit kwam ik als geestelijk verzorger in het ziekenhuis bij een patiënt die zojuist te horen had gekregen dat hij niet meer beter zou worden. Hij keek mij argwanend aan en vroeg: ‘Kunt u écht iets voor mij doen of komt u mij alleen maar troosten?’
Sterke zachte kracht
Hij kon, in zijn situatie en op dat moment, troost alleen maar zien als iets van het tweede garnituur. Tweede keus, zo’n prul waarmee de winkelier op de proppen komt als het artikel waar je echt je zinnen op had gezet niet leverbaar blijkt. Misschien verdacht hij mij er ook wel van een soort beroepstrooster te zijn. Een brood-trooster, om met Freek de Jonge te spreken.
Het woord ‘troost’ heeft in onze taal een wat blikkerig-goedkope klank gekregen. De schrale troost van een troostprijs die je gestolen kan worden als je voor de hoofdprijs bent gegaan. Jammer, die devaluatie, want van huis uit is ‘troost’ juist een heel sterk en krachtig woord. Het stamt af van het Indo-Germaanse deru of dreu dat ‘vastigheid’ betekent. Daar komt bijvoorbeeld ons woord trouw vandaan en het Engelse trust, vertrouwen. Zonde dus dat ‘troost’ zo vaak gezien wordt als iets halfzachts. Echte troost is geen slappe hap, maar een krachtig werkend hartversterkend middel.
Van een andere orde
En nu nog even terug naar die vlinder van het begin, even kostbaar als kwetsbaar. In zo’n gewoon alledaags contactbezoekje vanuit en namens de kerk kan zomaar iets gebeuren wat niet ons eigen maaksel is.
Wat je zelf kunt doen, als bezoeker, is zonder druk of kramp (‘nu moet ik iets troostends gaan zeggen’) proberen om écht helemaal, dus met je volle aandacht, bij die ander te zijn. Wie weet fladdert er dan wel zo’n vlinder rond die éven op de schouder van die ander neerstrijkt. Waar die vlinder vandaag komt? Goeie vraag. Jij hebt ‘m niet in je netje gevangen, en niet in je tas meegenomen. Hij (of is ’t een zij?) komt als het ware aanwaaien uit die andere orde waar we als geloofsgemeenschap van leven, en die in het evangelie Gods koninkrijk wordt genoemd.
Goed om bij al je bezoekwerk steeds weer even te beseffen dat je niet alleen namens jezelf komt, maar vanuit en namens die geloofsgemeenschap. Ook als je ’t daar niet eens met zoveel woorden over hebt, is degene die je bezoekt zich dat bewust. En dankzij dat kostbare geschenk dat we elkaar kunnen geven, aandacht, kan zomaar die vlinder van troost op een schouder neerstrijken.