Menu

Premium

Als de Tora tot leven leidt

3e zondag van de zomer (Matteüs 11,25-30)

Het Matteüsevangelie kantelt tussen wat nu de hoofdstukken 11 en 12 zijn, van een narratief over Jezus’ indrukwekkende optreden en verkondiging van het Koninkrijk der hemelen dat ook positief ontvangen wordt, naar een verhaal over toenemende afwijzing van Jezus, culminerend in zijn arrestatie, veroordeling en kruisiging. De oproepen in 11,25-30 hebben daardoor ook een programmatisch karakter: ze zijn de uitnodiging van Jezus die in het vervolg niet aangenomen, of tenminste door zeer velen niet aangenomen zal worden.

De tekst is opgebouwd uit drie delen: een gebed van Jezus (11,25 of 11,25-26), gevolgd door een reflectie erop (11,27 of 11,26-27), en ten slotte een oproep om tot Jezus te komen (11,28-30). Deze drie teksten zijn door Matteüs bij elkaar gebracht en hebben ook een inhoudelijk verband.

Gebed en reflectie

In het gebed, dat de ductus van een joods dankgebed (Todah) volgt en God met traditionele titels als ‘Vader’ en ‘Heer van hemel en aarde’ (WV95) aanspreekt, dankt Jezus God dat deze ‘dit’ verborgen heeft ‘voor wijzen en verstandigen’ en het aan ‘eenvoudigen’ kenbaar gemaakt heeft. Raadselachtig is in eerste instantie wat er met ‘dit’ (Gr.: tauta, ‘deze dingen – NBV21) bedoeld is. Er zijn twee mogelijkheden: het wijst vooruit of het wijst terug. Als het terugwijst, kan het betrekking hebben op Jezus’ rede die onmiddellijk aan dit alles voorafgaat of op Jezus’ hele optreden tot dusver.

Het laatste ligt voor de hand, gezien de tijdsaanduiding (‘in die tijd’) die deze rede wat op afstand van het onmiddellijk voorafgaande plaatst. Maar als het ‘dit’ vooruit wijst, kan het ook zo zijn dat het slaat op wat Jezus in 11,26-30 nog gaat zeggen. De keuze is niet dwingend: wat Jezus in het vervolg van de perikoop zegt, kan immers ook goed als een soort samenvatting van zijn gehele optreden tot dusver gezien worden.

Deze eerste samenhang van de perikoop, gegeven wanneer het ‘dit’ vooruitwijzend (en tegelijkertijd terugblikkend) gelezen wordt, wordt versterkt doordat Jezus via het steekwoord ‘Vader’ voortborduurt op zijn eigen gebed. Vers 26 is ofwel nog net deel van het gebed of al het begin van een reflectie erop. De kern van deze reflectie komt een vers later, in 11,27. Daar staat de relatie tussen Vader en Zoon in johanneïsch aandoende terminologie centraal, wat zowel de intimiteit tussen Vader en Zoon (het wederzijdse kennen van Vader en Zoon) aangaat, alsook wat de functie ervan betreft: het onthullen van (kennis van) de Vader aan verdere mensen. Als dit laatste ook deel is van het mysterieuze ‘dit’ in 11,25, dan gaat het bij dat wat God onthuld heeft uiteindelijk ook om kennis van God zelf (en niet ‘slechts’ van Gods wil of geboden).

Uitnodiging

Na deze wat formele meditatie over de manier waarop God zichzelf kenbaar maakt, namelijk door de Zoon (bij Matteüs een gelaagd begrip met zijn achtergrond in het verstaan van Israël als Gods Zoon en de wijze waarop de betekenis van dit volk in Jezus als Gods Zoon gerecapituleerd en geactualiseerd wordt), volgt dan – eindelijk – de inhoud. Deze geeft Matteüs weer vanaf 11,28, waarin de uitnodiging van Jezus – en dus eigenlijk van de Vader – centraal staat. Deze laat zich lezen als de uitnodiging van een rabbi, een leraar van Gods wet: ‘Kom bij Mij in de leer’ (11,29).

Het ‘juk’ is een bekend beeld voor het op je nemen van Gods Tora. Jezus is een leraar wiens leer weldadig is voor wie vermoeid is en naar rust verlangt. Het gaat om rust voor het menselijke ‘wezen’ (Gr.: psychè, ‘kern’ of ‘ziel’, wellicht als verwijzing naar Hebr. nèfèsj). Je zou de ‘rust’ in dit verband kunnen associëren met een goede dood, maar dat ligt niet erg voor de hand: het gaat hier echt om navolging van Jezus als leraar van Gods wet.

Het doel van de Tora is het welzijn van de mens. De kroon op de schepping is echter niet die mens, maar de sabbat, ook een vorm van rust. Als de rust als de werkelijk ‘paradijselijke’ toestand hier meespeelt, dan gaat de uitnodiging van Jezus verder dan die tot een vakantie om uit te rusten. Het gaat dan werkelijk om een recreatie, een navolging waarbij de mens langs de weg van Gods eigen leer en leraar – Jezus – tot zijn doel komt. Het is daarbij goed mogelijk dat het woord dat gebruikt wordt om aan te geven dat het juk ‘zacht’ is (Gr.: chrèstos), een woordspel bevat. Qua uitspraak heeft het vermoedelijk geklonken als christos. Het juk van deze rabbi is dan het juk van de Gezalfde Gods – een messiaans juk.

De ontvangers van deze boodschap worden in vers 25 gekarakteriseerd als de ‘eenvoudigen’ – vermoedelijk een meer existentiële dan sociale categorie, die beschrijft wie op Gods wijsheid durft te vertrouwen en niet op de wijsheid van de wereld (om het met paulijnse terminologie te zeggen).

Hermeneutisch principe

Voor de prediking levert dit als perspectief niet alleen de uitnodiging van Jezus tot navolging op, of het christologische thema van de Zoon als degene die de Vader openbaart, maar vooral ook inzicht in de kern van de Tora, het doel ervan. Dit is een hermeneutisch principe: de Tora wordt dan juist uitgelegd wanneer hij tot leven leidt, in dit geval tot sabbatsrust. Tegelijk is het een uitdaging voor de gemeente: leeft deze de uitleg van de Tora zo, dat er leven ontstaat? Of functioneert het anders? En, een stap verder kijkend, hoe verhoudt dit zich tot de interpretatie van andere wetten en regels in de maatschappij: is daar het doel ook leven, rust voor afgematte zielen, of dient het andere doelen? Zelfkritiek van de gemeente, terugkeer tot de eigen bronnen en de kern ervan, kan zo ook tot een maatschappelijk uitdagende verkondiging leiden.

Deze exegese is opgesteld door Peter-Ben Smit.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken