Menu

Premium

Als in een oogwenk

Bij 1 Korintiërs 15,50-58

Het mysterie van het plotselinge veranderd worden spreekt tot de verbeelding. Toch zou je je ook kunnen afvragen of Paulus zich niet aan mogelijke kritische vragen onttrekt door te verwijzen naar een geheimenis. Is de apostel hier bezig het probleem van de onverzoenbaarheid van het vergankelijke en onvergankelijke in het kader van de christelijke verlossingsleer op te lossen?

De kwestie die op de achtergrond speelt, staat in het verlengde van het ‘hoe’ van de opstanding, waar het in vers 45-49 over ging. Concreet gaat het om de vraag, hoe het bij de wederkomst de mensen zal vergaan die, nog als aardse wezens in hun vergankelijke lichamen rondstappend, niet klaar zijn voor het Rijk van God.

Bekleed worden met onvergankelijkheid

Paulus licht een tipje van de sluier op: blijkbaar is het bij God mogelijk dat het vergankelijke wordt omgeruild voor of gehuld in het onvergankelijke. De metafoor van het aantrekken van een jas wordt ook gebruikt voor het leven met Christus (Rom. 13,14). Daar heeft het betrekking op het vrij zijn van de drang naar allerlei oneerzame stoffelijke zaken: niet alleen ontucht, maar ook brasserij, tweespalt en jaloersheid. Ook hier staat het enduein – ‘je hullen in’ – in het kader van de naderende voleinding: ‘De nacht loopt ten einde, de dag nadert al’ (Rom. 13,12). Het wordt tijd voor een extreme makeover, maar dan nog radicaler, want het gaat hier niet om het uiterlijk.

Een onvolledig apocalyptisch visioen

Ik vind het altijd lastig om in een preek iets te zeggen over het nieuwe leven van hen die stierven. De Schrift biedt eigenlijk nergens een eenduidige leer omtrent wat er gebeurt met de mensen als ze wederopstaan. Hier lijkt Paulus dat wel te willen doen. Hij noemt niet de bron van zijn openbaring, maar verkondigt dit mustèrion wel met autoriteit. Het is hier van belang dat Paulus apocalyptische beeldtaal gebruikt: de laatste bazuin en het aantrekken van de onsterfelijkheid als een gewaad. De verzen 52-54 schilderen een allesbehalve volledig apocalyptisch visioen. Ze veronderstellen de gangbare voorstellingen als bekend. Zo wordt het verschijnen van Christus bijvoorbeeld niet genoemd. De metaforen die Paulus kiest, drukken uit dat het leven in Gods Koninkrijk geen bloedeloos schimmige geestelijke werkelijkheid is, maar wel radicaal anders dan het leven zoals wij het kennen, zo verschillend als een plant is van een zaad (zie de exegese van 12 mei).

Paulus’ beeldspraak

Paulus houdt in zijn metaforische benadering een aantal dingen overeind. Aan de ene kant de onverenigbaarheid van het vergankelijke en het onvergankelijke. Daarin is hij een kind van zijn hellenistische tijd, die sterk dualistisch denkt. Aan de andere kant is vergankelijk voor hem niet synoniem met materieel. Het aardse – vlees en bloed – gaat voorbij, niet omdat het verdorven is, maar omdat de tijd voor iets nieuws en beters gekomen is. Anders dan de gnostici waardeert Paulus het stoffelijke niet als iets negatiefs waarvan we bevrijd moeten worden. De joodse mensvisie gaat uit van de mens als eenheid, niet van een ziel in een stoffelijk jasje of stoffelijke gevangenis (zie 12 mei). Paulus is als jood dan ook mijlenver verwijderd van de onsterfelijke anima rationalis van de scholastiek, van het concept van de ziel die bijna per definitie onsterfelijk is. Adam is in vers 45 als ‘levende ziel’ juist sterfelijk, en daarmee alle mensen. De onvergankelijkheid komt achteraf van Godswege, moet worden aangetrokken als een hemels kleed.

Actuele betekenis

Wat Paulus schrijft heeft betrekking op het aanbreken van Gods Rijk, dat in de toekomst ligt. In tweede instantie heeft het ook betekenis voor het vinden van het nieuwe leven dat de gelovigen nu al ervaren. Het ‘aandoen van Christus’, de opwekking uit de dood tot nieuw leven, de radicale vernieuwing van ons lichamelijke bestaan als mensen: deze elementen hebben zowel een eschatologische als een actuele betekenis. De verandering ‘in een ondeelbaar moment, in een oogwenk’ zou erop kunnen duiden dat het vinden van het nieuwe leven niet moet bestaan uit een reeks van initiaties of een gecompliceerde zielenreis. Een wending ten leven kan iemand plotsklaps, ‘senkrecht von oben’ overkomen, zoals Paulus onderweg naar Damascus zelf ervaren heeft. Dit zou goed passen bij het paulijnse adagium je niet te beroemen op je spirituele prestaties en verworvenheden.

De Tora en de macht van de zonde

De kentron, de prikkel (15,55-56), kan zowel een angel zijn – bijvoorbeeld van een schorpioen – als een prikkelstok waarmee een mens een dier kan onderwerpen. Daarmee staat vooral de heerschappij centraal die de dood nu nog uitoefent. De connectie met de nomos, de Tora, is voor ons vandaag moeilijk te volgen. De zonde is de angel of prikkel van de dood, en zij ontleent haar macht aan de Tora. Paulus legt dit hier niet verder uit; het is deel van zijn theologie, die weer samenhangt met de context van de christelijke gemeentes. Deze waren gemengd joods-heidens en op zoek naar een nieuwe gemeenschappelijke basis. Van een strikte Tora-observantie kan daarbij voor Paulus geen sprake zijn, omdat dat de christenen uit de volkeren in een onhoudbare positie van inferioriteit, ontoereikendheid en falen zou brengen, terwijl het de joodse christenen reden zou kunnen geven zich te beroemen op hun superieure positie. Voor de jonge gemeenschap van de kerk zou dit werkelijk de dood in de pot zijn geweest.

De gemeenschappelijke grond van de Joodse en Griekse christenen is het nieuwe, allesveranderende leven van het Koninkrijk, dat beloofd wordt maar ook nu al werkzaam is. Daarin zijn ze allen gelijk en daarvoor kunnen ze in hun samenkomsten zonder onderscheid dankbaar zijn.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Premium

De zekerheid van het geloof

Hebreeën 11 begint en eindigt met de mededeling dat er van oudsher mensen zijn geweest die om hun geloof geprezen worden (11,2.39). Daartussen wordt eerst een reeks mensen genoemd met een voorbeeld van hun geloof: Abel, Henoch, Noach, Abraham en Sara, Isaak, Jakob en Esau, Mozes, Rachab, Gideon en Barak, Simson en Jefta, David en Samuel. Daarna volgt nog een aantal groepen: profeten die leeuwen de muil toeklemden of vijandelijke legers op de vlucht deden slaan, vrouwen die hun doden terugkregen, martelaren en andere rondzwervende, mishandelde en vernederde geloofsgetuigen.

Premium

Bestaanszekerheid

‘Niet voor schuren die niet duren gaaft Gij vruchtbaarheid, maar opdat op aarde, in uw goede gaarde, niemand honger lijdt’ (LB 718). We zongen het vrijwel ieder jaar in de oogstdienst. Hoewel enigszins stukgezongen is het nog steeds een adequate weergave van Lucas 12,13-21. Jezus waarschuwt voor hebzucht en het oppotten van bezit. Goederen verzamelen zal je niet helpen als je leven in het geding is. Maar erger nog: je ziel loopt gevaar als je alleen voor jezelf leeft en niet deelt met anderen.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Premium

Ruimhartig delen

Onze relatie met God is een van de thema’s die de vier lezingen voor deze zondag gemeenschappelijk hebben. In de evangelielezing onderwijst Jezus zijn leerlingen over gebed als vriendschap. In de Genesislezing zien we hoe het gebed van een van Gods intiemste vrienden in de praktijk gestalte krijgt. In Kolossenzen roept Paulus de gemeente op tot wandelen met God in een relatie die gebouwd is op en geworteld is in Christus. De psalm bezingt biddend die hechte relatie en de verlossing die deze brengt.

Nieuwe boeken