Menu

Premium

Apostelen en martelaren

1e zondag van de Zomer (Jeremia 20:7-13, Psalmen 69:14-29 en Matteüs 10:16-33)

Vorige week, op de eerste zondag na Pinksteren, hoorden we het eerste deel van Matteüs’ uitzendingsrede; vandaag horen we het vervolg en volgende week het slot. Jezus zendt de twaalf apostelen uit om te prediken en het Koninkrijk der hemelen te verkondigen (10:7-8). Volgens de lezing van vandaag blijkt dat geen gemakkelijke opdracht. Jezus bereidt de apostelen voor op wat hen daarbij te wachten staat: geseling, de marteldood, haat en vervolging (10:17-18.22-23).

Ook Jeremia had het al niet gemakkelijk met zijn roeping als profeet: ‘Je hebt mij verleid, JHWH, en ik zwichtte, Je hebt je sterk gemaakt tegenover mij en hebt me overweldigd. Ik ben belachelijk, de hele dag, iedereen bespot mij’ (20:7).

#MeToo?

De betekenissen van de hier gebruikte Hebreeuwse werkwoorden zijn eigenlijk nog extremer: patah (pi. ‘verleiden’) wordt in de Bijbel gebruikt voor het onrechtmatig verleiden van een vrouw tot seks vóór het huwelijk (vergelijk Exodus 22:16; Hosea 2:14; Job 31,9) en chazaq (‘sterk maken’) voor het met geweld dwingen van een vrouw tot seks vóór het huwelijk, dus tegen haar wil (vergelijk Deuteronomium 22:15; Rechters 19:25; 2 Samuël 13:11). Jeremia zegt hier dus eigenlijk dat JHWH hem heeft verleid en verkracht. Het gebruik van beide werkwoorden naast elkaar geeft de complexe relatie tussen God en mens, hier de profeet, goed weer: als de zoetheid van een verleiding én het geweld van een verkrachting. Jeremia, die net als Hosea voor de relatie tussen God en Israël het beeld van een liefdesrelatie gebruikt, interpreteert zijn eigen betrokkenheid met hetzelfde beeld. Dit blijkt uit de ambivalentie die hij daarin ervaart: God is voor hem aantrekkelijk, maar ook dwingend. Identificeert hij zich vrijwillig met Hem of voelt hij zich gedwongen voor Hem te capituleren?[1]

Gebed in doodsgevaar

Ook de psalmist is in nood en bidt om redding tot JHWH: ‘Red mij uit het slijk, opdat ik niet verzinke, laat mij gered worden van mijn haters, en uit de diepe wateren’ (Psalmen 69:15 – NBG ’51). Dit gebed doet denken aan dat van de profeet Jona vanuit het ingewand van de vis, nadat hij was weggevlucht voor de opdracht van JHWH om Nineve te bekeren (Jona 2:1-10). Ook Jeremia zou wel af willen van zijn profetische opdracht, maar dan ‘is het in mijn hart een laaiend vuur, het brandt in mijn botten. Ik probeer het in te houden, maar kan het niet’ (Jeremia 20:9). Al zijn vrienden loeren op zijn val (20,10). Maar dan weet hij: ‘JHWH is met mij, als een machtige held, daarom struikelen mijn achtervolgers en kunnen ze het niet’ (20:11). Hij besluit zijn gebed met: ‘JHWH der heirscharen, die beproeft de rechtvaardige, die ziet naar de nieren en het hart: laat me je wraak op hen zien, want Jou maak ik mijn rechtsgeding openbaar. Zingt voor JHWH, looft JHWH! Want Hij redt de ziel van de arme uit de hand van de kwaden’ (20:12-13). God gebruikt zijn macht niet willekeurig: Hij is rechtvaardig en barmhartig.

‘Weest niet bezorgd’

Jezus zendt de apostelen ‘als schapen te midden van wolven’ en maant hun dan ‘verstandig als slangen’ en ‘onschuldig als de duiven’ te zijn (Matteüs 10:16). Nico ter Linden schrijft: ‘Slangen hebben geen oogleden, ze zijn altijd op hun hoede, niets ontgaat ze. Wees waakzaam als de slangen, maar tegelijk zo ontvankelijk en onbevangen als een duif.’[2] Dan waarschuwt Jezus de apostelen voor ‘de mensen’ die hen zullen overleveren aan de ‘gerechtshoven’ (Gr.: sunedria, cf. het sanhedrin) en hen zullen geselen: ‘Gij zult ook geleid worden voor stadhouders en koningen om Mijnentwil, tot een getuigenis (Gr.: marturion) voor hen en voor de volken’ (10:18 – NBG ’51). ‘Als ze jullie dan overleveren, weest dan niet bezorgd hoe of wat jullie zullen spreken.’ Jezus gebruikt hier hetzelfde Griekse werkwoord merimnaoo (= tobben, zich zorgen maken) dat Hij vijf keer in de Bergrede gebruikte om zijn leerlingen uit te leggen dat zij niet bezorgd moeten zijn (vergelijk Matteüs 6:25.27.28.31.34). Ook zegt Hij dat ze door allen gehaat zullen worden omwille van zijn naam, maar dat wie volhoudt tot het einde, gered zal worden (10:22). Zij zullen daarmee in het voetspoor treden van hun meester en Heer (10:24-25).

‘Vreest niet: gij gaat vele mussen te boven’

Drie keer zegt Jezus dan dat ze niet moeten ‘vrezen’ (Gr.: phobeoo): niet ‘hen’ (10:26), niet ‘hen die wel het lichaam doden, maar die niet de ziel kunnen doden’ (10:28), en aan het eind niet in het algemeen, want ‘gij gaat vele mussen te boven’. Wél moeten ze Hem ‘vrezen’ die ‘ziel en lichaam kan verderven in de hel’ (10:28). En dan die twee mussen. De NBV vertaalt: ‘Wat kosten twee mussen? Zo goed als niets. Maar er valt er niet één dood neer als jullie Vader het niet wil’ (10:29). Karel Deurloo en Nico ter Linden noemen deze NBV-vertaling levensgevaarlijk, want voor je het weet draait een lezer de tekst om en concludeert dat het Gods wil is wanneer een mus dood neervalt. Letterlijk staat er: ‘en niet één van hen valt ter aarde neer buiten jullie Vader om’.[3] God is geen potentaat of verkrachter. Ook uit wat Jezus vervolgens zegt, blijkt dat Hij een gelijkwaardige liefdesrelatie met zijn leerlingen wil: ‘Een ieder dan die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal ook Ik belijden voor mijn Vader (…); maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader (…)’ (10:32-33). Het luistert nauw!

Deze exegese is opgesteld door Lidwien van Buuren.

Voetnoten

[1] Vgl. A.J. Heschel, The Prophets. An Introduction, New York 1969, 113-114.

[2] N. ter Linden, Het verhaal gaat… (2), Amsterdam 1998, 229.

[3] K. Deurloo, N. ter Linden, Het luistert nauw. De Nieuwe Bijbelvertaling nader bekeken, Amsterdam 2008, 217

Lidwien van Buuren

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken

Lid worden