Menu

Premium

1 en 2 Samuël en 1 Koningen 1 en 2

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Overzicht van de inhoud

twee boeken en een paar hoofdstukken: één verhaal

I en II Samuël en I Koningen 1 en 2 bevatten samen de langste verhalende tekst in het Oude Testament. Het is een beetje verwarrend dat deze omvangrijke tekst in bijbeluitgaven verdeeld is over drie boeken met de titels ‘I Samuël’, ‘II Samuël’ en ‘I Koningen’. Dat suggereert namelijk dat de inhoud uit twee grote verhalen zou bestaan die samenvallen met I Samuël en II Samuël, en een klein verhaal dat samenvalt met de eerste twee hoofdstukken uit I Koningen. In werkelijkheid is het echter één lang, doorlopend verhaal. De boektitels ‘I Samuël’, ‘II Samuël’ en ‘I Koningen’ zijn eeuwen na het ontstaan van de tekst om een praktische reden bedacht. Precies de hoeveelheid tekst die de boeken nu bevatten, paste op één rol perkament. Was de rol vol, dan nam men een nieuwe en schreef verder. Elke rol kreeg een naam en een eigen nummer zodat men de weg niet kwijtraakte in het systeem. In vertalingen van de Bijbel zijn deze titels gehandhaafd.

eén verhaal, verschillende onderdelen

Deze tekst vertoont zoveel samenhang, zeker vergeleken met andere verhalende teksten uit het Oude Testament, dat hij met recht de term ‘verhaal’ verdient. Deze samenhang manifesteert zich bijvoorbeeld in de personages, tijd en ruimte, stijl, toon en register, thema en motief en plot. Hierop zal ik later nader ingaan. Niettemin men doorgaans binnen willekeurig welk verhaal verschillende onderdelen onderscheiden, en dat geldt ook voor deze tekst. Een overzicht van de inhoud maakt de spanning tussen samenhang en onderscheid zichtbaar .

De voornaamste betekenislijnen: een parafrase van de inhoud van de vijf onderdelen

Overzicht van I en II Samuel

I

1 Sam. 1-12

laatste rechter

1-4

Geboorte van Samuël, de laatste rechter. Ondergang van de priesterfamilie van Eli.

5-7

De ark van de HEER veroverd door de Filistijnen.

8-12

Het volk wil een koning. Samuël zalft Saul tot koning. De monarchie officieel ingesteld. Sauls succes. Samuël neemt afscheid van het volk.

II

I Sam. 13-II Sam. 1

Saul en David

13-15

Saul door de HEER verworpen.

16:1-19:24

David tot koning gezalfd. David als instrument voor de ondergang van Saul.

20-23:13

David vlucht weg van het van Saul. Jonatan en Mikal helpen hem daarbij.

23:14-26:25

Saul achtervolgt David. Verschillende confrontaties. Het vermijden van bloedschuld.

27-31 + II Sam. 1

David vazal van de Filistijnen. Sauls poging hulp te vinden in zijn donkerste uren. Saul en Jonatan vinden de dood in de oorlog tegen de Filistijnen. Davids klaagzang.

III

II Sam. 2-8

David consolideert zijn koningschap

2-5:5

De Sauliden uitgeschakeld: David koning van Juda en Israël.

5:6-8:18

Verovering van Jeruzalem. Gebed en beloften voor de toekomst.

IVa

II Sam. 9-20

Koning David

9-12

Overspel en moord door David. Aanzegging van straf: vier van Davids zonen zullen sterven. De baby van Batseba sterft.

13-14

Problemen tussen de kinderen van David. De verkrachting van Tamar. Absalom doodt zijn halfbroer Amnon.

15-20

De opstand van Absalom. Davids vlucht. Absalom vindt de dood. David als een gebroken man terug naar Jeruzalem.

V

II Sam. 21-24

Verzamelde teksten over David, een intermezzo

21+23:8-24

Twee verhalen en details over Davids helden.

22-23:7

Een dankpsalm en de laatste woorden van David.

IVb

I Kon. 1-2

Vervolg van het verhaal over koning David

Adonia doet een greep naar de macht. Salomo tot koning gezalfd. Davids laatste wilsbeschikking. Zijn dood. De dood van Adonia. Davids wilsbeschikking uitgevoerd.

1. Samuël, de laatste rechter

In het schema is de samenhang en het verschil tussen de onderdelen al in beginsel zichtbaar gemaakt. Deel I bevat de opmaat tot wat volgen zal in II – V. Het begint met de geboorte van Samuël, een bijzonder kind met een bijzondere moeder. Het vervolgt met zijn opvoeding door Eli, de priester in het heiligdom van Silo. Eli is al oud. Zijn zonen voeren de priestertaken uit, maar zij blijken een stel afpersers te zijn. Omdat Eli hen niet corrigeert,

wordt hem de ondergang van zijn familie aangezegd. Slechts één van zijn nazaten zal aan de dood ontsnappen. Temidden van het desintegrerende priesterhuis groeit Samuël op. Als Samuël volwassen is, wordt hij de leider van Israël en tevens de laatste rechter. Deze vorm van leiderschap wordt gekenmerkt door goddelijke roeping, charisma en goddelijke inspiratie. Oorlogen onder het rechterschap worden geleid door de HEER, met als zichtbaar symbool op aarde de ark. Wanneer nu in de eerste hoofdstukken van I Samuël de ark in een oorlog door de Filistijnen wordt veroverd, het heiligdom te Silo met het priestergeslacht van Eli ten onder gaat, er een twintigjarige bezetting door de Filistijnen volgt, en de opvolgers van Samuël corrupt blijken te zijn, is het het volk genoeg. Zij willen een koning, net als de andere volken. Uiteraard voelen de HEER en Samuël zich verworpen. Samuël schildert de consequenties van het koningschap: de introductie van een feodaal systeem en dienstplicht. Toch wil het volk een koning. De HEER geeft Samuël opdracht een koning te zalven. Deze eerste koning wordt dus door God aangewezen, zoals eerder de rechters. Zonder dat Saul erop gerekend heeft of het ook maar wil, wordt hij – in het geheim – door Samuël gezalfd. Al spoedig treedt Samuël met de kersverse koning naar buiten en presenteert hem aan het volk. Nadat Saul een succesvolle veldtocht heeft geleid om de stad Jabes te bevrijden van de Ammonieten, accepteert het volk hem. Samuël bevestigt het koningschap van Saul nog eens in Gilgal, in het openbaar. Hij neemt zelf afscheid van het volk en trekt zich terug.

2. Saul en David. De ondergang van Saul, de opkomst van David.

Aan het begin van deze eenheid tekenen zich de barsten in het koningschap van Saul reeds af. In een oorlog tegen de Filistijnen die hij dreigt te verliezen, brengt Saul enkele offers die hij niet had mogen brengen: Samuël had dat moeten doen. De HEER zegt Saul via Samuël aan dat hij een ander tot leider van Israël zal kiezen. Tijdens de verdere oorlogshandelingen raakt Saul in conflict met zijn eigen zoon Jonatan en wil hem doden. Maar Jonatan wordt door het volk ontzet. In een volgende oorlog, ditmaal tegen de Amalekieten, begaat Saul weer een vergissing: hij doodt de koning van de Amalekieten niet en spaart het beste vee, om dat naar eigen zeggen aan de HEER te offeren. Maar de HEER had gewild dat hij alles en iedereen onmiddellijk uitroeide. Nu verwerpt de HEER hem definitief met de uitspraak in 15:22-23.

Beide gebeurtenissen zijn het gevolg van bemoeienissen met het koningschap van de HEER en Samuël. De laatsten kunnen de regels van het rechterschap nog niet helemaal achter zich laten. Saul wordt gemangeld tussen de eisen van het koningschap enerzijds en de eisen van God en Samuël anderzijds. In Koningen bijvoorbeeld is de ‘ban’ nauwelijks nog actueel.

Samuël krijgt van de HEER de opdracht een nieuwe koning te zalven, en dat wordt de jongste zoon van Isaï, David, een jongen nog en werkzaam als herder. Deze David wordt het instrument tot de ondergang van Saul door twee van zijn eigenschappen: David is zowel degene die Saul met zijn lierspel van zijn depressies genezen, als de enige die met succes Sauls oorlogen voeren. Saul heeft hem nodig en heeft hem lief, terwijl David terzelfdertijd zijn concurrent is. Saul is dus afhankelijk van degene die zijn koningschap zal overnemen. Een onmogelijke situatie, één waarin afstoten en aantrekken elkaar in steeds dramatischer vormen afwisselen.

David trouwt de dochter van Saul, Mikal, en wordt goede vrienden met Jonatan, Sauls zoon en opvolger. Beide kinderen helpen hem tegen de agressie van hun vader, wanneer hij moet vluchten voor Saul. Wanneer priesters in Nob David verder helpen op zijn vlucht laat Saul, wanneer hij daarachter komt, alle priesters vermoorden. Op een gegeven moment loopt David over naar de Filistijnen om buiten bereik van Saul te zijn. David krijgt een eigen stad op hun grondgebied en werkt, zonder dat de Filistijnen erachter komen, aan zijn toekomstig leiderschap en ondergraaft de macht van de Filistijnen. In een laatste gevecht tegen de Filistijnen stort Saul zich in zijn zwaard. Zodra dit bericht David bereikt, gaat hij in de rouw. Deel II eindigt met een aangrijpende klaagzang van David over Jonatan, zijn vriend, en over Saul.

3. David consolideert zijn macht

Er is nu een machtsvacuüm ontstaan waar David onmiddellijk in springt: hij laat zich in tot koning uitroepen. In Machanaïm echter, aan de overkant van de Jordaan, roept Abner ben Ner, Sauls opperbevelhebber, diens zoon Isboset tot koning uit. Abner wordt verjaagd in een gevecht met Davids troepen. Na een conflict met Isboset probeert Abner door onderhandelingen met David tot een vergelijk te komen, maar Joab vertrouwt de zaak niet en vermoordt hem. Even later wordt ook Isboset door een paar overlopers vermoord. De Sauliden zijn nu uitgeschakeld, en de stammen van Israël komen David tot koning van heel Israël uitroepen. Hierna verovert David Jeruzalem op de Jebusieten om er zijn machtscentrum te vestigen. Hij verslaat verschillende volkeren en is als koning erg succesvol. David haalt de ark naar Jeruzalem toe en droomt over het bouwen van een tempel. God belooft hem dat hij het koningschap van David zal bevestigen. De tempel echter zal David niet bouwen, want daarvoor kleeft er teveel bloed aan zijn handen. Hoe dat komt, wordt in IV: Koning David verteld.

4. Koning David

Het verhaal begint met een grootmoedig gebaar van David: hij neemt Mefiboset, de zoon van Jonatan, bij zich aan het . Ook diens knecht Siba mag er blijven wonen. Tijdens een oorlog met de Ammonieten die David door zijn opperbevelhebber Joab laat voeren, is hij thuis in zijn paleis. Hij ontwaart in een tuin een mooie vrouw, laat haar halen, en gaat met haar naar bed. Het is Batseba, de vrouw van zijn officier Uria. Zij wordt zwanger en David krijgt het benauwd: hoe moet hij deze daad maskeren? Hij doet een paar mislukte pogingen Uria te verleiden met Batseba te slapen. Dan laat hij Uria door Joab op een riskante plaats op het slagveld neerzetten, zodat hij wordt gedood. Vervolgens neemt David Batseba bij zich in het paleis.

God accepteert het gedrag van David niet, en zegt hem bij monde van de profeet Natan aan dat twist en ellende in zijn familie om zich heen zullen grijpen. David zal uiteindelijk vier van zijn zonen verliezen. De baby van Batseba sterft als eerste. Als tweede wordt Amnon gedood, door zijn halfbroer Absalom. Zo neemt Absalom wraak voor zijn volle zus Tamar, die door Amnon is verkracht. Daarna neemt Absalom de wijk naar zijn grootvader in Gesur, waar hij buiten bereik is van zijn vader David. Maar als hij daar na drie jaar nog steeds verblijft, en David het plan heeft Gesur aan te vallen, grijpt Joab in en weet Absalom terug te laten keren aan het . Twee jaar lang verblijft hij daar zonder dat David hemwenst te zien. Ten slotte weet Joab ook nog te bewerken dat David Absalom weer ontvangt.

Maar vier jaar hierna komt Absalom in opstand en doet een greep naar de macht. Hij laat zich tot koning uitroepen in om vandaar op te rukken naar Jeruzalem. David vlucht uit Jeruzalem, en na een barre tocht door de woestijn tijdens welke hij o.a. geholpen wordt door Siba, neemt hij zijn intrek in Machanaïm, aan de overkant van de Jordaan. In een gevecht tussen de legers van David en Absalom wordt Absalom gedood en zijn leger verslagen. David kan weer terug naar Jeruzalem. Op de terugweg komen hem verschillende dissidenten tegemoet, en ook Mefiboset, die de schijn van afvallig te zijn geweest tegen zich heeft.

Na de dood van Absalom wordt David nooit meer de oude. Het lijkt of hij de greep op zijn omgeving verliest. Hij vat een diepe haat tegen Joab op omdat hij Absalom gedood heeft, en zet hem aan de kant. Door Davids vaagheid over wie hem zal opvolgen ziet Adonia zijn schoon zich tot koning te laten uitroepen. Na enig aandringen door Batseba wijst David Salomo definitief als troonopvolger aan. Adonia krijgt gratie. Maar wanneer hij na de dood van David dingt naar een van diens vrouwen, laat Salomo hem alsnog vermoorden. Salomo voert Davids laatste wilsbeschikking uit. Hij zet de priester Abjatar, de enige overgeblevene uit het huis van Eli, uit zijn ambt. Hij laat Joab doden en tenslotte ook Simi, de zoon van .

5. Verzamelde teksten over David, een intermezzo

In II Samuël 21-24 zijn een aantal teksten bij elkaar gebracht die geen plaats hebben gekregen in het grote, doorlopende verhaal van Samuël, Saul en David. De redacteur heeft ze echter niet willen weglaten, en heeft ze in een symmetrisch patroon gegroepeerd. Het verhaal in 21 gaat over een hongersnood die veroorzaakt wordt door een oude bloedschuld uit de tijd van Saul. De inlossing daarvan geschiedt door het ophangen van zeven van zijn nakomelingen. Er wordt voortdurend gerefereerd aan de vertelde tijd van I Samuël 16-31. Het verhaal in 24 gaat over een volkstelling die David laat houden, ingefluisterd door de HEER. Dat is echter taboe, en God straft hem door in Jeruzalem een pestepidemie te laten uitbreken. Tussen de twee verhalen in staan miniverhaaltjes over de dappere daden van Davids helden, en een lijst met hun namen. Daar weer tussenin staat een dankpsalm of overwinningspsalm die vrijwel identiek is met Psalm 18, en de veel minder omvangrijke ‘laatste woorden van David’, eveneens poëzie.

Vertelkundige aspecten van de verschillende onderdelen

Vertelkunst in 1 en 2 Samuël en 1 Koningen 1 en 2

In het volgende zal ik ingaan op diverse vertelkundige aspecten van de vijf grote onderdelen van de tekst in I en II Samuël en I Koningen 1 en 2. Het gaat daarbij onder andere om de tekstopbouw en de manier waarop het verhaal wordt verteld. Aan de orde komen onderwerpen als personages, thema, motief, tijd, ruimte, stijl, focalisatie, plot en de verschillende genres en hun kenmerken. Uiteraard is een uitputtende beschrijving hiervan in dit bestek niet mogelijk. Ik belicht eerst enkele aspecten afzonderlijk aan de hand van stukken uit het eerste deel I Samuël 1- de bespreking van de verdere delen worden de nar-ratologische aspecten op een meer geïntegreerde manier besproken, in hun samenhang.

1. 1 Samuël 1-12 Samuël, de laatste rechter

Deel I wordt in de tijd afgebakend door Samuëls geboorte, zijn rechterschap, de machtsoverdracht aan de nieuwe koning en Samuëls afscheid van het volk. De ruimte wordt begrensd door Rama, Gilgal en Mispa. Silo verdwijnt definitief uit beeld na hoofdstuk 4. De vertelde tijd beslaat de ongeveer zestig jaar dat Samuël rechter is.

1 Samuël 1. De geboorte van Samuël. De karakterisering van de personages.

Bij het lezen van het allereerste verhaal, dat over Samuëls geboorte, valt op dat de verteller ons zeer snel inleidt in zijn stof. Hij weet de hoofdpersoon, Hanna, in enkele pennestreken als een round character neer te zetten. In plaats van woorden te besteden aan het kenschetsen van haar karakter voert hij twee andere personages op als contrastfiguren: haar man Elkana en concurrente Peninna. De een heeft Hanna lief, maar haar toch niet troosten, de ander treitert haar met haar kinderloosheid. De reacties van Hanna op deze twee personages, tijdens een dieptepunt in haar leven, verlenen haar direct persoonlijkheid. Doordat de verteller aanhaakt bij dit cruciale moment in haar leven en haar emoties onder woorden brengt, komt Hanna naar voren als een geliefde en liefhebbende vrouw met een diep verlangen naar een kind.

In de teksten van het Oude Testament komen de personages niet altijd zo in beeld. Ik denk bijvoorbeeld aan Adam en Eva of aan Nabot in I Koningen II Samuël blijven bijvoorbeeld Jonadab, de zoon van Davids broer Sima (13:3-5, 32-33, 35) en Seba de zoon van Bikri (II Sam. 20) flat characters. Maar de meeste personages in I en II Samuël en I Koningen 1 en 2 hebben in meer of mindere mate hun eigen karaktertrekken; een lezer de gedachte koesteren dat hij die mensen kent. Dat geldt voor Hanna, maar ook voor de oude Eli in dit verhaal, en zelfs een beetje voor Elkana die zo onhandig probeert Hanna te troosten. Saul, David, Jonatan, Absalom, Joab, Samuël en ook de HEER, zij allen groeien uit tot personages met een duidelijke persoonlijkheid. Die wordt vooral kenbaar gemaakt door middel van de dialoog en de reacties van de personages op elkaar.

1 Samuël 2:1-11. Het danklied van Hanna. Poëzie in de vertelkunst van het Oude Testament.

Wanneer Hanna de driejarige Samuël naar het heiligdom in Silo, naar de priester Eli brengt, spreekt zij een dankgedicht uit voor de HEER. Dat lijkt een stijlbreuk, een genrebreuk zelfs. Daaraan is een lezer van moderne literatuur niet gewend. Het dankgedicht is des te opmerkelijker omdat Hanna daarin met geen woord over zichzelf of Samuël rept. Daardoor lijkt de band met de omgevende verhalende tekst wat los te zijn. Maar ook dit is een kenmerk van de vertelkunst in het bijbels proza. Het komt meer voor dat poëzie in de verhalen is ingebed, soms zonder duidelijk op de context geënt te zijn. Kennelijk werd dat door een redacteur uit vroeger tijden niet als storend ervaren, maar juist als mooi en passend, als illustratief en verhelderend. Een voorbeeld van poëzie die wel regelrecht op de context aansluit is het klaaglied in II Samuël 1:19-27. Minder omvangrijke poëtische gedeelten zijn I Samuël 15:22-23, I Samuël 18:7 en II Samuël 3:33-34. II Samuël 22 en 23:1-7 bevatten gedichten die niet op de context aansluiten.

1 Samuël 3:1. ‘Er klonken in die tijd zelden woorden van de Heer, en er braken geen visioenen door.’ De Heer als personage en zijn invloed op het handelingsverloop.

In alle verhalen van het Oude Testament speelt de HEER een rol. Zo ook hier. Ondanks het feit dat aan de directe rede van de HEER vergeleken bij veel andere teksten uit het Oude Testament niet veel ruimte wordt gegeven, heeft hij een grote invloed op het handelingsverloop.

In de profetie tegen het priesterhuis van Eli in 2:27-36 doet hij een voorspelling die de complete vertelde tijd van I en II Samuël en I Koningen 1 en 2 overspant. In die zin lijkt hij een alwetend personage, dat het nèt niet wint van de verteller. In I Samuël 2:33 zegt hij: ‘Niemand van jouw familie, op één enkeling na, zal mijn altaar nog betreden’. In I Samuël 4 gaat de familie van Eli te gronde, maar er wordt toch nog een kind geboren. Dat is Ikabod. Pas in I Samuël 14:3 horen we weer iets over een priester uit het huis van Eli. Achia de zoon van Achitub, een neefje van Ikabod, is daar priester van Saul, op een tamelijk onmachtige manier (14:18-19 en 14:36-37). In hoofdstuk 21 is het dezelfde zoon van Achitub, maar hier Achimelek genaamd, die David helpt vluchten. Hij en 84 andere priesters uit het dorp Nob moeten dat vervolgens met de dood bekopen. Er ontsnapt echter één priester: Abjatar, de zoon van Achia/Achimelek. Zo gaat de voorspelling van de HEER in vervulling. Deze Abjatar zal gedurende de rest van Davids regering priester zijn. In I Koningen 2:27 zet Salomo Abjatar uit het priesterambt ‘en liet zo in vervulling gaan wat de HEER in Silo over Eli en zijn familie had verkondigd.’

Een ander voorbeeld van deze verregaande invloed van de HEER op het handelingsverloop is ook te vinden in I Samuël 13:13-14 en 15:17-28.

1 Samuël 2:12-4:14. De ondergang van het huis van Eli en de opkomst van Samuël. Structuur.

In veel verhalen in deze teksten valt een patroon aan te wijzen, een schematische manier van tekstopbouw. Uit deze opbouw een lezer betekenis afleiden die niet meteen evident is. In dit geval is de tekst als volgt opgebouwd:

A

het wangedrag van de zonen van Eli

2:12-36

X

de roeping van Samuël

3:1-4:1a

A’

de ondergang van het huis van Eli

4:1b-22

Uit deze heel eenvoudige structuur valt af te leiden dat midden uit de corruptie en de ten ondergang gedoemde familie van Eli de profeet en rechter Samuël zal opstaan; ja, zelfs dat Samuël alleen maar ondanks en dankzij de ondergang van de Eliden als leider van Israël naar voren kan komen.

Dergelijke patronen vallen overal in de tekst waar te nemen, zowel in het groot, meerdere hoofdstukken omspannend, als in het klein, wanneer het slechts over enkele verzen gaat. Zij kunnen het begrip van de tekst vergroten en de interpretatie ervan sturen. Zie ook verderop voor een interpretatie van 23:14-26:25.

1 Samuël 8. De vraag om een koning. Een breuk met het verleden. Thema.

In hoofdstuk 8 komt het volk bij Samuël om een koning vragen. Samuëls zonen, die inmiddels door Samuël als rechters zijn benoemd (8:1), zijn corrupt en het volk heeft daar genoeg van. Ze willen een koning. Het volk verwerpt daarmee het instituut van het rechterschap, een instituut waarin de HEER altijd heeft voorzien door de rechters aan te wijzen. Het koningschap daarentegen is aards en erfelijk. De HEER moet dus een stuk van zijn macht inleveren. Tegen Samuël zegt hij: ‘Ze verwerpen juist Mij als hun koning’ (8:7). Toch spoort de HEER Samuël aan gehoor te geven aan de wens van het volk. In hoofdstuk 9 zalft Samuël Saul tot koning. Deze eerste koning wordt door de HEER aangewezen, evenals later de tweede, David, die Saul moet vervangen. De HEER lijkt zelf te moeten wennen aan het nieuwe systeem waarin hij strikt genomen niet meer mag ingrijpen.

Het koningschap is het wijdere thema dat heel I en II Samuël en I Koningen 1 en 2 overheerst. Saul zal vrijwel meteen weer worden afgewezen door de HEER (in 13:14 en 15:22-23). Er is er één beter dan hij: David. I Samuël 16-31 staat in het teken van de onontkoombare lotsbestemming van de beide figuren: Saul gaat ten onder en David komt op. Door de onontkoombaarheid van zijn lot dat immers door de HEER bezegeld is, wordt Saul een tragische figuur. In II Samuël is het het koningshuis van David zelf waarbinnen zich een drama afspeelt: een van zijn eigen zonen doet een greep naar de macht.

1 Samuël 2:19. Een manteltje. Motief en thema.

‘Zijn moeder maakte ieder jaar een manteltje voor hem, dat ze meebracht wanneer zij en haar man hun jaarlijkse offer kwamen brengen’. Een liefdevol gebaar van de moeder voor haar zoon, die zij aan de HEER heeft afgestaan. Mantels blijken door heel I Samuël heen het symbool van leiderschap te zijn. Ze komen telkens terug binnen het kader van dezelfde symboliek, en dat maakt de mantel tot een motief. De eerstvolgende plaats is 15:27-28, waar Samuël Saul het verlies van zijn koningschap aanzegt. Het verlies van het koningschap wordt gesymboliseerd door de losgescheurde slip van de mantel van Samuël. Daarna, in 18:4, geeft kroonprins Jonatan zijn mantel aan David, en daarmee staat hij in feite zijn toekomstig koningschap aan David af. In 24:1-8 is David in de gelegenheid Saul, zijn achtervolger, te doden, maar hij doet het niet. Hij snijdt alleen een slip van Sauls mantel af. Beide personages weten wat dit inhoudt. In 24:21 zegt Saul: ‘Nu weet ik zeker dat jij koning zult worden De mantel van Samuël komt nog eenmaal terug in 28:14, in het verhaal over Saul en de geestenbezweerster van Endor. Saul is daar wanhopig over de dreigende oorlog met de Filistijnen en wil de dode Samuël door de vrouw laten oproepen om hem om raad te vragen. Zij roept hem op en ‘”Hoe ziet hij eruit?” vroeg Saul. “Het is een oude man, gehuld in een mantel.” Toen wist Saul dat het Samuël was,

Het motief van de mantel belichaamt het thema van I Samuël: de strijd om het leiderschap tussen Saul en David, met als arbiter op de achtergrond de vroegere leider Samuël.

1 Samuël 5 en 6. Omzwervingen van de ark. Gap-filling en symbolische ‘drieslag’.

De ark is in het Oude Testament het meest heilige voorwerp van de Israëlieten. Het is een mooie kist die de tekst met de wet bevat. In I Samuël 4 hopen de Israëlieten de oorlog tegen de Filistijnen te winnen door de ark naar het slagveld te halen. De ark wordt echter doorde Filistijnen veroverd en in de tempel van Dagon te Asdod geplaatst. Wij kijken mee met de inwoners van Asdod in 5:3, ‘…zagen de inwoners van Asdod dat Dagon voorover was gevallen en voor de ark van de HEER op de grond lag.’ Dat gebeurt nog eens (5:4). De tekst is hier aangenaam suggestief: hij zet ons aan tot raden wat er precies gebeurd zijn.

Tot driemaal toe wordt in het vervolg verteld hoe God, op de plek waar de ark zich bevindt, de mensen ziek maakt en paniek zaait: in Asdod, in Gat en in Ekron. Een drieslag als deze komt wel vaker voor. Uit het vervolg van het verhaal blijkt echter dat ook in de andere twee steden van de Filistijnen, Askelon en , het onheil is uitgebroken, en toch wordt er maar driemaal over verteld. In I Samuël 19:19-21 stuurt Saul tot driemaal toe mannen naar het profetenhuis waar David verblijft, om deze laatste op te brengen. In II Samuël 11 weigert Uria tot driemaal toe naar huis te gaan om met Batseba het bed te delen. In II Samuël 14 laat Absalom Joab roepen; pas na het derde ‘verzoek’ komt Joab.

1 Samuël 4 en 7. Eben-Haëzer. De verteller stapt buiten zijn verhaal.

De verteller in I en II Samuël en I Koningen 1 en 2 is alwetend. Zo is hij bijvoorbeeld op de hoogte van de gedachten van de personages in I Samuël 18:17 en 21, 20:26, 23 7, 27:1 en 27:12. Soms richt de verteller zich in zijn alwetendheid rechtstreeks tot zijn publiek. Voorbeelden hiervan zijn 5:5 en 6:18. Een opmerkelijk geval van alwetendheid van de verteller manifesteert zich in I Samuël 4:1 en 7:12 waar de plaatsnaam Eben-Haëzer voorkomt, ‘steen der hulp’. Het tweemaal noemen van deze plaatsnaam omsluit het verhaal van de oorlogen tegen de Filistijnen en de wederwaardigheden van de ark van de HEER. In 4:1 beginnen de gevechten en winnen de Filistijnen, terwijl zij in 7:12 definitief teruggedreven worden binnen hun oude grenzen. Aan het noemen van de plaatsnaam Eben-Haëzer laat zich de alwetendheid van de verteller aflezen: welbeschouwd hij pas weten dat ‘het’ daar zo heet na zijn eigen verhaal van 7:7-12. Hij weet echter alles al eerder en daarom voegt hij, vanuit zijn overzicht, de naam Eben-Haëzer vast in in 4:1. Zo begrijpt de lezer ook dat het verhaal begint en eindigt op precies dezelfde plaats.

1 Samuël 9. Saul en de ezelinnen, Samuël en de nieuwe koning. Situationele ironie en focalisatie.

De verteller de personages in zijn verhaal een verschillende mate van inzicht in de vertelde gebeurtenissen geven. Hij deelt hen overzicht over de gebeurtenissen toe, of juist niet. Hij laat hen bovendien oordelen over de gebeurtenissen en geeft hun reacties een bepaalde kleur. Daarnaast laat de verteller zijn publiek meekijken of meedenken met één of meer personages. Dat personage is op dat moment focalisator. Door beide facetten in te zetten de verteller spelen met zijn publiek: hij bijvoorbeeld van tevoren vertellen hoe iets afloopt, maar hij ook bepaalde gegevens tot aan het eind van zijn verhaal achterhouden, zoals in detectives gebeurt. Zo hij in het verhaal situationele ironie laten ontstaan.

In het verhaal van de koningszalving van Saul is het overzicht over de gebeurtenissen verschillend verdeeld over de personages. De verteller laat ons afwisselend met de verschillende personages meekijken en meedenken. Hij zet ons eerst op het verkeerde been (of anders: laat ons een volkomen nieuwe start maken) met een enorme camerazwenking in 9:1: personages, ruimte, onderwerp of plot wisselen na hoofdstuk 8 radicaal. Het lijktwel of er een nieuw boek begint, en hoofdstuk 9 opent dan ook met vergelijkbare bewoordingen als in 1:1. Focalisator is Saul, die van zijn vader op zoek moet naar een paar afgedwaalde ezelinnen. Wij zoeken met Saul mee, tot en met vers 5, waar de geografische naam ‘Suf valt. Heel misschien bedenken we dan al dat we hier in de streek zijn aangekomen waar Samuël woont. Tot en met vers 13 wordt verteld vanuit de focalisator Saul. In vers 14 valt de naam ‘Samuël’, en gaan we extra rechtop zitten: Samuël moest toch een koning zalven van de HEER? Wat grappig dat die ezelzoeker hem nu tegenkomt! Maar in de verzen 16-17 wordt alles duidelijk: Saul zal de nieuwe koning zijn. Tot en met vers 13 zijn wij even onwetend van de gebeurtenissen als Saul zelf. Vanaf vers 14 wordt onze onwetendheid teniet gedaan, maar niet die van Saul. Hier is nu sprake van situationele ironie. Uit Sauls reacties in 9:18-24 wordt niet helemaal duidelijk of hij precies beseft wat er met hem gebeurt. Misschien krijgt Saul van Samuël meer te horen in ‘het vertrouwelijke gesprek’ in vers 25, maar dat krijgt het publiek (wij) weer niet te horen. Verderop in het verhaal lijkt Saul het koningschap liever niet te krijgen (10:21-22). Hij reageert niet als hij latente tegenstand ontmoet (10:27). Saul zelf reflecteert dus nergens direct op zijn eigen koningschap zoals David later wel zal doen.

1 Samuël 12. Samuël spreekt het volk voor het laatst toe. De vertelde tijd.

Hoofdstuk 12 bevat een laatste toespraak van Samuël tot het volk voordat hij zich als bestuurder uit de openbaarheid terugtrekt en alleen nog op de achtergrond zal functioneren. In de eerste verzen van de toespraak verwoordt Samuël zelf de in I Samuël 1-12 vertelde tijd. Hij zegt daar in vers 2: ‘Nu ik oud en grijs ben geworden Laten we even aannemen dat Samuël hier ongeveer 60 jaar oud is. Dan omvat de vertelde tijd van het cluster ongeveer zestig jaar. In vertaling is de omvang van het cluster ruim 18 pagina’s. Dat betekent dat die zestig jaar niet tot in detail besproken zijn. Dat klopt ook wel, want in 7:2 wordt een tijdssprong kenbaar gemaakt van wel twintig jaar. Uit die periode van twintig jaar wordt niets verteld. In 1:1-2:11 gaat ruim drie jaar tijd voorbij, waaruit 1:1-20 de eerste negen maanden belicht en 1:21-2:11 ongeveer drie jaar (de tijd dat een kind werd gezoogd). Van de vertelde tijd van negen maanden in (1:1-20) krijgt weer vooral het beginpunt (1:1-18) veel aandacht. Er kan dus relatief veel tijd verstrijken in weinig woorden, een versnelling (1:19-20, ongeveer een jaar; 5:1-12, zeven maanden), of weinig tijd in veel woorden, een vertraging (vooral het gedicht in 2:1-10, het onheilsorakel in 2:27-36, en de toespraak van Samuël in Gilgal in I Sam. 12). De vertelde tijd wordt dus steeds in wisselende tempo’s (versnelling, vertraging) en lang niet altijd (sprong) in beeld gebracht.

Ten opzichte van de andere verhalende teksten in het Oude Testament vertoont het verhaal in I en II Samuël en I Koningen 1 en zijn totaliteit de grootste vertraging in het verteltempo.

2. 1 Samuël 13 – 2 Samuël 1 Saul en David

In het voorgaande zijn verschillende aspecten belicht die deze literatuur kenmerken en principes die erin werkzaam zijn. Bij de bespreking van I Samuël 13 – II Samuël 1 ligt het accent meer op de samenwerking van deze principes en mechanismen bij de opbouw van het verhaal als geheel. Niet elk verhaal vertoont in gelijke mate alle besproken kenmerken. Nu eens overheerst het ene, dan weer het andere.

Begrenzing van deel 2

De grenzen van deel II worden gevormd door de langzame ondergang van Saul als koning en zijn relatie met David. De vertelde tijd ondergaat een grote vertraging ten opzichte van het voorafgaande: er worden ongeveer 15 jaar verteld in 37 pagina’s. Deel II gaat voort met het thema ‘koningschap’, maar het wordt uitgewerkt. Saul, de eerste koning, wordt al snel verworpen en zal het koningschap verliezen aan David. Die twee personages zullen niets meer onafhankelijk van elkaar doen. Alle andere betrokken participanten, zoals Mikal en Jonatan, spelen hun rol uitsluitend in het kader van dezelfde plot. Het machtscentrum is nu Gibea, de woonplaats van Saul. De ruimte gaat een dynamische rol spelen als verstopplaats voor David en jachtterrein van Saul: er is veel beweging en weinig rust voor de participanten. De HEER is vanaf I Samuël 13 nog slechts zelden aan het woord: tegenover Saul zwijgt hij helemaal.

1 Samuël 13-15. Begrenzing van een kleinere eenheid.

In 13-15 doet Saul twee dingen die door de HEER en Samuël worden afgekeurd. Het eerste is dat hij, voordat hij de strijd aangaat met de Filistijnen, offers brengt die hij niet zelf had mogen brengen (13:1-15). Het tweede is dat hij niet alles en iedereen van de Amalekieten onmiddellijk heeft gedood (15:1-35) en zo aan de HEER heeft gewijd. Het lijkt er sterk op dat de eerste koning van Israël het slachtoffer wordt van de onduidelijkheid die er bij de HEER en bij Samuël nog leeft over de bevoegdheden en de plichten van een wereldse koning. De sanctie voor de daden van Saul wordt hem beide malen aangezegd door Samuël. De HEER zal Saul het koningschap afnemen en het aan iemand geven die beter is dan hij (13:13-14 en 15:17-28).

De twee aanzeggingen vormen het thema van de volgende hoofdstukken 16-31. Zij omringen het verhaal van de heldendaad van Jonatan, de overwinning op de Filistijnen en de beginnende breuk in de relatie tussen Jonatan en Saul. De verhalen in 13-15 spelen zich op verschillende plaatsen af: in Gibea, Mikmas, Gilgal en Bet-Awen, en ook nog in het gebied van de Amalekieten. De verschillende ruimten onderstrepen de dynamiek van de handeling. Beide malen dat Saul een fout maakt en zijn ondergang wordt aangezegd, gebeurt dat in Gilgal. Het cluster eindigt met de mededeling dat Samuël Saul nooit meer zal opzoeken. De breuk tussen die twee is definitief. David is nog niet op het toneel verschenen.

1 Samuël 16:14-23 en I Samuël 17. Hoe David aan het van Saul terechtkomt. Twee versies van één gebeurtenis.

Het korte verhaal in 16:14-23 opent met de mededeling dat de HEER een kwade geest over Saul doet komen. Om hem te genezen is iemand nodig die mooi muziek maken. David, die beroemd is om zijn lierspel, wordt aan het hof ontboden en ‘Saul raakte zeer op hem gesteld en benoemde hem tot wapendrager’ (16:21).

Het verhaal van David en Goliat in I Samuël 17:1-18:5 is een tweede versie van het verhaal hoe David aan het terecht komt. Het lijkt helemaal niet aan te sluiten bij het eerder vertelde in 16:14- 17:55 vraagt Saul aan zijn opperbevelhebber Abner: ‘Zeg eens, van wie is die jongen een zoon?’ Saul weet dus niet wie David is. Ook is het uitgesloten dat Saul David al kende tijdens het gesprek in 17:31-40. Alles in dat gesprek wijst erop dat dat niet zo is.Twee versies dus van dezelfde gebeurtenis, en heel verschillend. Waarom? Hoe komt dat?

Men heeft hiervoor verschillende verklaringen bedacht. Bijvoorbeeld dat de redacteur over twee verschillende bronnen beschikte, en de beide verhalen naast elkaar heeft gezet omdat hij er niet een weg wilde laten. Anderen zien één van de twee verhalen als oorspronkelijker dan het andere. In het volgende geef ik mijn visie over het waarom van de twee verhalen.

In het eerste, korte verhaal wordt Sauls ziekte onder woorden gebracht, zijn zwakke plek. Van David wordt zijn zachte kant belicht, zijn vermogen om Saul te genezen. Het verhaal eindigt met woorden van sympathie, zoals boven reeds geciteerd. In het tweede verhaal worden de moed en het krijgsmanschap van David belicht. Ook dit verhaal eindigt in sympathie en vriendschap, ditmaal een vriendschap tussen David en Jonatan, Sauls zoon. ‘Jonatan … sloot vriendschap met hem: hij deed zijn mantel af en gaf die aan David. Ook gaf hij hem zijn uitrusting… ‘ (18:3-4). Deze onschuldig lijkende woorden echter tegelijkertijd de wortels van het kwaad in zich. Jonatan geeft zijn mantel aan David, en daarmee geeft hij, in symbolische vorm, zijn toekomstig koningschap af. Jonatan lijkt daar geen moeite mee te hebben. Saul echter wel. Saul heeft nu niet alleen meer te maken met een muziektherapeut die hij op gezette tijden nodig heeft, maar ook met een rivaal. Een rivaal die bovendien een geducht krijgsman is, sterker en moediger in het gevecht dan wie dan ook. Deze beide kanten van muziektherapeut en rivaal zijn in David verenigd. Aan de ene kant heeft Saul David nodig, en aan de andere kant wil hij hem kwijt.

In wat volgt in 18:6-30 wordt dan ook afwisselend de aantrekking en de afstoting tussen Saul en David belicht. De gedachten en gevoelens van Saul, de ten ondergang gedoemde koning, worden uitdrukkelijk verwoord. Hij wordt achtereenvolgens overmand door wantrouwen (18:9), door moordzucht (18:11,21,25) en door angst (18:12,15,29). Hij zint op plannen waardoor David de dood zal vinden, maar die mislukken allemaal. David komt des te sterker naar voren en wint de sympathie van heel het volk. David dringt steeds dieper door aan het hof: hij was al bevriend met Jonatan, maar trouwt bovendien met Mikal, een dochter van Saul. Beiden hebben hem lief. David wordt steeds bedreigender voor Saul. Wanneer de toestand onhoudbaar wordt, vlucht David van het weg en duikt onder. De tweestrijd die in Saul woedt duurt voort tot en met hoofdstuk 31, tot het moment dat Saul zich in zijn eigen zwaard zal storten.

De redacteur heeft de twee verhalen over de kennismaking tussen Saul en David wellicht naast elkaar geplaatst om de twee kanten van Davids persoonlijkheid, David als geneesheer en David als krijgsman, in alle rust en in al hun onschuld te belichten. Beide verhalen zijn onmisbaar en gelijkwaardig als voorbereiding op 18:6-30 waarin het onvermogen van Saul de beide aspecten van Davids persoonlijkheid tegelijkertijd te kunnen waarderen, wordt verteld.

Beide verhalen vormen tevens het begin van de grotere eenheid 16:14-19:24. Deze eenheid staat volledig in het teken van de strijd die Saul voert in zichzelf tegen David, en Davids pogingen het zo lang mogelijk uit te houden bij Saul in de buurt. Ten slotte moet David wel vluchten naar Rama, naar Samuël. Wanneer Saul hem daar eigenhandig vandaan wil halen, mislukt dat faliekant. De eenheid eindigt met een vernederend beeld van Saul: hij ligt naakt te tieren op de grond, aan de voeten van Samuël. Het cluster eindigt dus net als het voorgaande in een confrontatie tussen Samuël en Saul.

1 Samuël 20-23:13. Een synchronisme.

De tot hier toe vertelde verhalen wekken de indruk de hele tijd achter elkaar door te gaan, ze suggereren een lineair verloop in de vertelde tijd. Maar op sommige plaatsen is de vertelling anders geordend.

In 20:1-23:13 gaat David definitief op de vlucht, gedekt door Jonatan. Jonatan doet er echter alles aan om de band tussen David en Saul te herstellen. Hij gaat daarin zover dat hij dat bijna met zijn eigen leven moet bekopen. In 20:33 slingerde Saul zijn speer naar Jonatan in een poging om hem te treffen.’ Hieruit blijkt dat Jonatan door zijn vader Saul als identiek aan David wordt gezien: als een rivaal (vergelijk met 18:11 en 19:10). David wordt op zijn vlucht verder geholpen door de priester Achimelek uit Nob. Achimelek wordt vervolgens verraden door Doëg, en Saul laat Doëg nu alle vijfentachtig priesters van de stad Nob doden. Er ontsnapt er maar een: Achimeleks zoon Abjatar. Hij vlucht naar David die op dat moment in Keïla zit, een stad die hij net heeft bevrijd uit handen van de Filistijnen.

David bevrijdde Keïla terwijl Saul de priesters in Nob liet uitmoorden. Hoe weten we dat? Dat is toch niet expliciet ergens vermeld? Neen, maar het valt af te uit de tekst door de gegevens in de verzen 22:20 en 23:6 te combineren. In 23:6 heeft David reeds de stad Keïla bevrijd, en is Abjatar na zijn vlucht daar aangekomen. De afstand tussen Nob en Keïla bedraagt een stevige , voor iemand die op de vlucht is niet onoverkomelijk. Wanneer in 23:6 de verovering van Keïla een dag geleden is, vallen de priestermoord en de bevrijding van Keïla samen. Een synchronisme dat in de tekst niet gemarkeerd is.

Een synchronisme doorbreekt eigenlijk de chronologie van de vertelde tijd. Maar alles wat de voortgang van het verhaal (met andere woorden de plot) zou kunnen verstoren wordt hetzij niet gemarkeerd, hetzij verzameld en volgens een niet-chronologisch compositieprincipe geordend en buiten de plot gehouden. Een omvangrijk synchronisme is te vinden in I Samuël 27-31. Een niet-chronologisch compositieprincipe is werkzaam in het ‘intermezzo’ deel V en ook in II Samuël 7.

1 Samuël 23:14-26:25. Een drieluik met als onderwerp ‘bloedschuld’.

De eenheid van 23:14-26:25 wordt onder andere gegarandeerd doordat de twee buitenste teksten zich afspelen in de woestijn van Zif (vergelijk 23:19 en 26:1). Binnen deze tekst is een ‘drieluik’ waar te nemen met hoofdstuk 24 als zijpaneel, hoofdstuk 25 als middendeel en hoofdstuk 26 als het tweede zijpaneel. Twee erg op elkaar lijkende verhalen (24 en 26) zijn geplaatst rondom het verhaal van David en Abigaïl (25).

De zijpanelen 24 en 26

In 24:2-4a zien wij Saul een spelonk in lopen omdat hij er zijn behoefte wil doen. Achterin de grot, in het donker, zitten David en zijn mannen, ongezien door Saul. Zij zien Saul neerhurken in de grot, een gemakkelijke prooi voor David. Hij zou hem nu kunnen vermoorden! Maar David snijdt alleen maar een reep van Sauls mantel af, meer niet. Als Saul weer buiten staat (8b) en zijn waardigheid heeft teruggekregen, confronteert David Saul met het feit dat hij hem in zijn macht heeft gehad, maar hem niet heeft gedood. Dat raakt de zachte kant van Saul: ‘”Is het jouw stem die ik daar hoor, David, mijn zoon?” Toen barstte hij in tranen uit (24:17). Het lijkt of het Saul moeite kost bij die oude sympathie van hem te komen. Maar die is er kennelijk nog wel. David en Saul gaan hier uit elkaar met goede woorden en een belofte.In hoofdstuk 26 vinden we vele dingen terug die ook in 24 voorkwamen. Ook hier achtervolgt Saul David met 3000 man. Ook hier is Saul in een kwetsbare positie, namelijk vast in slaap, in handen van David. David laat hem ook nu weer ongemoeid, maar gaat wel de confrontatie aan via een gesprek. Ook hier weer ‘Is dat jouw stem die ik daar hoor, David, mijn zoon?’ (26:17). En een einde met goede woorden van Saul voor David.

Deze beide verhalen hebben dus zeer veel gemeen. Zijn het twee versies van hetzelfde verhaal? Neen, de verschillen zijn er toch te groot voor. Tussen 24 en 26 lijkt er tijd voorbij te zijn gegaan, en de verhalen spelen zich elk af in een ander gebied. Het feit dat de geschiedenis zich herhaalt in 26, dat eigenlijk een iets gevarieerde kopie is van 24, zegt iets over het ongeneeslijke en uitzichtloze van de situatie tussen Saul en David. Saul zal David altijd weer achtervolgen, ook al hervindt hij zijn goedaardige houding tegenover David telkens weer, telkens nadat hij in handen is geweest van de toekomstige koning en deze zijn leven heeft gespaard. Dat gaat misschien eens fout. Daarom verhuist David in I Samuël 27 naar Filistijns gebied waar hij buiten bereik is van Saul.

Het middendeel 25

In het midden van het drieluik wordt het gevaar van de bloedschuld thematisch gemaakt. Wat David met succes vermijdt in 24 en 26, namelijk zijn hand te slaan aan de gezalfde van de HEER, wordt hier nader uitgewerkt. David is hier zo getergd door het antwoord van Nabal op zijn verzoek om beloning, dat hij in een moordzuchtige stemming raakt en er met een bende van vierhonderd man op uittrekt om Nabal en zijn familie uit te roeien. Maar de vrouw van Nabal, Abigail, wordt door een knecht van Nabal op de hoogte gesteld. Abigaïl weet een bloedbad te voorkomen door David met een karavaan, volgeladen met leeftocht, tegemoet te gaan. Wat zegt zij? In het kader van de kunst van het overtuigen loopt ze met haar uitspraak: ‘… de HEER heeft u ervan weerhouden om het recht in eigen hand te nemen en bloedschuld op u te laden’ in 25:26 vast een beetje op de zaken vooruit. In vers 30 en 31 gaat ze hierop door. In 25:33-34 bedankt David Abigail ervoor dat zij hem er op het nippertje van heeft weten te weerhouden onschuldig bloed te vergieten, iets wat hij zich als toekomstig koning niet permitteren.

1 Samuël 27-31 en 2 Samuël. Een tweede synchronisme.

In deze tekst is een synchronisme verborgen, zoals in 22:6-19 en 23:1-5. Terwijl David de Amalekieten verslaat (30:16-20), verliest Saul de slag op de Gilboa (31:1-7). Terwijl David een spannende nacht doormaakt voordat hij de Amalekieten aanvalt (30:16-17), heeft Saul een radeloze nacht bij de geestenbezweerster in Endor (28:8-25). Terwijl David God raadpleegt en antwoord krijgt (30:8), raadpleegt ook Saul God maar zwijgt hij (28:6). Hoofdstuk 28 vindt dus later plaats dan alles wat in 29:1-30:16 wordt verteld. Ook dit synchronisme is niet duidelijk gemarkeerd, maar wordt des te sterker gesuggereerd.

David verhuist naar de Filistijnen. Hij gaat naar Akis in Gat en krijgt daar asiel. Hij mag zich met zijn zeshonderd mannen in Siklag vestigen. Saul achtervolgt hem nu niet langer. Ondertussen werkt David aan zijn toekomstig koningschap door de bondgenoten van Akis uit te roeien, zonder dat Akis dat te weten komt. Akis wordt onder andere door het contrast met de slimme en gewiekste David als een domme en naïeve afgeschilderd. David heeft een verborgen loyaliteit die hij niet openlijk tonen. Zijn dubbelzinnige antwoorden op de vragen van Akis zijn hiervan een teken (28:2). In 27:12 lezen we: ‘Akis kreeg vertrouwen in hem en dacht bij zichzelf: Bij zijn landgenoten heeft hij het nu vast en zeker verbruid.’ Hier is weer sprake van situationele ironie, doordat de verteller ons even veel laat weten als David, maar Akis onkundig laat van de feiten.

Wanneer er weer een oorlog komt tussen de Filistijnen en de Israëlieten, moet David van Akis meevechten aan de zijde van de Filistijnen. Is hij loyaal aan Akis? Dat lijkt onwaarschijnlijk na zijn acties in 27:7-11. Maar David moet doen alsof. In hoofdstuk 29 zijn de andere Filistijnse stadsvorsten het er niet mee eens dat David medestrijder zal zijn. Zij zijn zich bewust van het gevaar dat een overloper vormen. Daarom sturen ze David weg, terug naar Siklag. Zo ontkomt hij aan het dilemma.

Als David in 30:1 aankomt in Siklag, blijkt de stad in de as gelegd te zijn en alle vrouwen en kinderen weggeroofd. David krijgt het zeer benauwd, want zijn mannen keren zich tegen hem. Maar er is één troost: de HEER belooft David dat alles goed zal komen: ‘”Ja,” antwoordde de HEER. “Achtervolg hen; je zult ze zeker inhalen en de gevangenen bevrijden”‘ (30:8). Dat laatste staat in schril contrast met wat er gebeurt in het kamp van Saul: ‘Hij raadpleegde de HEER, maar de HEER gaf geen antwoord (28:6). De twee gevechten in de verschillende kampen hebben een tegengestelde afloop. David komt als overwinnaar uit de strijd, terwijl Saul verslagen wordt en op het slagveld sterft. David verslaat de Amalekieten totaal, terwijl Saul in 28:18 nog eens te horen krijgt waarom zijn lot is zoals het is: hij heeft indertijd de Amalekieten niet totaal uitgeroeid.

Wanneer David drie dagen later het bericht krijgt van de dood van Saul en Jonatan, dicht hij ter plekke een klaagzang over die twee (II Sam. 1:19-27). Het is een van de mooiste gedichten uit het Oude Testament, misschien wel het mooiste.

3. 2 Samuël 2-8 David consolideert zijn koningschap

2 Samuël 2-6. David verwerft het koningschap over Israël en vestigt zich in Jeruzalem.

In dit deel wordt verteld over de gebeurtenissen die van belang zijn voor de consolidatie van Davids macht.

Na de dood van Saul wordt David in door de Judeeërs tot koning uitgeroepen. Tegelijkertijd echter wordt in Machanaïm Isboset, een zoon van Saul, door Sauls opperbevelhebber Abner tot koning van Israël gemaakt. Tijdens een eerste treffen tussen de legers van Isboset en David wordt Asaël, een broer van Joab, door Abner gedood.

Isboset is weinig meer dan een marionet van Abner. Abner doet zelfs symbolisch een greep naar de macht door een bijvrouw van Saul te bezitten. Rechtens komt deze vrouw Isboset toe. Zoals de mantel in I Samuël een symbool was voor het leiderschap, zo is het in bezit nemen van de vrouwen van de zittende koning een symbool voor een greep naar de macht in II Samuël en I Koningen 1 en 2. Dit motief keert terug in 12:8.11, 16:20-22 en in I Koningen 2:13-25. Wanneer Isboset Abner hierop aanspreekt, barst Abner in woede uit en kondigt hij aan dat hij Israël aan David zal uitleveren.

Na een eerste ronde van onderhandelingen tussen Abner en David wordt Abner door Davids opperbevelhebber Joab vermoord. Waarom? Wanneer Abner is uitgeschakeld, ligt de weg naar de heerschappij over heel Israël voor David vrij. Maar de tekst is hier weer dubbel gelaagd. Joab zegt in 3:24-25 zelf tegen David dat Abner wel een verrader moet zijn en dat David hem niet vertrouwen. Daarmee geeft hij zijn daad dus een politiek motief. Maar de alwetende verteller onthult ons in 3:27 (en nog eens in 3:30) de werkelijke beweegreden van Joab: ‘Zo stierf Abner omdat hij Joabs broer Asaël had gedood’. David wordt in deze tekst door de verteller van schuld gevrijwaard: ‘David wist hier niets van … ‘ , ‘David vernam pas naderhand wat er gebeurd was.’ David pleit zichzelf in zijn eigen woorden ook vrij van schuld in 3:28 en vervloekt Joab om zijn daad in 3:29. Heel veel later, nadat David gestorven is, zal Joab deze daad met de dood moeten bekopen (I Kon. 2:5-6). In de tussentijd houdt Joab zelf bij al zijn daden het staatsbelang voor ogen.

Wanneer nu Isboset door een stel verraders in zijn bed wordt vermoord, valt de macht definitief aan David toe. De Israëlieten komen hem in hun trouw betuigen en een verdrag met hem sluiten. De tekst in 2:1-5:5 wordt omsloten door de tweeledige koningszalving: in 2:4 door Juda en in 5:3 door Israël. De vertelde tijd beslaat zeven jaar en zes maanden.

Op alle fronten wint David nu aan invloed en macht: op het persoonlijke vlak door steeds meer vrouwen te nemen en kinderen te krijgen. Op het nationaal-politieke vlak door de Filistijnen een paar maal te verslaan, door Jeruzalem te veroveren en er een burcht met een paleis te bouwen. En op het religieuze vlak door de ark naar Jeruzalem te halen en daar het centrum van de cultus te vestigen.

2 Samuël 3-6. David en Mikal.

David maakt in II Samuël 3:14-16 van de onderhandelingen met Abner gebruik om Mikal, zijn eerste vrouw, terug te eisen. Zij is na I Samuël 19:17 en het zinnetje in 25:44 niet meer in ons blikveld geweest. Mikal was verliefd op David, in I Samuël 18:27-28 trouwden ze, en inI Samuël 19 hielp ze hem ontsnappen. Inmiddels is ze, zoals in 25:44 verteld, uitgehuwelijkt aan een ander. Mikal wordt inderdaad aan David teruggegeven, nadat Abner haar huilende tweede echtgenoot naar huis heeft verjaagd. Komt het ooit weer goed tussen David en Mikal? Nee. In II Samuël 6:12-23 staan de laatste woorden die aan haar gewijd zijn. Mikal laat zich laatdunkend tegen David uit en zijn reactie daarop komt erop neer dat hij haar verstoot. Ze zal kinderloos sterven. De verteller laat ons raden naar het precieze waarom van de slechte verhouding. Toch is in de liefdeloze woorden van David in II Samuël 6:2122, de laatste en tevens eerste directe rede die hij in de tekst tot haar richt, wel een aanwijzing te vinden: de HEER heeft mij verkozen boven jouw vader en zijn familie’. De dynastie van Saul mag niet worden voortgezet. Wanneer David en Mikal kinderen hadden gekregen, zouden dat kleinkinderen van Saul zijn geweest.

2 Samuël 7-8. Beloften en militaire successen.

Hoofdstuk 7 bestaat vrijwel helemaal uit directe rede en er gaat dan ook weinig vertelde tijd voorbij. David neemt zich voor een tempel voor de HEER te bouwen. Maar de HEER laat David bij monde van de profeet Natan weten dat hij niet wil dat David deze tempel bouwt. Davids zoon zal dat doen. In zijn woorden herinnert de HEER aan de bevrijding uit Egypte en aan de vestiging in het beloofde land, twee onderwerpen die in het hele Oude Testament een grote rol spelen en die bepalend zijn voor de geschiedenis van het volk Israël. De inhoud van deze uitspraken verbindt de Samuëlteksten met vele andere in het Oude Testament.Daarnaast doet de HEERDavid de belofte dat zijn dynastie nog lang zal worden voortgezet.

Davids zoon zal dus een tempel bouwen. Welke? Weet David hier al welke zoon dat voorrecht is vergund? Is Salomo al geboren of niet, is ‘de lieveling van de HEER’ (II 12:25) er al? In zijn woorden zegt de HEER alleen: ‘je eigen zoon’ (7:12), hij noemt geen namen. Ondertussen wijst de HEER met deze woorden ver vooruit, onder andere naar de vertelde tijd van

I Koningen 1-11, waar Salomo aan de macht komt en daadwerkelijk een tempel bouwt in Jeruzalem. In I Kronieken 22:8 wordt gesuggereerd waarom de HEER niet wil dat David de tempel bouwt: vanwege het onschuldige bloed dat aan Davids handen kleeft door de moord op Uria.

In hoofdstuk 8 wordt er afwisselend in terugblikken en vooruitblikken verteld over Davids militaire successen. Filistijnen, Moabieten, Hadadezer van Soba, Arameeërs, Ammonieten, Amalekieten en Edomieten: niemand ontsnapt aan zijn krijgslustige aandacht. In dit hoofdstuk staan alle oorlogen die hij voerde op een rijtje opgesomd, met voorbijzien van de chronologie van de vertelde tijd. Kennelijk is dit soort stof niet wat de verteller werkelijk interesseert. Hij ruimt die gegevens als het ware op voordat hij aan het echte werk gaat, vanaf hoofdstuk 9. Het moet allemaal wel gezegd worden, maar dat is het dan ook. Het genre van hoofdstuk 8 is kroniekachtig en de stijl navenant opsommend.

4. 2 Samuël 9-20 Koning David

In deel IV (II Sam. 9-20 en I Kon. 1 en 2) krijgt de HEER slechts zes verzen directe rede. Onder andere daardoor het intermenselijk drama, de interactie tussen de andere personages, ten volle tot bloei komen. De verteller volgt zijn personages en hun wederwaardigheden van dichtbij, zonder hen te veroordelen of menselijk falen te verklaren in het simpele zwart-witschema van bijvoorbeeld de Kroniekschrijver. Het principe van zonde en straf is ook hier geldig, maar wordt niet door de verteller extra beklemtoond of extra belicht en in de schijnwerpers gezet. Hij leeft eerder mee met zijn personages en zet ze in hun menselijke kleinheid en grootheid neer, als complete mensen met hun goede en hun slechte kanten.

2 Samuël 9, 16:1-4 en 19:25-31. Velt David een Salomonsoordeel?

In hoofdstuk 9 haalt David een zoon van Jonatan, Mefiboset, bij zich aan het . Deze heeft een gebrek aan beide benen. Mefibosets knecht Siba komt ook mee. In hoofdstuk 10 wordt dit onderwerp weer losgelaten; hoofdstuk 9 lijkt een beetje los te hangen. Maar in het verhaal van de opstand van Absalom komen zowel Siba als Mefiboset weer terug. In 16:1-4 helpt Siba koning David op zijn vlucht de woestijn in. Tijdens die ontmoeting beweert Siba dat Mefiboset is achtergebleven in Jeruzalem omdat hij de kant van Absalom heeft gekozen. Davidoordeelt nu: al het bezit van Mefiboset is voortaan van Siba. In 19:25-31 komt Mefiboset de naar Jeruzalem terugkerende David tegemoet. Uit de vertellerstekst in vers 25 blijkt dat Mefiboset al die tijd heeft gerouwd om David en gehoopt heeft dat hij terug zou keren. Hij kon niet met David mee, omdat hij kreupel is en het niet redde. David oordeelt nu: jullie moeten het bezit van Mefiboset maar delen. Ieder krijgt de helft. Mefiboset zegt nog dat Siba wat hem betreft alles wel krijgen. Een schijnbaar onschuldig begin als hoofdstuk 9 heeft dus nogal wat consequenties voor het vervolg. Ten eerste heeft eendergelijke groepering een sterk integrerend effect. Ten tweede geeft de positie van Siba en Mefiboset ten opzichte van David, hun relatie ten opzichte van elkaar en Davids oordeel daarover de dynamiek van deze verhalen weer. De zaken liggen nooit vast, verandering is altijd mogelijk, en de personages hebben daarop zelf invloed.

Maar de verteller geeft ons in 19:25 reden om aan de wijsheid van David te twijfelen. Siba heeft David inderdaad geholpen. Maar heeft hij niet tegelijkertijd zijn heer Mefiboset verraden?

2 Samuël 9-12. Overspel en moord door David. Aanzegging van straf voor bloedschuld.

Het oorlogsverslag in 10:1-19 en 12:26-31 vormt de achtergrond waartegen de gebeurtenissen, verteld in hoofdstukken 11 en 12:1- het koninklijk paleis te Jeruzalem plaatsvinden. Daar gaat David op zekere dag naar bed met Batseba. Zij is de vrouw van Uria, een van de militairen die voor hem op veldtocht zijn. Vervolgens probeert hij Uria zijn daad, het zwanger maken van Batseba, in de schoenen te schuiven. De contrasterende eigenschappen van de personages dienen ook hier weer om hen beiden zo scherp mogelijk te kenschetsen: de ontrouw, de lafheid en het verraad van David staan tegenover de onwrikbare trouw van Uria. Wanneer het David tot driemaal toe niet lukt Uria de nacht bij zijn vrouw te laten doorbrengen, laat hij hem op een zogenaamd toevallige manier sneuvelen tijdens het beleg van Rabba. David heeft nu daadwerkelijk onschuldig bloed vergoten (denk aan I Sam. 24-26!).

De HEER straft hem daarvoor. In 12:1 stuurt hij de profeet Natan naar David om hem de straf aan te zeggen. Door middel van een gelijkenis laat Natan, c.q. de HEER,David zichzelf veroordelen (situationele ironie!) tot een viervoudige boete voor zijn zonde. In 12:7-12 wordt de concrete straf aangezegd. Deze bestaat er enerzijds uit dat iemand uit Davids eigen familie bezit zal nemen van zijn vrouwen (12:11). Het in bezit nemen van de vrouwen van de koning staat, het is hierboven al eens gezegd, in II Samuël en I Koningen 1 en 2 symbool voor een greep naar de macht. Het is een motief dat het thema van de strijd om de heerschappij ondersteunt. Vergelijk ook II Samuël 3:7-8, 12:8, 12:11, 16:20-22 en in I Koningen 2:13-25. Anderzijds bestaat de straf uit moord en doodslag in het koningshuis van David zelf. De HEER is hier weliswaar slechts zes verzen lang aan het woord (de enige keer dat hij in II Sam. 9-20 het woord neemt!), maar zijn invloed op het handelingsverloop is, zoals al eerder gezegd, zeer groot.

In 12:26-31 wordt verteld over de inname van Rabba, de hoofdstad van de Ammonieten. Het beleg van Rabba begint in 11:1a. Hoelang zou het geduurd hebben? Vast geen twee jaar, zoals de gebeurtenissen die in 11:^-12:25 verteld worden. Batseba wordt daar tweemaal zwanger en baart tot tweemaal toe een zoon. Daarmee is toch al gauw twee jaar gemoeid. Dat betekent dat het verslag over de inname van Rabba, een militair succes voor David, wordt uitgesteld tot na Davids erkenning van zijn zonde, tot na het eerste ‘kwart’ van zijn straf daarvoor (in de vorm van de dood van de eerste zoon van Batseba) en tot na de geboorte van Salomo. Volgens de vertelvolgorde van de tekst krijgt hij dus geen beloning tijdens de zwartste periode uit zijn leven, maar pas na een eerste boetedoening.

Tussen Jeruzalem en het slagveld rond Rabba is regelmatig contact. In 11:6-7, 14, 22 en 25 worden de bewegingen verteld. Zo monteert de verteller de verschillende gebeurtenissen in de verschillende ruimten aan elkaar. De ene ruimte is het alibi voor de gebeurtenissen inde andere ruimte. Alleen doordat Uria met zijn troepen voor Rabba ligt, kan David Batseba bij zich halen, en alleen door middel van het beleg van Rabba kan David van Uria afkomen.

En Batseba? Wat vindt zij er eigenlijk van? In dit hele verhaal horen we niets van haar. Zo is het ook: haar wordt niets gevraagd en kennelijk wordt zij ook niet geacht een mening te hebben over het geheel. In de parabel van Natan in 12:1-4 wordt zij gelijkgesteld aan een lammetje … O ja, één ding: en ze treurde om haar echtgenoot [dat wil zeggen Uria]’ (11:26). Pas in I Koningen 1 komt Batseba in actie, om haar zoon Salomo als troonopvolger naar voren te schuiven.

2 Samuël 13-14. Amnon verkracht Tamar. Absalom doodt zijn halfbroer Amnon. David faalt als vader.

Hoofdstuk 12 liep goed af. Maar men vergist zich als men zou denken dat daarmee de kous af was en David vrolijk verder kon leven na zijn fouten uit 11:1-12:25. Nu begint het eigenlijk pas goed. David zal in het vervolg in zichzelf verscheurd raken, en zich voortdurend heen en weer geslingerd zien tussen zijn rol als staatshoofd en koning, en zijn rol als vader. Nationaal belang en privémotieven raken met elkaar in conflict.

Het begint met een onverkwikkelijke zaak. Amnon, een zoon van David en zijn Jizreëlitische vrouw Achinoam, wordt verliefd op zijn halfzusje Tamar, een dochter van Maäka uit Gesur. De verkrachting vindt plaats op het terrein van de koninklijke paleizen en wordt direct na de daad bekend. Tamars volle broer Absalom neemt haar in bescherming. David, van wie je toch zou mogen verwachten dat hij er als vader iets aan doet, bijvoorbeeld Amnon op zijn kop geven, doet niets. Daardoor maakt hij de weg vrij voor Absalom om wraak te nemen op Amnon. Absalom doodt Amnon tijdens een schapen-scheerdersfeest. Weer treedt David niet op. Sterker nog, hij heeft zelfs desgevraagd zijn toestemming gegeven voor de situaties waarin de verkrachting van Tamar en de moord op Amnon konden plaatsvinden. Absalom vlucht na de moord naar zijn grootvader Talmai, de koning van Gesur. Daar blijft hij drie jaar. Davids rouw slaat uiteindelijk om in woede, en hij wil nu Talmai en Absalom aanvallen. Maar Joab, die de staat voor een dergelijke zinloze oorlog wil behoeden, weet dat te voorkomen en te bewerken dat Absalom weer in Jeruzalem komt wonen. Hij neemt ‘de wijze vrouw van Tekoa’ in de arm om dit van David gedaan te krijgen. In een prachtig opgebouwde dialoog, die geheel in dienst staat van het overtuigen van David om Absalom terug naar huis te halen, krijgt de vrouw van Tekoa steeds meer contour en blijkt zij met recht het predikaat ‘wijs’ te verdienen. Ook is er weer sprake van situationele ironie (14:11). David stemt toe in Absaloms terugkeer, maar wil hem niet zien. Nadat ook dit door Joab is gerepareerd, ontvangt de koning Absalom uiteindelijk toch en verzoent zich met hem. Er zijn dan vijfjaar verstreken.

2 Samuël 15-20. De opstand van Absalom. Davids vlucht. Absalom vindt de dood. David terug naar Jeruzalem.

Wat voor karakter heeft Absalom? Hij ontfermt zich over zijn onteerde zuster. Hij is zo berekenend zijn wraakgevoelens tegenover Amnon te verbergen tot de gelegenheid voor een goed geplande wraakneming zich voordoet. Hij is knap om te zien, en de omineuze zinnen over zijn grote haardos verschijnen reeds in 14:25-26, een voorbode van de manier waarop hij zal sterven: in 18:9 zal hij met zijn haar blijven hangen in een terebint, en daarzijn dood moeten afwachten. Na zijn terugkomst in Jeruzalem wordt de ijdele Absalom in 15:1-6 steeds hoogmoediger en begint hij Davids positie openlijk te ondermijnen. Ten slotte gaat hij – opnieuw met toestemming van David – naar en ontketent daar zijn opstand. David moet vluchten naar Machanaïm. Hebron en Machanaïm, twee plaatsen die nog vers in het geheugen liggen. David zelf is ooit begonnen in Hebron te regeren, terwijl zijn tegenstander in Machanaïm zetelde. Nu is hij zelf door zijn eigen zoon gedwongen de rol van ‘tegenstander’ aan te nemen. Hij vlucht uit Jeruzalem, in diepe rouw gedompeld.

Op zijn vlucht komt hij vele helpers tegen, en een enkele tegenstander. Helpers zijn zijn hovelingen, zijn soldaten, de lijfwacht van Peletieten en Keretieten, zeshonderd huurlingen uit Gat met hun leider Ittai, de priesters Sadok en Abjatar en hun zonen Jonatan en Achimaäs, zijn raadgever Chusai, en ten slotte Siba, de knecht van Mefiboset. David moet helaas vernemen dat zijn belangrijkste raadsman Achitofel naar Absalom is overgelopen. Hij stuurt Chusai terug naar Jeruzalem om te proberen de raad van Achitofel teniet te doen. In Machanaïm wordt hij door drie invloedrijke mensen opgevangen en bevoorraad.

Helpers van Absalom zijn tweehonderd mannen uit Jeruzalem, en Achitofel. Maar juist de raad van Achitofel wordt door Absalom in de wind geslagen. De verteller laat ons in 16:23 weten dat de raad van Achitofel zo kostbaar was als een uitspraak van God. Dus de raad die Achitofel in 17:1-4 aan Absalom geeft is goed. Maar Absalom laat zich door Davids raadsman Chusai inpalmen. Dit is weer een voorbeeld van situationele ironie. In 17:14 lezen we dat de HEER hierachter zit. Zo bepaalt hij op de achtergrond het handelingsverloop en blijkt hij een helper van David te zijn. Achitofel verdraagt het niet dat zijn raad niet is opgevolgd en verhangt zich (17:23).

De camera is afwisselend aanwezig in Jeruzalem, bij Absalom, en bij David op zijn vlucht. De overgangen komen tot stand door bewegingen van personages die ook daadwerkelijk van het ene kamp naar het andere gaan, zoals in 15:37 (gekoppeld aan 16:15-16), 16:15-22 (waar de beweging zelf thema wordt) en 18:6.

Het komt tot een treffen tussen de legers van Absalom en David. In 18:5 spreekt David als vader wanneer hij de drie generaals van zijn leger beveelt niet te hard op te treden tegen Absalom. Maar Joab, die altijd het staatsbelang in het oog houdt, gaat tegen dit bevel in en doodt Absalom. Dit is de derde zoon van David die de dood vindt door een conflict in de eigen familie. Wanneer David het nieuws hoort, stort hij in en rouwt om zijn zoon (18:31-19:1). Joab moet eraan te pas komen de koning uit zijn onmacht te halen en hem zover te krijgen dat hij het leger ontvangt als koning die trots is op de overwinning. David zal Joab vanaf dit moment uit zijn leven proberen te bannen, maar dat lukt hem niet. In 19:14 stelt hij Amasa, de opperbevelhebber van het leger van Absalom, over zijn eigen leger aan en zet daarmee Joab aan de kant. Hij stelt een verrader aan als opperbevelhebber van zijn leger, terwijl Joab, die David altijd heeft gediend, moet wijken! Hier is een diep gewonde vader bezig, geen staatsman.

Wanneer het nieuws van de dood van Absalom aan David gemeld moet worden, vertraagt de verteller zijn verhaal ten zeerste. 18:19-19:1 is een meesterlijk staaltje van suspense, de ontknoping wordt almaar uitgesteld, terwijl wij als lezers eigenlijk al weten waar het naar toe zal gaan. Uit 18:5 weten we dat David de dood van Absalom niet zal kunnen verdragen. Hoe moet het nieuws nu heten: goed nieuws of slecht nieuws? Joab begrijpt dat voor David alleen maar het leven van Absalom telt, niet zozeer de overwinning. Maar Joablaat tenslotte toch ook Achimaäs gaan, die uitsluitend weet dat David heeft gewonnen, maar niets zeker weet over de dood van Absalom.

In 18:24 zien wij samen met de wachtpost op het dak van het paleis de twee koeriers aan komen rennen, steeds dichterbij. Ook horen we in 18:25-27 hoe David zichzelf door middel van een soort irrationele bezwering probeert wijs te maken dat het nieuws dat zij komen brengen wel goed moet zijn. In twee fasen, verdeeld over Achimaäs en de Kusiet, dringt dan tot hem door dat Absalom dood is.

David terugkeren naar Jeruzalem. Op zijn terugweg komen hem verschillende mensen tegemoet en neemt hij afscheid van anderen die hem in deze benarde tijd geholpen hebben. Hij komt onder anderen Simi weer tegen (19:17-24), die nu om zijn leven smeekt omdat hij zich tijdens Davids vlucht zo agressief heeft gedragen (16:5-13). Ook komt Mefiboset hem tegemoet, die eerder door zijn knecht Siba bij David werd zwartgemaakt (16:1-4) en nu verklaart waarom hij niet is meegegaan op Davids vlucht (19:25-31). Deze ontmoetingen hebben een sterk integrerend effect op het geheel van 15:1-20:22, en het is niet zo moeilijk verdere overeenkomsten en contrasten te ontdekken tussen de heen-en de terugweg van David en zijn leger. Zo spiegelen de heen- en de terugweg elkaar.

Aan het eind van de tocht breekt er tussen Juda en Israël een conflict uit, en onder leiding van Seba, een stamgenoot van Saul, komen de Israëlieten in opstand tegen David en Juda (19:41-20:3). David stuurt Amasa weg om de Judese troepen te verzamelen, maar is die helemaal te vertrouwen? Diende hij niet eerder ook de opstandeling Absalom?

Wanneer Amasa te lang wegblijft, krijgt Abisai, de broer van Joab, het bevel om Seba te achtervolgen. Wanneer Abisai en Joab (die toch meevecht met het leger van Juda) Amasa achterop komen, grijpt Joab zijn en vermoordt Amasa. Dat is zowel in zijn eigen belang als in het belang van de staat. Joab vermoordt hier de man die zijn plaats heeft ingenomen, en tegelijk de man die een potentieel gevaar is voor de net verworven vrede. Deze moord lijkt op die van Abner in II Samuël 3. Na de moord verslaat het leger Seba en de opstandelingen, en dan keert de rust pas echt weer. Tijd voor het intermezzo, deel V.

1 Koningen 1 en 2. Salomo wordt troonopvolger.

Maar na dat intermezzo gaat het in I Koningen meteen weer verder: David is oud en moet een opvolger krijgen. Op aandringen van Batseba en Natan wijst David Salomo als zijn opvolger aan. Salomo wordt gezalfd, en zijn oudere broer Adonia, die zichzelf al als opvolger had uitgeroepen, ruimt haastig het veld. In I Koningen 2:1-9 spreekt David tegenover Salomo zijn laatste wilsbeschikking uit. Dan sterft hij. Opmerkelijk zijn Davids uitspraken over Joab en Simi. Hij wenst hen beiden een gewelddadige dood toe, en Salomo moet daarvoor zorgen. Adonia, die na zijn greep naar de macht door Salomo genadig is behandeld, begaat nu de stommiteit om de hand van Abisag te vragen, het jonge meisje uit Sunem dat David in zijn ouderdom moest verwarmen. Officieel is zij een vrouw van David en nu dus bezit van Salomo. Wanneer Adonia vraagt om een vrouw van de koning doet hij daarmee in feite een greep naar de macht. Ditmaal kost hem dat de kop: de vierde zoon van David die door familieconflicten sterft. Daarna slaat het laatste uur van de priester Abjatar, die partij had gekozen voor Adonia. Vervolgens gaat Joab eraan, die ook de kant van Adonia gekozen had. Simi is de laatste met wie Salomo een rekening vereffent. Daarmee is Davids testament uitgevoerd en Salomo beginnen aan zijn regering.

5. 2 Samuël 21-24 Verzamelde teksten over David, een intermezzo

In II Samuël 21-24 zijn zes teksten in een concentrisch patroon bij elkaar geplaatst. De teksten verschillen in genre, en daarmee ook in stijl, toon en register. Het lijkt of de redacteur, aan het eind van zijn compositie gekomen, nog zes teksten over had die hij in het grote geheel niet zo goed kwijt kon. Hij had bijvoorbeeld de verhalen over de hongersnood en de volkstelling op de goede plaats in de chronologie van het vertelde kunnen zetten, maar daar zouden ze de verhaallijn hebben gestoord of onderbroken. De rangschikking van de genres is alsvolgt: verhaal – anekdoten over enkele Refaïeten – gedicht – gedicht – heldenindeling en -anekdoten met namenlijst – verhaal. Zoals de zes teksten nu bij elkaar staan, zijn ze buiten de vertelde tijd van de rest van de verhalen getild en kunnen we hun compositieprincipe ruimtelijk noemen.

2 Samuël 21 en 24. De verhalen.

De twee verhalen in 21 en 24 passen niet in het grote geheel van II Samuël 9-20 en I Koningen 1-2, omdat ze daarbij thematisch niet aansluiten. De tijdsbepaling waarmee het verhaal in 21 opent: ‘Tijdens de regering van David heerste er eens drie jaar achtereen hongersnood’ is erg breed. Waar precies die drie jaren hongersnood geplaatst moeten worden binnen de veertig jaar dat David regeerde, is niet duidelijk. Het feit dat in 21:7 expliciet verteld wordt dat David Mefiboset spaart, en David dus weet heeft van diens bestaan, pleit ervoor de vertelde tijd van 21 na de vertelde tijd van hoofdstuk 9 te zetten. In hoofdstuk 9 lijkt David namelijk geen weet te hebben van Mefibosets bestaan. Maar wanneer de redacteur het verhaal van 21 na 9 zou hebben geplaatst, zou het daar meteen de verhaallijn van het drama van David en zijn zonen verstoren.

Iets dergelijks is er aan de hand met het vertelde in hoofdstuk 24. Uit vers 8 blijkt dat de vertelde tijd van dit verhaal zich moet hebben afgespeeld na de verovering van Jeruzalem. Uit de verzen 5-7, die het gebied beschrijven dat Joab doorkruiste om de telling te houden blijkt dat het rijk van David al behoorlijk groot was.

De verhalen hebben gemeen dat zij over dissonanten tijdens de regering van David gaan. Bovendien moet het volk het leed dragen en is het niet zozeer de koning zelf die lijdt. In II Samuël 2-8 valt het accent echter op Davids successen, terwijl in II Samuël 9-20 en

I Koningen 1-2 het thema David als koning en vader aan de orde is. Door deze verhalen aan het eind van Davids leven te zetten vermijdt de samensteller het storende effect dat ze zouden hebben als ze op de goede plaats in de chronologie zouden zijn gezet.

2 Samuël 21:15-22 en 23:8-39. De helden.

Iets dergelijks geldt voor de anekdoten over de helden in 21:15-22 en de heldenlijst in 23:839. In de anekdoten is de rode draad telkens de aanwezigheid van een Refaïet die door een held verslagen wordt. Refaïeten zijn buitengewoon grote en sterke mensen, een enkele maal met kenmerken die het eigentijdse publiek deden schudden van het lachen zoals het bezit van zes vingers aan elke hand en zes tenen aan elke voet. Doordat vier van die mini-verhaaltjes bij elkaar zijn gezet, raakt de chronologie van de vertelde tijd op de achtergrond. Het is dan geen compositieprincipe meer, zoals in de langere verhalen. Dat geldtook voor het heldensysteem in 23:8-39. Het systeem bestaat uit drie superhelden (23:8-12) en dertig iets gewonere helden (23:18-39). In 23:13-17 wordt verteld over een heldendaad die drie van de gewonere helden voor David uitvoerden. Compositieprincipe is het systeem zelf, niet de chronologie van de vertelde tijd.

2 Samuël 22 en 23:1-7. De gedichten.

Het gedicht in hoofdstuk 22 is een parallel van Psalm 18, een overwinningslied van David. Het krijgt als inleiding mee: op de dag dat de HEER hem van al zijn vijanden had verlost en uit de hand van Saul.’ Daarmee krijgt het in de vertelde tijd een plaats in de buurt van II Samuël 8. Vlak na de dood van Saul, in de verhalen van II Samuël 1-5 bijvoorbeeld, zou het niet passen qua toon, omdat David daar juist geen triomfen viert wanneer er weer eens iemand uit het huis van Saul sneuvelt.

Ook 23:1-7 bevat een psalm, en die krijgt als opschrift mee: ‘Dit zijn de laatste woorden van David’. De verteller laat David, de dichter en lierspeler, eindigen met een lied. De redacteur of samensteller plaatst het lied niet na I Koningen 2:9. Hij wenst David daar juist met een testament te laten eindigen dat het verhaal kan doen voortgaan, met woorden die in dienst staan van het afwikkelen van de ‘wereldse’ plot zoals die in II Samuël 9-20 is voorbereid. Wanneer de Psalm na I Koningen 2:9 zou staan, zou die een dissonant vormen met de rest van het verhaal en precies het tegenovergestelde effect hebben als de liederen in I Samuël 2 en II Samuël 1.

Besluit

In het voorgaande ben ik met opzet ingegaan op enkele punten uit I en II Samuël die meestal niet als eerste de aandacht krijgen in de secundaire literatuur over deze teksten. Belangrijke onderwerpen zoals bijvoorbeeld de rol die de dialoog speelt bij de vorming van de ’round characters’, montagetechniek en meer over structuur worden in de hieronder genoemde werken beschreven.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken