Menu

Premium

Barmhartigheid, erbarmen, ontferming

Geloofstaal & cultuurtaal

In de geloofstaal spelen de woorden uit deze woordgroep een grote rol. In de klassiek gereformeerde traditie is het begrip ‘barmhartigheid’ gekleurd door de Heidelbergse Catechismus. In zondag 5 wordt Gods barmhartigheid gezien in tegenstelling tot zijn gerechtigheid. Gods barmhartigheid geldt vooral als schuldvergeving van de individuele zondaar en betreft de verlorenheid van het menselijk bestaan als zodanig. In meer oecumenische kring spreekt men eerder van Gods ontferming. Het in de traditie van de kerkmuziek vaak terugkerende Kyrie eleison (Heer, ontfermU), krijgt ook vandaag invulling ten aanzien van ‘de nood der wereld’. Terwijl het begrip ‘ontferming’ vaak zijn plaats heeft in liturgische teksten, wordt de term ‘barmhartigheid’ traditioneel in verband gebracht met liefdadigheid en diaconaal werk.

Voor velen heeft ‘barmhartigheid’ een ouderwetse klank. Het is te vaak gebruikt om sociale ongelijkheid te bevestigen en mensen afhankelijk maken van de willekeur van hen die het beter getroffen hebben. De arme wordt verondersteld de hand op te houden en dankbaarheid te tonen.

Woorden

Aan de in Nederlandse vertalingen gebruikte woorden ‘barmhartigheid’ en ‘ontferming’ liggen in het Oude Testament verschillende Hebreeuwse woorden ten grondslag. Wanneer in de NBG-51 het woord ‘barmhartigheid’ wordt gebruikt, is dat de vertaling van het Hebreeuwse rachamiem (stam rechem, dat teruggaat op: moederschoot).

Hetzelfde Hebreeuwse woord wordt ook wel vertaald als: ‘ontferming, erbarmen, medelijden, ontroering’. De NBG-51 gebruikt op twee plaatsen (Ex. 20:6; Deut. 5:10) ‘barmhartigheid’ als weergave van chesed. Het veel voorkomende woord chesed wordt ook weergegeven door woorden als ‘goedertierenheid, liefde, genade, trouw’; niet zelden in woordverbindingen met ‘barmhartigheid en trouw’.

In het Grieks van het Nieuwe Testament liggen de woordgroepen eleein, splanchnidzesthai en oikteirein qua gevoelswaarde dicht bij elkaar. De term splanchna (lett.: ‘ingewanden, binnenste’) is, meer nog dan eleos, de Griekse weergave van het oudtestamentische rechem. Lucas 6:36 is de enige plaats in de synoptische evangeliën waar de Griekse woordgroep oik-tirmos voorkomt. In de brieven van het Nieuwe Testament vinden we die vaker terug, soms tegelijk met de andere termen.

Deze begrippen worden in de NBG-51 weergegeven door woorden die nogal eens stuivertje wisselen, zoals ‘barmhartigheid, medelijden, erbarmen, ontferming’.

Betekenis in context

Oude Testament

Rechem: diepte van ontferming

De Hebreeuwse woordgroep rechem heeft oorspronkelijk de betekenis ‘moederschoot’. Het duidt op de verbondenheid met wat hulp behoeft, zoals een moeder verbonden is aanhaar pasgeboren kindje en zich erover ontfermt; er is sprake van een diepe gevoelsbeweging vanuit een intense band die nooit ophoudt. Gods ontferming is sterker dan die van een moeder. Dat moederliefde zou staken, gaat tegen alles in. ‘Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet’ (Jes. 49:15). Het is de beweging van het hogere naar het lagere, van de hoge God die Zich toewendt tot de mens in nood.

In Ezechiël 16:3-6 vinden we een treffende illustratie. Israël wordt getekend als het kind van een Amoritische vader en een Hethitische moeder (door de Israëliet in die tijd geminachte allochtonen), dat na haar geboorte in het open veld is geworpen, ongewassen en onverzorgd. De Here ziet het kind, ontfermt Zich over haar en brengt haar groot. In de woorden van de profeet Hosea: het ontrouwe huis van Israël ontvangt een nieuwe naam: Lo-Rucha-ma, de niet-ontfermde, wordt Ruchama, de ontfermde (Hos. 1:6, 12). Van betekenis is dat de aangrijpende vertelling van de weggeworpen baby uit Ezechiël 16 een felle aanklacht inluidt: Israël is vergeten hoe het volk bij zijn geboorte als een stervende drop out – God zij dank – ontferming vond. Het zal de dochter Sions duur komen te staan dat zij, erger nog dan Sodom, haar dagen doorbracht in trots, overdaad en zorgeloze rust, zonder zich over de ellendige en arme te bekommeren (Ez.16:49).

Chesed: loyale liefde

Het woord chesed heeft vaak betrekking op het verkeer tussen mensen: er is een relatie tussen twee partijen, die wordt gekarakteriseerd door trouw, door wederzijdse hulp en solidariteit. Het betreft niet zozeer een gezindheid maar meer de daad van hulp en trouw als een houding die past bij de relatie. Dat geeft deomgang van mensen onder elkaar zekerheid. De verhalen over David bieden daarvan prachtige voorbeelden. Op grond van de vertrouwensrelatie, het verbond dat zij zijn aangegaan, mag David barmhartigheid verwachten van Jonatan; omgekeerd verwacht Jonatan van David hetzelfde (1 Sam. 20:8, 14). Beide vrienden vragen van elkaar dat elk het gesloten verbond loyaal zal nakomen in duurzame trouw en daadwerkelijke bijstand. Zelfs aan Saul wordt barmhartigheid gedaan wanneer hij als een verworpen koning sterft. Ook al toont hij zich Davids vijand, hij blijft de gezalfde des Heren. De mannen van Jabes zijn Sauls eerdere gunst niet vergeten; zij lopen een hele nacht om de lijken van Saul en zijn zonen van de stadsmuur van Beth-San weg te halen en het gebeente te begraven (2 Sam. 31:11-13). Daarmee behoeden zij Saul voor de totale schaamte. David zegent hen omdat zij trouw bewezen hebben aan hun heer door hem te begraven: ‘En nu, de Here bewijze u liefde en trouw. Ook ik zal u gelijke weldaad bewijzen, omdat gij dit gedaan hebt’ (2 Sam. 2:5-7). Waar het harde oordeel wordt uitgesproken, daar is toch de daad van erbarmen.

Talloze malen is sprake van Gods liefde (chesed), bijvoorbeeld wanneer Israël tegen alle verwachting in door God gered wordt. Wanneer de ballingen mogen terugkeren naar Jeruzalem, wordt hoog opgegeven van de grote goedheid jegens het huis Israëls, die God het getoond heeft naar zijn barmhartigheid en naar zijn vele gunstbewijzen (Jes. 63:7). De profeten ervaren deze bijstand zozeer als onverdiende goedheid, dat de betekenis van het woord dicht in de buurt komt van genade: erbarmen jegens een verbondspartner die ontrouw is geworden. ‘Het zijn de gunstbewijzen des Heren dat wij niet omgekomen zijn. Zijn barmhartigheden houden niet op’ (Klaagl. 3:22).

Gods ontferming daagt uit tot navolging

De God van Israël onderscheidt Zich van de goden van de buurvolken in zijn ontferming over de arme, de verdrukte en wie geen helper heeft. En zoals Hij de wees en de weduwe recht doet en de vreemdeling liefde bewijst door hem brood en kleding te geven, zal ook Israël de vreemdeling liefde bewijzen. Immers, ‘vreemdelingen zijn jullie geweest in het land Egypte en Ik heb jullie daar liefgehad’ (Deut. 10:18). Barmhartigheid (trouw) en gerechtigheid naderen elkaar hier en worden bijkans synoniemen.

Het boek Jona gaat nog een stap verder. De spits van dit bijzondere boekje is niet zozeer de bekering van Ninevé, als wel de bekering van de onwillige profeet tot de navolging Gods: tot een barmhartigheid die een weerspiegeling is van die van de Here voor Jona zelf. Zijn probleem is dat hij belijdt te weten dat God genadig en barmhartig is (Jona 4:2), maar het niet kan dulden dat die barmhartigheid zich ook zou uitstrekken tot Israëls doodsvijand. Het boekje eindigt met een open vraag: kan Jona (het volk Gods) er uiteindelijk in meekomen, dat Gods genade zich uitstrekt tot hen die er naar onze normen buiten vallen?

Onvergelijkelijk

Het bijbelboek Micha (= ‘wie is als de Here?’) loopt uit op de uitroep dat de Here met geen ander te vergelijken is, doordat Hij de ongerechtigheid vergeeft en al de zonden werpt in de diepten van de zee. Hij zal Zich weer over Israël ontfermen (Mi. 7:19, rachem), aangezien Hij een welbehagen heeft in goedertierenheid (Mi. 7:18, 20, chesed). Dezelfde tonen worden aangeslagen in het tweede deel van Jesaja. Na een kort ogenblik van verlating ontfermt God Zich met groot erbarmen over het volk (Jes. 54:8; 55:3). In deze en dergelijke woorden ligt de hoop opgesloten datHij Zich in de toekomst definitief zal ontfermen over Israël, en wijder nog over de wereld van de volken.

In de psalmen wordt voortdurend geappelleerd aan Gods barmhartigheden en genade. Zeker twintig keer klinkt de uitroep ‘Heer, ontferm u!’ (Kyrie, eleison in de Septuagint), of varianten daarvan. Die uitroep kan staan in de context van een schuldbelijdenis of in die van doodsdreiging, al dan niet met schuld verbonden. In zeer veel gevallen is er sprake van verdrukking en bedreiging van buiten af. Samenzweringen – soms ten dode toe – en vijanden bedreigen leven en welzijn. In Psalm 51:3 is de context van de uitroep overduidelijk die van persoonlijke schuld. Zo ook in Psalm 41:5 en 11. Maar in dit gebed duikt tegelijk vanaf vers 6 het type vijanden op dat in zoveel andere psalmen de bidder beweegt tot God te vluchten.

Nieuwe Testament

Gods barmhartigheid

In het Nieuwe Testament wijst het woord ‘barmhartigheid’ vooral op de genade die van één kant komt. De veelgebruikte woordgroep splanchidzesthai verwijst naar vitale delen als hart, nieren en ingewanden en wordt in de NBG-51 meestal weergegeven als ‘met ontferming bewogen zijn’.

De centrale motieven van thora, profeten en psalmen keren terug in de lofzang van Maria en die van Zacharias, liederen vol citaten uit het Oude Testament (Luc. 1). Zij zijn vol van de barmhartigheid (eleos) van God (Luc. 1:50, 54, 58, 72). Achter het omzien naar zijn volk ziet de oude priester de ‘innerlijke bewegingen(splanchna) der barmhartigheid van onze God’ (Luc. 1:78 SV). ‘Een schoot van ontferming is onze God’.

Jezus: met ontferming bewogen

In Jezus heeft Gods barmhartigheid vlees en bloed aangenomen. De uitdrukking ‘met ontferming bewogen zijn’ is in de evangeliën buiten de gelijkenissen nergens op mensen en alleen op Jezus van toepassing. Wat hem onderscheidt van de religieuze en politieke groeperingen van zijn tijd (als Farizeeërs, Sadduceeërs, Zeloten en Essenen) is met name zijn grenzeloze ontferming voor de armen, zieken, hongerigen, bezetenen en notoire zondaars.

Steeds is het: Jezus ziet mensen, wordt met ontferming bewogen en komt in beweging (Mat. 9:36). Het gaat Hem door alles heen als hij blinden ziet: Hij raakt hun ogen aan en maakt hen ziende (Mat. 20:34). Hij wordt bewogen met de schare die op Hem aandringt en geneest hun zieken (Mat. 14:14; ook Mar. 1:41, een melaatse; Mar. 9:22, een bezeten jongen). Wanneer duizenden mensen honger hebben, geeft Hij hen te eten (Mat. 15:3 2). Het treft Hem in zijn diepste innerlijk als Hij stuit op een begrafenisstoet waarin een jongen, ‘de enige zoon van zijn moeder die weduwe was’, naar zijn laatste rustplaats wordt gebracht (Luc. 7:13). Hij wekt de jongen tot leven en geeft hem terug aan zijn moeder. Zo volgen de verhalen elkaar op en komt naar voren hoe Jezus optreedt als de Messias in wie barmhartigheid en gerechtigheid ineenvloeien.

Veelzeggend is de plaats van het samenvattende bericht van Jezus’ optreden bij Matteüs. In zijn verkondiging gaat hij lerend en genezend rond in Galilea, vanuit een diepe bewogenheid de schare ziende als schapen zonder herder (Mat. 9:35-38). Deze perikoop, die afsluit met de verwijzing naar de grote oogst en de weinige arbeiders, vormt het scharnier naar het verhaal van de uitzending van de twaalven (Mat. 10). Het kan niet duidelijker gezegd: geplaatst in de beweging van Godsbarmhartigheid tot Israël en de volken krijgen de discipelen deel aan de zending van Jezus.

Barmhartigheid door mensen bewezen

In de eerste drie evangeliën staat de uitdrukking ‘met ontferming bewogen zijn’ in drie gelijkenissen centraal. In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan zijn het niet de vrome religieuzen uit de joden, maar is het de verachte allochtoon die de beroofde man ziet en zich over hem ontfermt (Luc. 10:31). Duidelijk is dat de verachte Samaritaan heeft begrepen waar het in de thora om gaat, wanneer de gelijkenis vertelt dat hij barmhartigheid doet aan zijn vijand en daarmee de liefde concreet maakt (Luc. 10:37).

In de gelijkenis van de verloren zoon is het de vader die zijn jongen ziet, als hij nog veraf is en hem om de hals valt (Luc. 15:20). In de gelijkenis van de koning die afrekening houdt met zijn slaven is het de heer die medelijden krijgt met zijn slaaf (Mat. 18:27). De spits ligt in de vraag van de koning: ‘Had ook gij geen medelijden (eleos) moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ik medelijden had met u?'(Mat. 18:33).

In elk van deze gelijkenissen herinnert Jezus zijn hoorders aan de grenzeloosheid van de barmhartigheid van God. De genade voor zondaar en bedelaar, in vergeving en recht, is aan hen en anderen geschied opdat zij zich daarin zouden verheugen, met als gevolg dat deze genade zich weerspiegelt in de omgang met anderen. In de versie die Lucas geeft van de Bergrede is deze samenhang in Jezus’ onderwijs terug te vinden: ‘Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is’ (Luc. 6:36).

De brieven

Ook de nieuwtestamentische brieven herinneren op diverse wijzen aan Gods ontferming. Paulus prijst God als de ‘Vader der barmhartigheden’ (2 Kor. 1:3; zie ook Jak. 5:11). Het vermanende deel van de Romeinenbrief leidt de apostel in met een krachtig appèl tot een nieuwe levenswandel ‘met beroep op de barmhartigheden Gods’ (Rom. 12:1; zie ook Filp. 2:1; Kol. 3:12).

We moeten niet over het hoofd zien dat de apostel Paulus deze barmhartigheden van God enkele verzen eerder in breed perspectief plaatst. In een uitvoerig betoog, dat uitloopt op een lofprijzing, betrekt hij die gedurfd op de geheimvolle weg die God door de geschiedenis heen gaat met Israël en de volken, naar de finale toekomst. Er bestaat gegronde hoop: straks zal aan het licht komen hoe God hen allen onder ongehoorzaamheid heeft besloten, om Zich uiteindelijk over hen allen te ontfermen (Rom. 11:32).

Kern

Hoewel woorden als barmhartigheid, ontferming en erbarmen voor velen een gevoelswaarde hebben die herinnert aan een voorbije tijd, zou het niet verstandig zijn ze nu maar los te laten. In een zich verhardende samenleving kan een zorgvuldig gebruik van oude woorden wellicht de bijbelse waarden terugbrengen. Opmerkelijk is de opwaardering van woorden en liederen uit de traditie van de kerk, wanneer die hun plaats krijgen in bijzondere kerkdiensten, bijvoorbeeld rond doop, huwelijk, begrafenis van leden van het Koninklijk Huis. De hier besproken woorden laten zich niet afvlakken tot meer gangbare maar oppervlakkiger termen als ‘medelijden hebben’, ‘begaan zijn met’, of zelfs het platte ‘beroerd worden van’.

Barmhartigheid betekent, niet anders dan God in Christus heeft laten zien, hart hebben voor de arme en de zondaar. Er zijn tekenen van een nieuwe belangstelling voor eigentijdse werken van barmhartigheid. Mensen uit heel diverse kerkelijke tradities en culturenworden geraakt om in hun dagelijks leven Jezus’ weg te gaan. Dat gebeurt wereldwijd en in steeds wisselende contexten volgens een herkenbaar patroon: zien, bewogen worden, in beweging komen.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: armoede, liefde, trouw.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken