Menu

Basis

‘Bed and breakfast’ in de wallevis?

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Harm van Grol is oud-universitair docent Exegese van het Oude Testament aan de Tilburg School of Catholic Theology

Jona 2 spoort niet. De tekst is onsamenhangend. In het eerste deel van deze bijdrage gaan we op zoek naar de manieren waarop lezers proberen de tekst weer in het spoor te krijgen. In het tweede deel zien we af van deze brave pogingen en beginnen we een andere queeste. We gaan op zoek naar de zin van een onsamenhangende tekst en besluiten tot een karaktervaste analyse. Met de tekst is niets aan de hand, het is Jona die niet spoort.

Het kader

Jona 2 bevat een lange tekst van Jona zelf. Daaromheen staat een kader dat zijn woorden context geeft. Het begint en eindigt met een handeling van God en daartussenin vinden we twee uitspraken over Jona.

JHWH regelde een grote vis om Jona op te slokken. Jona was in de buik van de vis drie dagen en drie nachten. Jona bad tot JHWH, zijn God, vanuit de buik van de vis en sprak: ‘…’ JHWH sprak tot de vis en deze kotste Jona uit op het droge.

Wat doet dit kader? Het presenteert de woorden van Jona als een smeekgebed in een noodsituatie. Weliswaar is Jona niet verdronken, maar hij hangt nu tussen onderwereld en aarde, een onoverzichtelijke tijd lang, drie dagen en drie nachten. ‘Toen begon hij (…) te bidden’ is de pregnante vertaling van de NBV. Hij doet dat in de buik van de vis, vertalen hedendaagse vertalingen, maar dat is overbodige info na de zin ervoor en daarop kun je de verteller van Jona niet betrappen. Hij doet het vanuit de buik van de vis. Zo zeg je het niet in hedendaags Nederlands, maar het is dan ook een toespeling op Psalm 130: Vanuit de diepten roep ik u, JHWH.

Misschien moeten we dan nog nauwkeuriger lezen, want er staat niet zomaar buik maar ingewanden, een meervoud. Vanuit de ingewanden van de vis // vanuit de diepten, in het Hebreeuws: mimm e ‘e haddaga // mimma‘ a-maqqim. God reageert op Jona’s woorden. Ook Hij spreekt, maar Hij antwoordt Jona niet. Hij zet zonder commentaar de vis aan het werk.

Een smeekgebed

Het kader bereidt ons voor op een smeekgebed. Zo’n gebed bestaat uit klagen en smeken en de technische term voor dit type psalm is de individuele smeekpsalm, zoals de Willibrordvertaling opmerkt in een noot. Men bidt en smeekt tot God dat hij zal redden uit de nood. Maar wat doet Jona? Luisteren we naar de eerste strofe:

Ick riep uyt mijne benautheyt tot den Heere ende hy antwoordde my: uyt den buyck des grafs schreyde ick [ende] ghy hoordet mijne stemme.

(Statenvertaling 1637)

De tekst staat in de verleden tijd. Jona vertelt wat hem is overkomen, wat hij gedaan heeft en hoe God reageerde. Jona bidt geen smeekgebed, maar spreekt een dankpsalm. Een dankpsalm past als alle ellende achter de rug is. Dan ga je naar de tempel en vertel je aan andere gelovigen hoe erg het was en hoe God je geholpen heeft. Daarna breng je een offer en zing je een loflied. Je doet wat je in de ellende beloofd hebt. En de moraal is voor je medegelovigen: God redt. Zo eindigt de psalm van Jona:

Maer ick sal u offeren met de stemme der dancksegginge; dat ick belooft hebbe sal ick betalen: het heyl is des Heeren.

De oude vertalingen volgen allemaal dit leesperspectief. Van de Vorstermanbijbel (1528) en de Lutherse vertaling (1647) tot de Petrus Canisius (1941) en de Nieuwe Vertaling van 1951.

De heilige Geest

Het verschil tussen een smeekgebed en een dankpsalm is radicaal en dat Jona’s woorden niet passen in de context, zal iedereen duidelijk zijn die niet te snel leest. Het kader en de dankpsalm spreken elkaar fundamenteel tegen. Wat moet een lezer in zo’n situatie? In de oude tijden paste dan een theologisch commentaar. De Statenvertaling van 1637 bevat de volgende noot bij het inleidende zinnetje:

…en hij sprak: T.w. daerna, als hy verlost was. want het blijckt uyt de volgende woorden, dat de Propheet dit gebedt na sijne verlossinge by een gestelt heeft, als een kort begrijp van sijnen inwendigen strijt, mitsgaders alle heylige gedachten, bewegingen, ende gebeden, die de Geest des Heeren hem in den tijt van drie dagen ende drie nachten in den buyck des walvischs hadde ingegeven, waer uyt hy wel hadde konnen afnemen, dat hem Godt in dese harde castijdinge wonderbaerlick bewaerde, sterckte, ende eyndelick verlossen soude.

De commentator wijst erop dat Jona zijn gebed formuleert na zijn redding, maar hij houdt tegelijk vol dat Jona al tijdens zijn verblijf in de walvis zeker was van zijn redding, door ingevingen van de heilige Geest. Jona voert een geestelijke strijd, waarin God hem bewaart, sterkt en ten slotte verlost.

Waterballet

Een moderne visie op Jona kan inhouden dat men het danklied beschouwt als een tekst die al bestond en hier is ingevoegd. En, let wel, een Fremdkörper hoef je niet te verantwoorden. Tegenspraak en incoherentie is dan al ingecalculeerd. De Groot Nieuws Bijbel met Aantekeningen veronderstelt dat ‘het danklied (…) hier wordt geciteerd, omdat het past bij de levensgevaarlijke situatie waaruit Jona werd gered’. Denk aan al de waterbeelden. Op deze manier krijg je het boekje Jona weer in het spoor, want met al dat gespetter en gespatter hoef je niet meer uit te leggen dat Jona niet eens vraagt dat God hem redt, en geen woord spijt betuigt.

Een smeekgebed, alsnog!

En dan, ineens, kiest de Willibrordvertaling (1975) voor een leesperspectief dat klopt. Lazen we eeuwenlang een dankpsalm, nu kunnen we met deze vertaling een smeekgebed lezen. De eerste strofe klinkt nu zo:

In mijn nood roep ik Jahwe aan, roep ik tot Hem om antwoord. Uit de schoot van de onderwereld schreeuw ik: Luister naar mijn stem!

(Willibrordvertaling 1975)

Geen verhaal meer, maar actuele communicatie. Smeken om hulp in het nu. Ik tot God. Knap vertaald, scherpe tekst. Ook elders in dit smeekgebed staan echte smeekbedes: Trek mij levend omhoog uit de grafkuil / Jahwe, mijn God! en even later: Laat mijn gebed tot U komen, / in uw heilige tempel. En in de tegenwoordige tijd klinken de klachten aangrijpend:

Het water stijgt tot aan mijn lippen, muren van water storten op mij neer, zeewier om mijn hoofd verstikt mij.

(Nieuwe Bijbelvertaling 2004)

Dus ook de Nieuwe Bijbelvertaling kiest voor dit leesperspectief. Zo gelezen passen de woorden van Jona in de context en hoeven we ze niet meer theologisch recht te breien.

De grammatica bevrijd

Hoe is het mogelijk dat men een tekst zo verschillend kan vertalen? Wisten de ouden wel wat ze deden? De verklaring ligt in de grammatica van het Bijbels Hebreeuws. Die werd in de jaren zestig bevrijd uit de denkkaders van de Latijnse grammatica. Zo was het perfectum niet zomaar meer een verleden tijd en voltooid en het was nog maar de vraag of het imperfectum een tegenwoordige tijd was en onvoltooid. Het adagium werd dat men werkwoordsvormen moest interpreteren naar de context waarin ze voorkwamen. De grammatica werd zo een stuk subtieler en interessanter. Zo werd ontdekt dat een perfectum tweede persoon in bepaalde gevallen een gebiedende wijs kan zijn. Er staat dan niet U hebt naar mijn stem geluisterd, maar Luister naar mijn stem! En dat is wat de Willibrordvertaling leest in vers 3, zoals we gezien hebben. En men vermoedde dat het perfectum in de taal van de psalmen zou kunnen slaan op een situatie die gaande is, en dat men het dus in het Nederlands zou moeten vertalen met een tegenwoordige tijd. En ook dat zien we gebeuren in de Willibrord en de NBV. De bevrijding van de grammatica werd een bevrijding uit het crux interpretum van Jona 2.

Terug bij af

Inmiddels is het enthousiasme wat bekoeld en sommige bijbelwetenschappers zijn zelfs weer terug bij af: een perfectum is een verleden tijd, een imperfectum tegenwoordige tijd. Wat betekent dat voor het leesperspectief van de Willibrord en de NBV? Dat het een goedbedoelde poging was te dealen met het probleem van Jona 2, maar wetenschappelijk toch niet te verantwoorden is. De smeekbedes van de Willibrord – Luister naar mijn stem! – staan er niet en ook in de vertaling van het tweede regeltje – roep ik tot Hem om antwoord – heeft men de grammatica opgerekt. Overigens, die vermetele details leverden wél een coherente tekst op, terwijl de keuze van de NBV om dáár niet in mee te gaan een tekst oplevert die de hik heeft:

In mijn nood roep ik de Heer aan en Hij antwoordt mij. Uit het rijk van de dood schreeuw ik om hulp – U hoort mijn stem!

Vier uitspraken die twee om twee met elkaar strijden. Als regels 2 en 4 juist zijn, zijn regels 1 en 3 overbodig. En let wel, de oude bidders waren niet minder logisch dan wij. Roepen en schreeuwen doe je om gehoord te worden. Als God luistert, hoef je niet te schreeuwen. En – logica! – die incoherentie verdwijnt weer als we alles in de verleden tijd vertalen. In feite is de psalm van Jona 2 een tekst vol met werkwoordsvormen waarvan iedereen los van de context zou zeggen dat ze betrekking hebben op het verleden. En dan gaat het te ver zin voor zin te vertalen in de tegenwoordige tijd. Als de tekst niet in Jona had gestaan, maar in het boek der Psalmen, was men niet op het idee gekomen – en dat zegt genoeg. De Bijbel in Gewone Taal (2014) kiest dan ook weer voor het oude leesperspectief.

Karaktervaste interpretatie

Het danklied vertalen als smeekgebed kan niet. De kop in het zand willen we niet. Een theologische harmonisatie overtuigt niet. Met dat alles zijn we nog niet verder met de interpretatie, maar we weten nu dat we het moeten doen met een danklied. De tekst spoort niet en blijkbaar is dat de bedoeling. Laten we allereerst de verteller serieus nemen, ook als hij zijn verhaal merkwaardige wendingen geeft. Al in de eerste regels wekt hij verbazing met een profeet die wegloopt voor zijn opdracht. In het derde en vierde hoofdstuk groeit die verbazing, en daarmee laat hij ons, zijn lezers, achter, aan het einde. Hij weet wat hij doet. Hij weet dus ook wat hij doet als hij in hoofdstuk 2 suggereert dat Jona een smeekgebed gaat bidden, en hem dan een danklied in de mond legt. Dat is merkwaardig en zo wil hij dat wij het zien.

Laten we bovendien de verteller en de profeet uit elkaar halen. Natuurlijk zit de verteller aan het stuur en laat hij de zaak ontsporen, maar we moeten de verteller en zijn verhaalfiguur Jona elk hun eigen mening gunnen. Wat Jona vindt en doet, is niet per definitie kosjer volgens de verteller. Jona is, zo laat de verteller zien, ‘apart’. De keuzes die hij maakt, en de gedachten die hij uit, vallen op omdat ze ‘niet-normaal’ zijn in de ogen van de verteller en daarmee in de onze. Als Jona een dankpsalm bidt op het verkeerde moment, moeten wij zijn psalm niet lezen alsof hij in het boek der Psalmen staat. Hier lezen we geen serieuze, canonieke psalm, maar een eigen tekst van een dubieuze profeet. De verteller nodigt ons dus uit om het gebed van Jona een karaktervaste interpretatie te geven, een interpretatie die past bij de merkwaardige keuzes die Jona maakt, en gedachten die hij uit, kortom bij zijn karakter.

‘Bed and Breakfast’ in de Wallevis

Waarom spreekt Jona een dankpsalm uit als we een smeekgebed verwachten? Betekent zijn danklied dat hij zich gered weet? Hij is niet verdronken, maar opgeslokt door een vis. Beleeft hij dat als zijn redding? Is het nu voor hem bed and breakfast in de wallevis, geboekt door God? Het spreken van een dankpsalm is de enige aanleiding voor deze speculatie. De verteller stelt dat Jona voor onbepaalde tijd (drie dagen en drie nachten) in de vis verblijft, en dat deze hem pas uitkotst als Jona zijn psalm gedaan heeft. Hij tekent de darmen van de vis als de diepten van Psalm 130. En Jona lijkt het met hem eens te zijn – voor deze keer! Op de vertellersfrase uit de ingewanden van de vis laat hij zelf de frasen uit mijn omknelling en uit de buik van het dodenrijk volgen (2,2-3). We herinneren ons dat ook het dodenrijk een slokop is, evenals de vis. Kortom, Jona zingt geen dankpsalm omdat hij de tijd van zijn leven heeft. Maar waarom dan wel?

De helletocht

Wat heeft God op het oog met de helletocht van drie dagen en drie nachten? De sleutel ligt in de eerste zin: JHWH regelde een grote vis. Er is nog een andere scène in het boekje waarin God regelt. Hij regelt daar de beroemde kikajon, de wonderboom, vervolgens de worm en ten slotte een verschroeiende oostenwind (4,6-8). Zo nat als onze scène is, zo droog is het daar. De zon viel aan op het hoofd van Jona en hij zakte weg. Hij wenste doen. Met een danklied spaart hij zijn ego en laat hij de schuld waar die naar zijn mening ligt. Een danklied moet voldoende zijn. Maar, in feite heeft het danklied nog een pre. Hij zet God ermee voor het blok. Een God die je viert als redder, kan moeilijk nog terug. God gaat wijselijk niet in discussie. Hij richt zich tot de vis en daarna herhaalt hij zonder commentaar zijn opdracht aan Jona. De discussie moet wachten tot het tweede educatieve moment.

Ik en ik

Nu we weten hoe we kunnen lezen, loont het de moeite aandacht te schenken aan de manier waarop Jona zijn dankpsalm formuleert. In de werkvertaling op de bladzijde hiernaast hebben we de zes strofen aangegeven, en daarmee de ordening van de woorden en de beelden. We weten nu dat we van Jona niets hoeven te verwachten over de ‘voorgeschiedenis’ en zijn eigen rol. In plaats daarvan zet hij God neer als dader en zichzelf als slachtoffer. In de tweede en de derde strofe staan ze tegenover elkaar: U met uw brandingen en uw golven en dan Ik, de verstotene. Daarna, in de vierde en de vijfde strofe, maakt Jona duidelijk dat God tot het laatste moment gewacht heeft met redden. Tweemaal gebruikt hij het Hebreeuwse woord nèfèsj: keel, adem, ziel, leven, eerst in de betekenis keel: het water was mij tot de lippen gestegen, en dan nog sterker in de betekenis adem/leven: toen mijn levensadem mij verliet. Jona weet hoe het hoort. Hij viert God als zijn redder, maar fijntjes zet hij Hem eerst neer als dader. Nadat hij God op deze manier vernederd heeft, verheft hij zichzelf. In de laatste strofe zet hij zichzelf af tegen de afgodendienaars die – zoals we weten – hun god in de steek laten. Zo niet Jona, de schijnheiligheid in persoon. Hij prefereert zijn ogen te sluiten voor zijn eigen gedrag. In zijn getroebleerde geest is vluchten voor Gods opdracht de ultieme trouw aan God. De verteller is subliem. Tegenover deze schijnheiligheid staat de heiligheid van de afgodendienaars. De zeelui weten wél hoe ze moeten bidden, smeken en schuld belijden, en hebben al offers gebracht als Jona nog peinst hoe hij zonder gezichtsverlies uit de dood kan opstaan.

Patstelling

De God van Israël dient Nineve, de hoofdstad van aartsvijand Assyrië, te vernietigen. Alleen Hij weet dat zelf nog niet. Jona wel en hij heeft een rijke theologische traditie achter zich. Jona weet hoe hij gebruikt gaat worden om te doen wat tegen zijn geloof ingaat, en verzet zich tot het laatst wanneer hij Nineve trakteert op de kortste profetische boodschap ooit: nog veertig dagen, boem! Voor Jona is deze God een uiterst irritante God, maar het gaat dieper. Hij gaat liever dood dan mee te gaan met een God die zich zo incorrect gedraagt. Voor God is deze Jona een vraag aan de lezer. Hoever mag Gods barmhartigheid reiken? Geldt die ook de ander?

Jona 2 (werkvertaling)

Ik heb geroepen uit mijn omknelling tot JHWH en hij antwoordde mij, uit de buik van de onderwereld heb ik geschreeuwd – gehoord hebt u mijn stem!

U had mij de diepte in geslingerd, naar het hart van de zee, een waterstroom had mij omgeven, al uw brandingen en uw golven waren over mij heen geslagen.

En ik, ik had gedacht: Ik ben verstoten, weg uit uw ogen, ja, zal ik opnieuw aanschouwen uw heilige tempel?

Het water was mij tot de lippen (nèfèsj) gestegen, de diepte had mij omgeven, zeewier geward om mijn hoofd, tot bij de tenen van de bergen was ik gezonken, naar het land met zijn grendels achter mij voorgoed, maar omhoog haalde u mijn leven uit de groeve,

JHWH, mijn God.

Toen mijn levensadem (nèfèsj) mij verliet, noemde ik JHWH bij zijn naam, mijn gebed kwam tot u, tot uw heilige tempel.

Die zich houden aan ijle idolen, laten hun trouwe gunst in de steek, maar ik, met luide dank wil ik u offeren, wat ik beloofd heb, wil ik betalen. De redding is van JHWH.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken