Menu

Premium

Bekering, omkeren, terugkeren, wedergeboorte, wederkeren

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

‘Bekering’ is geen vreemd begrip in de moderne cultuur, hoewel het vaak een negatieve klank krijgt door het actieve gebruik van het werkwoord in de zin van ‘iemand bekeren’. De Bijbel legt echter nadruk op het reflexieve gebruik ‘zich bekeren’. Net als men met de auto kan omkeren en de andere kant oprijden, zo kan er gesproken worden van een omkeer in het denken en handelen van een persoon. De beeldspraak rond wedergeboorte komen we iets minder tegen in het huidige taalgebruik. Toch wordt ook buiten kerkelijke kringen weleens gesproken van ‘nieuw leven’ geven aan iets, of van iets of iemand die ‘opnieuw geboren’ is, door welke reden dan ook. In de context van de Bijbel worden deze begrippen haast altijd gebruikt met betrekking tot een omkeer of terugkeer tot God. Deze verandering van levensrichting wordt dan ook op verschillende manieren omschreven als een ‘wedergeboorte’.

Woorden

Bij het begrip ‘bekering’ in zowel het Oude als het Nieuwe Testament worden woorden gebruikt die ook letterlijk doelen op het ‘keren’ of ‘terugkeren’. In het Hebreeuws komt het woord sjoev vaak voor en in het Grieks woorden afgeleid van het werkwoord strephein zoals strephestai (‘zich bekeren’), epistrephein (‘omkeren/terugkeren’), epistrophè (‘bekering^. Wat het begrip ‘wedergeboorte’ in het Nieuwe Testament betreft, gebruikt Johannes het werkwoord gennan dat ‘verwekken’ of’baren/geboren doen worden’ betekenen kan, afhankelijk van de context. In Johannes 3 wordt dit samen met anothen gebruikt, dat in de context waarschijnlijk ‘opnieuw’ betekent, hoewel het ook de betekenis ‘van boven’ kan dragen. Petrus gebruikt het werkwoord in de vorm anagen-nan, dat ‘opnieuw verwekken’ betekent (1 Petr. 1:3, 23). Paulus gebruikt het naamwoord palin-genesia in Titus 3:5 dat ‘wedergeboorte’ of ‘nieuwe verwekking’ kan betekenen. In Matte-üs 19:28 heeft ditzelfde woord betrekking op de nieuwe hemel en aarde.

Betekenis in context

In de Bijbel wordt het begrip ‘bekering’ gebruikt voor het proces van de omkeer tot God. Het gebruik van deze beeldspraak maakt duidelijk dat het leven vóór het moment van de ‘bekering’ in een verkeerde richting gezet was. Een nieuwe richting moet ingeslagen worden om met God verzoend te worden.

Oude Testament

Jona

Het begrip ‘bekering’ wordt geïllustreerd in de geschiedenis van Jona’s prediking aan de stad Ninevé (Jona 3). God liet door Jona aankondigen dat hij over veertig dagen de stad ondersteboven zou keren. De grove zonden in deze stad gepleegd waren hiervoor de reden (1:2). Wij lezen dat de mannen van de stad God geloofden op zijn woord en zich bekeerden, ‘een ieder van zijn boze weg’ (3:8). Deze bekering is onlosmakelijk verbonden met berouw over de zonde, wat bij de Ninevieten duidelijk blijkt uit het feit dat zij een vasten uitroepen en zich in rouwgewaden kleden. Zij hopen door hun bekering God ertoe te bewegen Zich te bekeren van zijn aangekondigde straf. Zij rekenen hier echter niet op, zoals blijkt uit hun woorden: ‘Wie weet, God mocht Zich omkeren en berouw krijgen en zijn brandende toorn laten varen, zodat wij niet te gronde gaan’ (3:9). Hun gedrag en woorden laten zien dat zij hun schuld bekennen en God om genade smeken. Het vervolg laat zien dat God inderdaad in genade Zich bekeert van zijn voornemen, hetgeen Jona, die een hekel aan de Ninevieten had, kwaad maakt. Het boek Jona laat zien dat God Zich toelegt in genade om oprechte bekering van een volk (of mens) aan te nemen en zijn toorn over de zonde af te wenden. Anders gezegd, God reageert op de bekering van mensen door Zich te bekeren van zijn voornemen de zonden met de dood te bestraffen.

David

De Bijbel laat ook zien dat het begrip ‘bekering’ niet alleen betrekking heeft op heidenen die zich van hun zondige weg bekeren. Er is ook sprake van bekering wanneer een gelovig verbondskind, dat in zonde gevallen is, zich van die zonde bekeert. Het voorbeeld bij uitstek in het Oude Testament is dat van Davids zonde met Batseba, de vrouw van een van zijn generaals. David pleegde niet alleen overspel met haar, maar ging zó ver in een poging zijn zonde te dekken, dat hij haar man liet sterven in de oorlog (2 Sam. 11-12). Nadat God, door de profeet Nathan, David met zijn zonde geconfronteerd had, bekeerde David zich. Hij bekende zijn zonde en werd door God verzekerd van vergeving en ontheffing van een onmiddellijke dood (2 Sam. 12:13). Zijn zonde zou nog grote gevolgen voor zijn leven hebben, maar deze gevolgen werden vanwege de genadige vergeving nu in het kader van opvoedkundige tuchtiging gezet, in plaats van gerechtelijke straf. Psalm 51 geeft veel breder aan wat achter Davids woorden ‘Ik heb tegen de Here gezondigd’ staat. Wij lezen daar van een diep verdriet (= be-rouw) en erkenning dat zijn zonden overtredingen tegen God waren. Hij geeft aan te hebben wat God zoekt bij bekering, namelijk ‘een verbroken geest en een verbroken en verbrijzeld hart’. Op grond hiervan smeekt hij om Gods genade.

Gods werk

Uit dit alles mag duidelijk zijn dat bekering iets is wat de mens zelf doet. Toch laat de Bijbel zien dat deze onderneming van de mens voortvloeit uit Gods werk in een mensenhart. Het Oude Testament gebruikt verschillende beelden om dit feit te onderstrepen, bijvoorbeeld dat God degene is die een mensenhart besnijdt ‘zodat gij de Here, uw God, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft’ (Deut. 30:6). Dit beeld van de besnijdenis van het hart staat gelijk met de oproep tot bekering (vgl. Deut. 10:16). De profeet Ezechiël spreekt van Gods belofte om het harde (ongelovige) hart van steen te verwisselen met een hart van vlees en verbindt dit met de reiniging van zonden en het vernieuwend werk van Gods Geest in de mens (Ez. 36:25-27). Deze beeldspraak komt dicht bij het beeld van de wedergeboorte, dat verder uitgewerkt wordt in het Nieuwe Testament.

Nieuwe Testament

Bekering en doop

Het Nieuwe Testament opent met de oproep van Johannes de Doper aan de Israëlieten zich te bekeren, omdat de lang verwachte komst van de Here aanstaande is (vgl. Mat. 3; Mar. 1; Luc. 3). Gods Koninkrijk zou eindelijk gevestigd worden. Als God Israël zou bezoeken, was het vanzelfsprekend van belang dat men zich bekeerde van zijn zondige bezigheden, want anders kon alleen maar gerekend worden op Gods toorn (Mal. 4:5-6; vgl. Mat. 11:13-14). Naar het beeld van de reiniging met rein water – door Ezechiël aangekondigd -doopt Johannes de bekeerlingen en verwacht van hen de inzet tot een nieuw leven. Het bewijs van een echte bekering wordt geleverd door de goede vruchten die voortgebracht worden in het leven. Johannes gaf daarom uitgebreid les over de gehoorzaamheid aan Gods geboden (Luc. 3:10-14).

Ook elders in het Nieuwe Testament wordt het symbool van de doop in verband gebracht met bekering. Hoewel Johannes de Doper de doop met de reiniging verbindt, brengt Paulus in Romeinen 6 de doop in verband met een vorm van wedergeboorte. De ‘oude (zondige) mens’ van de gelovige wordt gedoopt in de dood van Christus en als het ware begraven onder het water. Dan mag de ‘nieuwe mens’ opstaan ‘in nieuwheid des levens’. De oude mens is hier de persoon van vóór de bekering die bestuurd werd door de zonde, die heerschappij over hem voerde. Bij bekering, wanneer het leven van de persoon een nieuwe richting inslaat, wordt gesproken van de ‘nieuwe mens’, die nu bestuurd wordt door de Geest en gehoorzaamt aan Gods wet.

Zo beeldt de doop hier een radicale breuk met het verleden uit. De gelovige is een ‘nieuwe schepping’ (Gal. 6:15), Gods ‘maaksel … in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen’ (Ef. 2:10).

Wedergeboorte

Ondanks de radicale breuk met het verleden heeft de bekeerling nog steeds te kampen met zijn zondige aard. Daarom wordt ook gesproken van het proces van vernieuwing. In dezelfde brief aan de Romeinen waar Paulus in hoofdstuk 6 de breuk van het begraven van de oude mens en het opstaan van de nieuwe mens beschrijft, wordt ook dit proces van vernieuwing beschreven. In Romeinen 8:13 vermaant hij de gelovigen om niet naar het (zondige) vlees te leven, maar om door de Geest de werkingen van het (zondige) lichaam te doden. Dit duidt een actieve strijd aan tegen de nog aanwezige zonde. Het verschil in de mens voor en na de wedergeboorte is de aanwezigheid van Gods Geest, die het roer van het mensenleven overgenomen heeft en de bestuursmacht van de zonde over het leven ongedaan heeft gemaakt. De strijd in de wedergeboren mens is niet meer een strijd om het roer; de wedergeborene heeft zich op het levenspad ‘bekeerd’, zijn weg is omgeslagen richting God. Het is een strijd om alles wat deze richting nog weerspreekt te overwinnen. In Efeziërs 4:22-24 spreekt Paulus over dit proces in termen van het afleggen van de oude mens en het aandoen van de nieuwe mens. Dit is het proces van groeien in het geloof, waardoor de zonden steeds meer ontdekt worden en het gedrag verandert, om des te beter Christus te kunnen navolgen en Gods beeld in de gelovige tot uiting te laten komen. Op basis van deze gegevens wordt er soms gesproken van dagelijkse bekering en wedergeboorte. Strikt genomen wordt determinologie rond ‘wedergeboorte’ in het Nieuwe Testament echter gebruikt om het moment van bekering uit ongeloof aan te duiden. De termen van ‘bekering’ worden echter wél gebruikt ten opzichte van de bekering van een gelovige, die in zonde gevallen is (zie bijv. Luc. 22:32).

In Titus 3:5 spreekt Paulus verder van ‘een bad van wedergeboorte en vernieuwing van de Heilige Geest’. Het is aan te nemen dat hij hier (zoals ook in Ef. 5:26) duidt op de doop als het teken van het werk van de Geest om het mensenleven opnieuw geboren te doen worden (zie Joh. 3). Ook in 1 Korintiërs 12:13 legt hij verband tussen de doop en de Heilige Geest, waar gesteld wordt dat wij in de doop ‘gedrenkt’ zijn met de Geest. Dit alles samenvattend mogen wij stellen dat deze vernieuwing van de Geest begonnen wordt met het werk van de wedergeboorte, waardoor de Geest de richting van het mensenleven verandert en nog voortzet in de strijd om het oude zondige af te leggen.

De oorsprong van deze beeldspraak van wedergeboorte lijkt terug te gaan op Jezus zelf. In het gesprek met Nicodémus spreekt Hij van de noodzaak opnieuw geboren te worden door water en Geest (Joh. 3). Hiermee verwijst Jezus naar de waterdoop als teken van deze levensverandering, die door de Geest bewerkt wordt (zie Joh. 3:22-23). Alhoewel wij hierboven al vastgesteld hebben dat de terminologie rond wedergeboorte in het Grieks ook naar opnieuw verwekken kan wijzen, is hier uit de context duidelijk dat Jezus over een nieuwe geboorte sprak, althans zo werd het door Nicodémus begrepen.

Dat deze ‘wedergeboorte’ een werk van God is, dan wel door middel van de Geest geschiedt, wordt door alle apostelen die dit beeld gebruiken, bevestigd. Zo benadrukt het Nieuwe Testament dat bekering in de eerste plaats een werk van God in het mensenhart is. Toch krijgt dit beeld een gevarieerde uitwerking in de geschriften van Johannes en Petrus. Hoewel geen van beide schrijvers de nieuwe geboorte/verwekking direct met de doop verbindt, wil dit niet zeggen dat zij deze verbinding weerspreken.

In zijn eerste brief spreekt de apostel Johannes vanaf 2:29 vaak over het ‘geboren’ zijn uit God. Johannes omschrijft een aantal kenmerken van dit ‘uit God geboren zijn’ in de loop van zijn brief. Zo wordt degene die uit God ‘geboren’ is, gekenmerkt door het doen van rechtvaardigheid, met andere woorden: gehoorzaamheid aan Gods wet (vgl. de vruchten van bekering waarover Johannes de Doper sprak), door de naastenliefde, door het geloof dat Jezus de Christus is en door het feit dat hij niet zondigt (zie 1 Joh. 2:29; 47; 5:1, 18). Dat het laatstgenoemde kenmerk niet inhoudt dat de uit God ‘geborene’ helemaal zonder zonde is, wordt bewezen door wat Johannes schrijft in 1:8 ‘Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet’. Het gaat erom dat de ‘wedergeborene’ door God bewaard wordt en niet in de handen van de duivel kan vallen en zo het geloof geheel verliezen. Het gaat er ook om dat door de groei in het doen van gerechtigheid de zonden overwonnen worden.

In 1 Johannes 3:9 wordt deze beeldspraak uitgewerkt door vermelding van het zaad. Dit maakt duidelijk dat Johannes eerder het beeld van een nieuwe ‘verwekking’ op het oog heeft dan ‘wedergeboorte’. Men wordt opnieuw verwekt door God, wiens zaad in de gelovige blijft. Hoewel Johannes nergens expliciet maakt wat dat zaad nu concreet is, wordt uit 3:24 toch aannemelijk dat hij de Heilige Geest bedoelt.

Petrus gebruikt ook het beeld van een nieuwe verwekking in zijn eerste brief en betrekt hierbij eveneens het element van het zaad. In 1 Petrus 1:3 lezen wij dat de wedergeboorte(verwekking) leidt tot een levende hoop (= verwachting) in de hemelse erfenis. In 1:23-24 voegt hij eraan toe dat wij opnieuw verwekt worden door het onvergankelijk zaad van het (evt. gepredikte) Woord van God. Gods zaad -waardoor Hij ons tot nieuw leven verwekt -is daarom hier zijn Woord dat in ons blijft. In 1 Petrus 1:3 merken wij verder dat onze nieuwe verwekking totstandgekomen is ‘door de opstanding van Jezus Christus uit de doden’. Zoals Jezus lichamelijk opnieuw tot nieuw leven gekomen is, zo worden wij als het ware opnieuw verwekt tot nieuw leven in het geloof. Dit beeld van nieuwe verwekking/geboorte krijgt daarom een veel diepere fundering in de tijd na de opstanding van Jezus dan daarvoor in het gesprek tussen Jezus en Nicodémus mogelijk was. Paulus deinst er ook niet voor terug om het beeld van nieuwe verwekking te gebruiken voor het effect van zijn eigen prediking. Zo kan hij stellen dat hij, door zijn prediking van het evangelie, kinderen verwekt heeft. Het evangelie doet hier dienst als het zaad van deze verwekking (1 Kor. 4:15). In Galaten 4:19 neemt hij omgekeerd de rol van de moeder op zich en beschouwt zijn oproep aan de Galaten om zich tot het zuiver evangelie te bekeren als de weeën van een vrouw in verwachting, waardoor het kind in haar gevormd wordt.

Kern

Het beeld van de ‘wedergeboorte’ wordt op verschillende manieren gebruikt om het geheim van het werk van Gods Geest in onze harten uit te drukken. In deze variatie worden steeds andere aspecten van Gods werk in onze harten benadrukt. Duidelijk blijkt dat, hoewel gesteld mag worden dat een mens zichzelf bekeert, dit ten diepste een werk van Gods Geest is waardoor nieuw leven in de mens geblazen wordt, om hem op een nieuw levenspad te zetten en te houden. Dat het Gods Geest is die dit werk verricht en het geloof onderhoudt op de nieuw ingeslagen weg, biedt grote troost voor de christen. Hij is nooit alleen en bewandelt het pad van het geloof niet uit eigen kracht, maar door het blijvend zaad van Gods Woord en zijn Geest.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: rein.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken