Menu

Premium

Rein, onrein

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

In het bijbels spraakgebruik en in de geloof-staal worden de woorden ‘rein’ en ‘onrein’ doorgaans betrokken op de rituele of cultische reinheid of – in meer figuurlijke zin – op morele zuiverheid tegenover de heilige God. De kerkleer en het kerklied spreken over de ‘reiniging van zonden door het bloed van Christus’.

Juist deze terminologie komt in de huidige cultuur vreemd over en roept soms zelfs weerstanden op. De mens van vandaag denkt bij de woorden rein/onrein aan reinigingsmiddelen. Voor zijn besef hebben zij primair met hygiëne te maken. Voorzover ze overdrachtelijk gebruikt worden, worden ze vaak betrokken op het terrein van de seksualiteit, of gebruikt in de zin van ‘zuiverheid ingedrag’ en ‘oprechtheid’. Te denken is ook aan de term ‘wit wassen’ die zowel een positieve als negatieve inhoud kan hebben.

Woorden

De woorden ‘rein’ en ‘onrein’ gaan in Nederlandse vertalingen van het Oude Testament doorgaans terug op de Hebreeuwse woorden tahor, ‘rein’, tahar, ‘reinigen’, tahara, ‘reiniging’ en tamee, ‘onrein’, tama, ‘onrein verklaren’. Deze woordgroepen worden meestal gebruikt in verband met rituele reinheid, maar soms ook in andere contexten (bijv. met betrekking tot morele reinheid). In het Grieks van het Nieuwe Testament gaat het vooral om de woorden katharos, ‘rein’, katharidzein, ‘reinigen’, katharismos, ‘reiniging’ en akathar-tos, ‘onrein’ en akatharsia, ‘onreinheid’.

Betekenis in context

Oude Testament

Het doel van de reinheidswetten

De wetten rond rituele of cultische reinheid (Lev. 11-16) beheersen alle aspecten van het leven en hebben een sterke invloed op het dagelijks leven van de Israëliet. Mensen, dieren en dingen (van potten en pannen tot aan huizen toe) kunnen rein of onrein genoemd worden. Dat hangt af van een aantal factoren. De allesbeheersende vraag in deze wetgeving is of mensen, dieren en voorwerpen in zulk een toestand verkeren dat zij in de nabijheid van de heilige God mogen komen, dat wil zeggen mogen betrokken worden bij de eredienst.

Mensen, dieren en voorwerpen kunnen op viervoudige wijze in betrekking staan tot Gods heiligheid en verhevenheid. Eerst is er ten aanzien van het heiligdom sprake van het heilige der heiligen. Het is de plaats die gestempeld wordt door Gods persoonlijke aanwezigheid. Heilig is alles wat het kenmerk draagt van Gods persoonlijk eigendom (bijv. de tempel, de tempelhoven, de priesters). Het kenmerk van hen die bij Gods tempel of de tempelvoorhof mogen komen is reinheid. Onrein is het kenmerk van wezens en objecten die niet bij het heiligdom mogen komen. De hogepriester, die door zijn priesterwijding ‘heilig’ is, kan daarom de allerheiligste kamer binnengaan op de Grote Verzoendag (Lev. 16). Gewone Israëlieten kunnen de voorhof van Gods tempel bezoeken mits zij zich in een staat van reinheid bevinden. Waar mogelijk dient onreinheid weggenomen te worden door de voorgeschreven reinigingsrituelen (meestal wassingen) te volbrengen.

Besmetting en oorzaken van onreinheid

Een onrein persoon, kadaver of object is door contact besmettelijk voor anderen tot op het moment dat een reinigingsprocedure begonnen is. Dat wil zeggen: contact tussen iets reins en iets onreins maakt beide personen of objecten onrein (Lev. 22:5; Num. 19:22; Hag. 2:12-13). Het is van belang in te zien dat aangewezen onreinheid niet hetzelfde is als zonde, al zijn de oorzaken van onreinheid wel in verband te brengen met gevolgen van de zondeval (bijv. de dood).

Voor een mens zijn er vier oorzaken van onreinheid, de aanraking van een kadaver (behalve van reine dieren, die gegeten mogen worden, Lev. 11; Num. 19), een vloeiing van zaad of bloed van de geslachtsdelen (Lev. 12, 15), een ernstige huidaandoening (‘huidvraat’ in NBV, Lev. 13:1-46; 14:1-32), en de aanraking van een onrein mens of object. Objecten uit welk soort materiaal dan ook kunnen onrein worden door contact met een kadaver of met een onrein mens, dier, of object. Verder kunnen objecten van stof, leer of hout onrein worden door schimmel of uitslag (Lev. 13:4759; 14:33-57).

Het voorgeschreven reinigingsritueel hangt af van de ernst van de onreinheid. De meest voorkomende vormen van onreinheid – zoals het aanraken van iets onreins, bijvoorbeeld een dierlijk kadaver (het hoeft maar een dode vlieg te zijn) – kunnen met wassingen binnen één dag gereinigd worden. Ernstiger vormen van onreinheid, zoals na de aanraking van een dood mens of na de geboorte van een kind, eisen een langere periode van reiniging. Een kraamvrouw is volgens Leviticus 12:1-8 zeven dagen onrein. De geboorte van een kind is een diepingrijpend gebeuren in het leven van een vrouw. Het kritieke karakter er van plaatst haar voor een tijd buiten het cultische leven van de gemeente. Huidaandoeningen of storingen aan de oppervlakte van objecten (van pannen tot huizen) krijgen een bijzondere behandeling in Leviticus 14.

Reine en onreine dieren

De dierenwereld wordt in de reinheidswetten (zie Lev. 11 en Deut. 14) onderverdeeld in land- lucht- en waterdieren. Een omschrijving van het ‘normale’ type dier in elke categorie dient als kenmerkend voor reine dieren binnen die categorie. Slechts reine dieren mogen gegeten worden. Landdieren behoren herkauwers te zijn met gespleten hoeven, waterdieren behoren vinnen en schubben te hebben. Dieren die kunnen vliegen (waaronder ook insecten), behoren vleugels en twee poten voor het springen te hebben en verder geen kadavers als voedsel te nuttigen. Wriemelend gedierte, insecten die vier of meer poten hebben, vervagen deze grenzen en worden dus als onrein beschouwd.

Wat is het motief geweest achter deze bepalingen ten aanzien van onreine dieren? Vaak is dat gezocht in de wijze waarop heidense godsdiensten deze dieren gebruikten of in het feit dat zij minder hygiënisch zijn (bijv. varkens). Soortgelijke overwegingen kunnen echter de scheidslijnen tussen reine en onreine dieren niet adequaat verklaren. In Leviticus 11:44 en 45 en 20:24-26 motiveert de Here dit onderscheid in de dierenwereld op een andere manier. De onderverdeling van alle dieren in reine en onreine is een weerspiegeling van Gods onderverdeling van de mensenwereld, te weten het onderscheid tussen het verkoren volk Israël en de heidenen. Op deze manier werd Israël in haar dagelijks dieet herinnerd aan Gods genadige verkiezing en de roeping om een heilig volk te zijn. De verkiezing van het volk Israël had niets te maken met iets bijzonders in dat volk (Deut. 7:6-8) en het onderscheid in de dierenwereld is daarom ook behoorlijk arbitrair.

Geestelijke en morele onreinheid

De wetsbepalingen en de rituelen rond rein en onrein zijn geen vrijbrief voor een godsdienstigheid die opgaat in uiterlijke dingen. Tegen dit misbruik richt zich juist de kritiek van de profeten (zie bijv. Jes. 29:13; Am. 5:21; Jer. 6:20; 7:21). De God van Israël eist de mens helemaal op. Een cultus zonder gehoorzaamheid aan zijn geboden vloekt met de bedoelingen van zijn wet en is in feite één brok ongehoorzaamheid. De profeet Jesaja laat de aanklacht tegen een volk dat meent genoeg te hebben aan de tempeldienst zonder gehoorzaamheid aan Gods geboden, vergezeld gaan van de oproep: ‘Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg; houdt op kwaad te doen; leert goed te doen, tracht naar recht, houdt de geweldenaar in toom, doet recht aan de wees, verdedigt de rechtszaak van de weduwe’ (Jes. 1:16-17). Rituele reinheid dient gepaard te gaan met de reinheid van hart en handen die vereist zijn voor de nadering tot God (Ps. 24:4, zie Mat. 5:8). Het ritueel van de reiniging met een bundel hysop is voor de dichter van Psalm 51 een beeld voor de innerlijke reiniging die Godschenkt in vergeving en vernieuwing (Ps. 51:9; zie ook vs. 12, de bede ‘Schep mij een rein hart, o God…’).

De innerlijke en zedelijke onreinheid van Israël, haar zonde, die zo evident geworden was bij de wegzending in ballingschap, wordt door de Here ook betrokken in zijn beloften van een nieuw verbond. Ezechiël 36:25-27 verwoordt dit als volgt: ‘Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt’. Er wordt hier gesproken van een rituele wassing die door God Zelf toegepast wordt, in plaats van een reiniging die mensen zelf volbrengen volgens bepalingen van de wet van Mozes. Deze afwassing zal een geestelijke reiniging voorstellen, die uitloopt op een leven in nieuwe gehoorzaamheid aan God in de kracht van zijn Geest. Deze profetie vormt een belangrijke link tussen de rituele reinigingen in het Oude Testament en de nieuwtestamentische doop. Het woord ‘dopen’ zelf (in het Grieks bapüdzeiri) werd ook gebruikt voor rituele reiniging onder de joden in die tijd.

Nieuwe Testament

Johannes de Doper

In het optreden van Johannes de Doper (Luc. 3:1-17) zien wij veel overeenkomsten met de geprofeteerde reiniging van Ezechiël. Johannes reinigt mensen in het stromende (en daarom ritueel reine) water van de Jordaan. De onderdompeling en de reiniging in de Jor-daan stelt de reiniging van zonden voor, die behoort uit te lopen op een nieuwe gehoorzaamheid: een leven overeenkomstig Gods geboden. Hij volbrengt deze doophandeling eenmalig als Gods afgezant – wegbereider en voorloper van de Messias – in tegenstelling tot de veelvuldige reinigingsrituelen die mensen conform de wet volbrengen. De bijzondere aard van Johannes’ werk betekent niettemin dat zijn doop slechts voorlopig van aard is. Het is Jezus Christus, die na hem komt, die de mensen met de Heilige Geest zal dopen (vgl. ook Hand. 1:4-5).

Jezus en de reinheidswetten

In de komst en het werk van Jezus Christus wordt het nieuwe verbond, waar profeten als Jeremia (31:31-34) en Ezechiël (11:16-19; 36:2227) van gesproken hadden, werkelijkheid. Het lag daarom in de lijn van de gave van dit nieuwe verbond dat de wetten rond rituele reiniging vervangen werden door de werkelijke reiniging door het offer van Jezus Christus Zelf (zie Rom. 14:14, 20; Hebr. 9:13-14; 10:22). Het bloed van offerdieren was al geschikt om rituele onreinheid weg te wassen, zoals in het bijzonder bij het ritueel voor reiniging na aanraking van een lijk (Num. 19). Hoeveel te meer is Jezus’ bloed krachtig om ons bewustzijn te reinigen van dode werken, om de levende God te dienen, zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën (9:13-14). In Jezus, de Middelaar van het nieuwe verbond (9:15), worden zonden vergeven en wordt het geweten gereinigd (vgl. 9:22).

Jezus Zelf had tijdens zijn aardse leven zijn discipelen gewezen op het wegvallen van de regels rond rituele onreinheid (Mar. 7:18-19). De oorzaak van de onreinheid van de mens ligt voor Jezus niet aan de buitenkant van zijn bestaan maar in het innerlijk, in zijn zondige gedachten en overleggingen, die de bron vormen voor zijn daden. Zulke gedachten lopen uit op seksuele zonde, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht enzovoort (Mar. 7:16, 21-22). Jezus ontkracht daarmee niet de wet, maar brengt juist de diepste bedoelingen aan het licht. Daarbij beweegt Hij zich in de lijn van de kritiek van de profeten, zoals het citaat uit Jesaja 29:13 in Marcus 7:6 laat zien. Jezus reinigt door zijn woord en werk.

Wat de gevolgen daarvan zijn, zien we na Pasen in het visioen dat aan Petrus werd getoond. In dat visioen werd van hem geëist dat hij onreine dieren zou eten. Na drie keer dit visioen gezien te hebben, wordt hij opgeroepen om naar het huis van de Romeinse soldaat Cornelius te gaan. Tegen zijn joods geweten in ziet hij eindelijk Gods bedoeling: dat het evangelie ook aan de heidenen gepreekt moet worden. Bij het geloof van Cornelius en de zijnen en het onverwachte wonder van de verschijning van bijzondere geestesgaven kan Petrus geen andere conclusie trekken dan dat het evangelie ook voor de heidenen geldt en dat de christelijke doop ook aan hen toegediend behoort te worden wanneer zij tot geloof komen (Hand. 10-11). Met de opheffing van het onderscheid tussen heidenen en mensen die van afkomst joden zijn, is ook de rituele afbeelding hiervan in de spijswetten komen te vervallen.

Een volk van priesters

In het Oude Testament konden gelovigen door rituele reiniging de status ‘rein’ verwerven. In het Nieuwe Testament hebben gelovigen echter dankzij hun verbondenheid met Christus een hogere status gekregen. Op basis van de belofte in Exodus 19:6 worden de gelovigen in Christus allemaal als priesters beschouwd. Het onderscheid tussen de heilige priesters en het gereinigde volk valt nu weg. Allen die geloven in Jezus Christus zijn niet alleen rein, maar ook heilig (vgl. 1 Petr. 2:9; Op. 1:6). De gelovigen worden daarom ook regelmatig aangesproken als ‘heiligen’ en in Jezus hebben zij, zoals de hogepriester in Israël, directe toegang tot de Vader (Joh. 14:6; Ef. 2:17; Hebr. 10:19-20).

Deze in Christus geschonken reiniging en heiliging is zowel gave als roeping. Het Nieuwe Testament roept daarom zowel tot morele levensheiliging als tot morele reiniging op. Een principieel onderscheid is hier niet in aan te brengen. Al is ze daar zeker niet toe beperkt, morele onreinheid ligt in de brieven van Paulus vaak op het terrein van de zonde op seksueel gebied. De apostel spreekt van ‘hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht’ (Ef. 5:3, vgl. Kol. 3:5) die heiligen niet betaamt. In Romeinen 1:24 wordt praktisering van homoseksualiteit als onreinheid benoemd. Seksuele zonde wordt ook waarschijnlijk bedoeld met ‘onreinheid’ in teksten zoals Gal. 5:19 en 1 Tess. 4:7. Dat alles moet gezien worden tegen de achtergrond van de vaak losse seksuele moraal in de Grieks-Romeinse wereld.

Kern

De vervulling van de wet door Jezus impliceert een verdieping ten aanzien van reinheid en onreinheid. De nadruk valt op de innerlijke onreinheid die alle zondige gedachten en de daaruit voortvloeiende daden omvat. Hieruit blijkt hoe hard alle mensen een reiniging door God nodig hebben. Onreinheid belet nog steeds de toegang tot God. De symbolen van reiniging van rituele onreinheden ten tijde van het Oude Testament hebben plaats gemaakt voor de afwassing van zonde, afgebeeld in de doop. Deze reiniging vindt plaats op basis van de bloedstorting van Jezus Christus. Het verplicht de gelovige – die door God gereinigd en geheiligd is – tot een nieuwe gehoorzaamheid, waarbij hij ernstig probeert om door de kracht van Gods Geest morele onreinheid uit zijn leven te bannen. Zo wordt hem opgedragen te letten op ‘reine handen’ en een ‘rein hart’. Door heel de Bijbel heenworden deze uitdrukkingen gebruikt als aanduidingen van die morele reinheid (zie bijv. 2 Sam. 22:21; Ps. 18:21-27; 24:4; 51:12; Hebr. 10:22).

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: doop, heiligheid, offer, priester, seksualiteit, vergeving.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken