Menu

Premium

Offer, bloed

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

In de klassieke leer van de verzoening nemen de begrippen ‘offer’ en ‘bloed’ een centrale plaats in. Ze zijn nauw verbonden met de duiding van de kruisdood van Jezus Christus als plaatsvervangend lijden voor de zonden van mensen. Het geloof in ‘reinigend bloed’ roept niet alleen buiten de kerk, maar ook daarbinnen bij velen gevoelens van bevreemding op. Een nagalm van de offerdienst in de tempel klinkt nog door in de kerkelijke uitdrukking ‘dienst der offeranden’ ter aanduiding van de collecten in de eredienst. In het algemene taalgebruik zijn verschillende oude betekenisaspecten van de woorden ‘offer’ en ‘bloed’ bewaard gebleven. Zo vertolkt een uitdrukking als ‘zich opofferen’ het element van plaatsvervanging. De prijs van een offer kunnen mensen ervaren als ze zeggen: ‘Dat was een offer voor me…’. Gezegden als ‘het zit hem in het bloed’ of ‘bloed vergieten’ verwoorden de vanouds beleefde samenhang tussen bloed en leven. In onze moderne samenleving vindt men bij verschillende religies, zoals de islam en het hindoeïsme, nog de concrete praktijk van het brengen van offers.

Woorden

Het Hebreeuws kent een reeks van begrippen die elk een type offer of een facet ervan aanduiden. Min of meer algemeen zijn de termen mincha, ‘gave’ (NBG-51 ‘offer’; Gen 4:3) en kor-ban, ‘het naderbij gebrachte’ (NBG-51 ‘offergave’; Lev. 1:2). Als werkwoord wordt meestal het het verbum zavach, ‘slachten’ gebruikt, waarvan ook de Hebreeuwse woorden voor ‘altaar’ (mizbeach) en ‘slachtoffer’ (zevach) zijn afgeleid. Meer specifieke termen zijn ‘ola, ‘brandoffer’; zevach hasjelamiem, ‘vredeoffer’; mincha, ‘graanoffer’ (naast de reeds genoemde algemene betekenis ‘gave’);chattat, ‘zondoffer’; asjam, ‘schuldoffer’; ketoret, ‘reukwerk’. In het Nieuwe Testament vinden we de Griekse woorden thusia, ‘(brand)offer’, door-on, ‘(offer)gave’, prospherein/anapherein, ‘offeren, offer(s) brengen’. De terminologie voor ‘bloed’ is eenduidiger: dam (Hebreeuws) en haima (Grieks).

Betekenis in context

Oude Testament

Offers en hun functie in het Oude Testament

In vrijwel alle godsdiensten vindt men de praktijk van offers: het brengen van een gave aan de godheid in de vorm van (een deel van) een geslacht dier, een gewas of specerij. Meestal wordt deze gave op een altaar verbrand. Een bijzondere rol vervult het uitgegoten of gesprenkelde bloed van een offerdier. De bedoelingen van offers variëren sterk: een geschenk aan de godheid uit dankbaarheid of als betaling van een gelofte; een middel tot verzoening en/of reiniging; versterking van de band met de godheid en/of zijn volk; voeding en versterking van de godheid. Dit laatste element is in het Oude Testament, in vergelijking met de volken rondom het oude Israël, op de achtergrond geraakt. Eveneens valt, in vergelijking met bijvoorbeeld de honderden offerdieren die in de officiële cultus van onder andere de – ten noorden van het huidige Libanon gelegen – stadstaat Ugarit dagelijks werden verwerkt, de relatief beperkte omvang van de oudtestamentische offerdienst op. Evenzogoed vormt de beschrijving van de offerdienst in het bijbelboek Leviticus het hart van de thora. Ook volgens het Oude Testament is het offer bij uitstek het middel om de gemeenschap met God te vieren, in stand te houden, of te herstellen.

Offerplaatsen

Het bijbelboek Genesis situeert het brengen van offers reeds in de tijd van de eerste mensen: Kaïn en Abel (Gen. 4:3-5) en Noach (Gen. 8:20). Bij de aartsvaders was de offerdienst in de meeste gevallen al verbonden met een heilige plaats (Gen. 12:7, 8; 22:13; 26:25; 33:20; 35:7). Vanaf de instelling van tabernakel- en tempeldienst werd deze verbinding steeds meer exclusief en vervulden priesters een onmisbare en bemiddelende rol bij het brengen van een offer. Zij droegen zorg voor een wetsge-trouwe uitvoering van de ceremonieën, de reiniging van het heiligdom en de offeraars. Een wel zeer oud en plechtig ritueel is het bewegen van een offer voor het altaar als zichtbare wijding van de gave aan God, die het terugschonk aan de priesters (Ex. 29:24; Lev. 7:30). Naast officiële instituten als de tempel in Jeruzalem en de heiligdommen van Dan en Betel (1 Kon. 12:31-32), werden lange tijd ook de zogenaamde ‘hoogten’ voor de offerdienst aan de Here gebruikt (1 Sam. 9:12; 1 Kon. 3:2). Dat zulke hoogten ook in de cultus aan Baäl functioneerden, is een aanwijzing voor de dubbelhartige godsdienstpraktijk van veel Israëlieten. Van Elia (1 Kon. 18) tot de latere profeten (Jer. 48:35; Ez. 6:3; Mi. 1:5) hebben ijveraars voor een zuivere dienst aan de Here hiertegen gestreden.

De betekenis van bloed

Het besef van de bijzondere betekenis van ‘bloed’ is net als de offers van zeer vroege datum. Het bloed is de zetel en het centrum van het leven. Het mag noch vergoten noch gegeten worden (Gen. 9:4-6; Lev. 17:10-14). Als symbool van het leven heeft het bloed van dieren een beschermende of zelfs reinigende werking. De eerste functie zien we in Exodus 12:7, 13, 21-23 (het voorbijgaan van de Here vanwege het bloed op de deurposten), de tweede is op veelvormige wijze zichtbaar in Israëls offerdienst.

De offers in Leviticus 1-7

In Leviticus 1-7 vinden we een overzicht van offers, die – bemiddeld door de priester – elke Israëliet in verschillende omstandigheden kon brengen:

  • brandoffers: het betreft offers van toewijding en/of dankbaarheid van mannelijk grootvee(rundvee), kleinvee (schapen, geiten) of duiven. Zoals bij alle offers van dieren, moet het offerdier gaaf zijn. Het geheel wordt op het altaar verbrand; bloed van het offerdier wordt rondom het altaar gesprenkeld of aan de zijkant van het altaar aangebracht. De nadruk ligt op de ‘liefelijke reuk’ die opstijgt tot God. Het brandoffer van een rund dient tevens ter verzoening, waarbij de offeraar zijn hand op de kop van het dier legt.

  • spijsoffers: ook deze offers van meel of geroosterde aren en graankorrels, vermengd met olie en wierook, worden op het altaar verbrand ‘tot een liefelijke reuk voor de Here’. Een speciale categorie vormen de eerstelingenoffers, uit dankbaarheid gebracht van de eerste opbrengst van de oogst. Een deel van deze offers is bestemd voor het levensonderhoud van de priesters.

  • vredeoffers: deze offers onderscheiden zich van brandoffers, doordat ook vrouwelijke dieren kunnen worden gebruikt en alleen het vet, de nieren en een deel van de lever op het altaar in rook opgaan. Een deel van het vlees wordt in een feestelijke maaltijd door offeraars en priesters genuttigd. Zo dient het vredeoffer als viering van de gemeenschap met de Here en zijn volk.

  • zondoffers: deze offers van dieren worden gebracht ter verzoening van zogenaamde onopzettelijke (in onwetendheid begane) zonden. Ook hier legt de offeraar zijn hand -en daarmee symbolisch de begane zonde – op de kop van het dier. De functie van het offerdier als plaatsvervangende drager van de zonde blijkt ook uit de verbranding van de meeste delen buiten de legerplaats. Alleen vet, nieren en een deel van de lever worden op het altaar verbrand. Nog uitgebreider dan bij het brandoffer functioneert het bloed van het offerdier. De priester sprenkelt het zevenmaal voor het voorhangsel, strijkt het aan de hoornen van het altaar, en giet het uit aan de voet van het brandofferaltaar. Vanwege deze reiniging van het heiligdom door het bloed hebben oudtestamentici in de afgelopen decennia wel willen spreken van reinigingsoffers in plaats van zondoffers. Daarbij zou niet zozeer de offeraar, maar het door de zonde bezoedelde heiligdom moeten worden ontsmet. Hoewel dit laatste zeker van belang is, is het toch de zondaar die wordt verzoend. Weliswaar wordt bij deze geen bloed aangebracht op oor, duim en grote teen, zoals dat bij de priesterwijding (Ex. 19) en de reiniging van melaatsen (Lev. 14) het geval is. Wel wordt het door handoplegging met zijn zonde besmette offerdier deels op het altaar en deels buiten het heiligdom verbrand. Ook eindigt elke rituele beschrijving in Leviticus 4-5 met de woorden: ‘Zo zal de priester over hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden’.

  • schuldoffers: deze offers van kleinvee worden net als zondoffers gebracht bij in onwetendheid begane zonden, waarbij evenwel een zekere, te vergoeden schade is vast te stellen. Deze schade kan zowel de Here als de medemens betreffen.

Offers voor het hele volk

Naast de persoonlijke, vrijwillige offers van Israëlieten, lezen we over de reguliere, op vaste tijden door de priesters in het heiligdom gebrachte offers namens het gehele volk:

  • dagelijkse brandoffers: in Exodus 29:38-46 en Numeri 28:1-8 lezen we over het dagelijks gebrachte morgen- en avondoffer. Beide offers betreffen een éénjarig lam en gaan vergezeld van een spijsoffer van meel en olie, en een plengoffer van wijn.

  • dagelijkse reukoffers: niet op het grote brandofferaltaar, maar op het kleinere reukofferaltaar werden na de dagelijkse brandoffers reukoffers gebracht (Ex. 30:34-38).

  • sabbatsoffers: naast het lam wordt zowel’s ochtends als ‘s avonds een éénjarig schaap geofferd; ook worden een extra spijsoffer en plengoffer aan het dagelijkse brandoffer toegevoegd (Num. 28:9-10).

  • bij de grote pelgrimsfeesten (Pesach, Weken-en Loofhuttenfeest) worden uitgebreide brandoffers, spijsoffers en plengoffers gebracht. Bij het Pesach gebeurt dit zelfs zeven en op het Loofhuttenfeest acht dagen achtereen. Een dergelijk brandoffer behelst meestal twee stieren, een ram en zeven schapen. Vaak wordt ook een bok als zondoffer gebracht. Ook aan het begin van een nieuwe maand en een nieuw jaar worden deze extra offers gebracht (Num. 28:11-39).

  • Grote Verzoendag: afzonderlijk noemen we de jaarlijkse offers op Grote Verzoendag (Lev. 16; Num. 28:7-11). Binnen het geheel van Israels offerdienst waren deze essentieel. Anders dan de reguliere zondoffers en schuldoffers dienen de dan gebrachte offers tot verzoening van alle zonden van het volk (Lev. 16:30, 34). Ook hier is de reiniging van het heiligdom een belangrijk element (Lev. 16:16). Leviticus 16 beschrijft hoe de hogepriester allereerst verzoening moet doen voor zichzelf en de andere priesters. Vervolgens wordt een zondoffer voor de hele gemeente van Israël gebracht. Bijzondere elementen zijn de in de woestijn gestuurde (zonde)bok Azazel, het sprenkelen van bloed op en voor het verzoendeksel van de ark, en het brengen van reukwerk in het heilige der heiligen.

Profetische kritiek op offers en mensenoffers

Door de profeten van het Oude Testament is verscheidene malen kritiek geuit op Israëls offerdienst. De bezwaren betreffen echter niet de offerdienst op zichzelf, maar de waargenomen discrepantie tussen een wetsgetrouwe offerdienst enerzijds en een wetteloze en onrechtvaardige levenswandel anderzijds (Jes. 1:10-17; Jer. 6:20; Am. 5:21-24; Ps. 50:7-15; 51:1819). Fel is ook de profetische kritiek op mensenoffers. Net als in het hele nabije Oosten waren deze ook in het oude Israël bekend (2 Kon. 16:3; 21:6; 23:10). Behalve de profetische prediking (Jes. 57:5; Jer. 7:31; Ez. 16:20; Mi. 6:7) en de geboden van de thora (Ex. 13:13; Deut. 12:31; 18:10) richt ook de geschiedenis van het offer van Isaäk (Gen. 22) zich tegen deze gruwelijke praktijk. Het Oude Testament tekent de Here als een God die ten diepste Zelf in het offer voorziet (Gen.22:14).

De verwoesting van de tempel in 586 voor Christus betekende ook het einde van Israëls reguliere offerdienst. Op verschillende wijzen zijn de profeten met dit vacuüm omgegaan. Ezechiël hield de ontheemde ballingen het visioen voor van een toekomstige nieuwe tempel waar ook de offerdienst zou zijn hersteld (Ez. 43:12-27; 45:18-46:24). Een andere lijn bevatte de prediking van de zogenaamde ‘tweede Jesaja’, die de smadelijke levensweg van een knecht van God benoemt als een schuldoffer (Jes. 53:10). Door dit offer, waarbij deze knecht bereidwillig de ongerechtigheid van het volk op zich nam, bewerkt hij verzoening en vrede. Een herstel van de offerdienst in Jeruzalem kwam met de herbouw van de tweede tempel, die na de vestiging van het Perzische rijk in 539 v. Chr. en de terugkeer van een deel van de ballingen mogelijk werd (Ezra 3-6). Blijkens Haggaï 2:15 en Maleachi 1:7-8 viel het aanvankelijk niet mee de offerdienst op het geboden niveau te krijgen.

Nieuwe Testament

Jezus en de offers van Israel

Tot werkelijke glorie kwam Jeruzalems tweede tempel pas na de nieuwbouw, die in de eerste eeuw voor Christus gepleegd werd in opdracht van Herodes de Grote. In deze verfraaide tempel brachten Jozef en Maria naJezus’ geboorte de voorgeschreven offers (Luc. 2:24, 39). De zogenaamde tempelreiniging, inclusief de uitdrijving van offerdieren (Joh. 2:13-23), diende niet als een protest tegen de offerdienst als zodanig, maar als verzet tegen de overwoekering van de dienst aan God door handelsbelangen. De evangeliën geven geen reden voor een andere opvatting dan dat Jezus ten aanzien van de offerdienst een wetsge-trouwe jood was (zie ook Mar. 1:44; Mat. 5:24).

Het offer van Jezus

In deze lijn hebben Jezus en zijn discipelen zijn levensweg en -einde ook, in de lijn van Jes. 53 (vgl. Hand. 8:32-35), als een offer geïnterpreteerd. Johannes de Doper introduceerde Hem als het Pesach-lam, dat de zonde van de wereld wegneemt (Joh. 1:29, 35). Zelf sprak Jezus doorgaans in termen die minder aan de offercultus ontleend waren over zijn plaatsvervangend en verzoenend lijden (Mar. 10:45; Joh. 10:11-18). In de instellingswoorden van het Avondmaal (Mat. 26:28; 1 Kor. 11:25) spreekt Jezus wel over het (offer)bloed van het verbond. Ook Jezus’ woorden over het ‘eten van zijn vlees en bloed’ (Joh. 6:53-56) zijn in dit opzicht van belang.

Vooral in de brieven van het Nieuwe Testament is de gedachte van Jezus’ kruisdood als offer van verzoening en zijn bloed als reiniging van zonden breed uitgewerkt. Daarbij vallen accenten op: Gods rechtvaardigheid (Rom. 3:25); onze rechtvaardiging (Rom. 5:9); de vergeving van de overtredingen (Ef. 1:7); het slechten van de muur tussen Israël en de volken (Ef. 2:13); de plaatsvervanging en het behagen van God (Ef. 5:2); de door het bloed van Jezus’ kruis bewerkte vrede (Kol. 1:20); de kostbaarheid en volkomenheid van Christus als offerlam (1 Petr. 1:12); de reiniging van zonde (1 Joh. 1:7); het feit dat we door onze verlossing uit de zonde tot een koninkrijk en priesters voor God gemaakt zijn (Op. 1:5) en het kopen van de heiligen door Christus met zijn bloed (Op. 5:9).

Uitvoerig behandelt de brief aan de Hebreeën de relatie tussen de offerdienst van Israël en het levensoffer van Jezus. Daarbij wordt de oudtestamentische offerdienst als tijdelijk en ten dele gekenschetst. Daarentegen is het levensoffer van Jezus definitief en volkomen. De samenhangende gedachte wordt verwoord in Hebreeën 9:22 (‘En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving’). De dienst van Christus als hogepriester gaat thans door in het hemelse heiligdom, waar Hij als middelaar van een nieuw verbond optreedt (Hebr. 9:15). Bijzonder is de in vers 14 verwoorde gedachte dat het bloed van Christus ook de gewetens van de gelovigen reinigt, opdat zij de levende God kunnen dienen.

Gebed en leven als offer

Toen na de verwoesting van de tempel in 70 n. Chr. de reguliere offerdienst in Jeruzalem onmogelijk was geworden, dacht het rabbijnse jodendom door op de oudtestamentische gedachte dat ook gebed en levenswandel van de gelovige als offers aan God konden dienen (vgl. de hierboven bij ‘profetische kritiek’ genoemde teksten). De benoeming van het gebed als (reuk)offer vinden we ook in het Nieuwe Testament. In Openbaring 5:8 symboliseren schalen vol reukwerk de ‘gebeden der heiligen’. Vermeldenswaard is de wijze waarop de apostel Paulus zijn aanstaande martelaarschap omschrijft als een (pleng)-offer (Filp. 2:17). De nadruk valt hier op de eredienst, door de apostel aan God betoond. Vanuit dezelfde motivatie roept Paulus in Romeinen 12:1 de christenen in Rome op om God met het (reuk)offer van hun levenswandel te eren. In het besef van Gods grote daden van barmhartigheid weten de gelovige en degemeente zich gedrongen tot de eredienst van een geheiligd leven, dat God welgevallig is en Hem groot maakt.

Kern

Het Oude Testament tekent Israëls offerdienst als onmisbaar instrument om de gemeenschap met de Here te vieren, in stand te houden of te herstellen. Een wezenlijke rol vervult daarbij het bloed, als zetel en centrum van het leven. Zonder besef van de waarde van deze offerdienst is de nieuwtestamentische beschrijving van levensgang en levenseinde van Jezus Christus als een offer en bloedstorting voor de zonden onbegrijpelijk. In het apostolisch vermaan klinkt de oproep God te eren met het offer van een oprechte levenswandel.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: gerechtigheid, heil, maaltijd, vergeving, verzoening, volk, vrede.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken