Menu

Premium

Maaltijd (van de Here)

Geloofstaal & cultuurtaal

In het kerkelijk spraakgebruik en de geloofspraktijk denken we bij ‘maaltijd’ aan het heilig avondmaal, ook wel genoemd de eucharistie of de maaltijd van de Heer. Als symbool is de maaltijd een beeld van het heil van Gods Koninkrijk. Zo functioneert het ook in de liederenschat van de kerk (bijv. Gez. 27 en 288 LvK). Deelnemen aan een maaltijd is een ont-moetingsgebeuren. In de antieke wereld zijn het gewone leven en de godsdienstige, sacrale sfeer met elkaar verbonden. In onze cultuur is die band zo goed als verloren gegaan. Een restant van die band is het gebed voor en na de maaltijd alsmede de gewoonte om de maaltijd te besluiten met bijbellezing en soms met een lied, al moet erbij gezegd worden dat dit liturgisch kader in onze tijd onder druk staat, nu velen moeite hebben eten en drinken te verbinden met de zegen van God. Wat gebleven is, is het sociale aspect. De maaltijd geldt nog altijd als een plek van ontmoeting en gastvrijheid. Te denken is aan galadiners, zakenlunches, prakavonden in studentenkringen, de maaltijd aan het begin van een Alphacursusavond. Open maaltijden in inloophuizen vormen met name in de grote steden een belangrijke tak van het diaconale werk.

Woorden

Het Oude Testament kent verschillende woorden die we met ‘maaltijd’ vertalen: sjoel-chan, ‘tafel’, letterlijk: ‘de huid van een dier’; Vtchtm, ‘brood’, misjtz, ‘drinken’, vooral met betrekking tot een feestelijke maaltijd. Het meest voorkomende woord voor maaltijd in Nieuwe Testament is deipnon, dat doorgaans de hoofdmaaltijd aangeeft, die aan het begin van de avond gehouden werd (vgl. Luc. 14:12, waar het staat naast ariston, dat een maaltijd eerder op de dag aangeeft). Daarnaast wordt een maaltijd ook aangeduid met het woord ‘het breken van het brood’ (klasis tou artou), namelijk de handeling die de vader of de gastheer verrichtte aan het begin van een maaltijd. In Handelingen 16:34 wordt het woord ‘tafel’ gebruikt ter aanduiding van de maaltijd.

Betekenis in context

Oude Testament

Naast de dagelijks terugkerende maaltijden waren er in het leven van een Israëliet tal van bijzondere momenten die gepaard gingen met een maaltijd, zoals het sluiten van een huwelijk (Gen. 29:22), het moment waarop een moeder ophield haar kind borstvoeding te geven (1 Sam. 2:23), het scheren van de schapen (1 Sam. 25:36) de ontvangst van gasten (Gen. 18:5). Hoewel vasten gezien werd als een teken van rouw (Deut. 26:14), zijn er aanwijzingen dat een maaltijd onderdeel vormde van het begrafenisritueel met als doel de rouwenden te troosten en te bemoedigen (Jer. 16:7). De gezamenlijke maaltijd kon zowel ruimte geven aan feestvreugde als aan de ernst van het leven.

De maaltijd in het kader van de verbondssluiting

Maaltijden verstevigden de onderlinge band (Gen. 43:32) en waren een uitdrukking van vriendschap. Bij het sluiten van een verbond of een verdrag speelde een maaltijd dan ook een belangrijke rol. Niet alleen bij verdragen die tussen mensen gesloten werden (Gen. 26:30), maar ook als het gaat om het verbond tussen de Here en zijn volk Israël. Bij de ver-bondssluiting op de Sinaï (Ex. 24) werd de band tussen God en zijn volk bezegeld met een offerplechtigheid. Met Mozes als middelaar en met Aäron, Nadab en Abihu als priesterlijke functionarissen beklimmen zeventig oudsten als vertegenwoordigers van het volk de berg. Zij aanschouwen God, die zich openbaart als Koning op zijn troon (Ex. 24:10). De ervaring van Gods presentie is niet dodelijk (24:11). De Here is als gastheer present (vgl. Ps. 23:5). In zijn tegenwoordigheid wordt de maaltijd gevierd als teken van verbondenheid.

Offer en maaltijd

In het Oude Testament wordt ook een relatie gelegd tussen de offercultus en de gemeenschappelijke maaltijd. In Deuteronomium 12:6 worden zeven (het getal van de volheid) offers genoemd die de Israëliet moet brengen. In de verzen 7 en 18 is sprake van een offermaaltijd die gehouden wordt ‘voor het aangezicht van de Here’.

De offermaaltijd vormt een uitdrukking van de afhankelijkheid van de Here, van zijn aanwezigheid en van de zegen waarin men deelt. Het geeft ook uitdrukking aan de onderlinge verbondenheid, de vreugde en de dankbaarheid om Gods gaven.

Omdat men verkeert in de tegenwoordigheid van God, de gastheer, dienen de deelnemers zich te heiligen, dat wil zeggen zich ritueel te reinigen (1 Sam. 16:5).

Pascha

Een bijzonder karakter droeg de pèsach-maal-tijd op de veertiende Nisan volgens de joodsekalender. De maaltijd die de Israëlieten in Egypte vierden aan de vooravond van de uittocht (Ex. 12:1-28) leidde tot de instelling van dit jaarlijkse feest (Ex. 12:43-51) ter gedachtenis aan de verlossende daden van God in de bevrijding van zijn volk uit de slavernij. Het feest in de nacht staat tegen de achtergrond van het met de dood bedreigde leven. Israël mag het niet vieren in gezapige rust, maar als een volk dat klaarstaat om op Gods bevel uit te trekken (Ex. 12:11). Na de avond en de nacht van het Pascha volgt een feestelijke week die tegelijk een ernstig karakter draagt. Zowel bij het eten van het paaslam als in de zeven daaropvolgende dagen mag men alleen broden eten die gebakken zijn uit deeg zonder zuurdesem. In het boek Deuteronomium (16:1-8) is het Pascha tot een pelgrimsfeest geworden, waarbij men optrok naar het heiligdom om voor God te verschijnen.

De Babylonische ballingschap leidde tot een heroriëntatie waarbij de profeet wiens stem we horen in Jesaja 40-55 de hoop van het volk richtte op een nieuwe uittocht, de bevrijding uit de ballingschap. De viering van het Pascha kreeg in de daaropvolgende eeuwen ook een nieuwe, eschatologische dimensie, in die zin dat de herinnering aan de uittocht in het verleden fungeerde als een bron van hoop en uitzicht op het komende rijk van Gods heerschappij. In Jesaja 25:6 wordt dit toekomstperspectief getekend onder het beeld van een feestelijke maaltijd op de berg Sion voor Israël en de volken.

Nieuwe Testament

Jezus’ tafelgemeenschap

Tot de omgang van Jezus met de mensen uit zijn tijd behoort het gegeven dat Hij regelmatig te gast was aan een maaltijd. Lucas heeft de berichten hierover op eigen wijze vorm gegeven. Vertrouwd als hij was met deHellenistische cultuur en uitdrukkingsvormen heeft hij ze beschreven in de vorm van een symposium, een literaire vorm die zowel in de Griekse wereld als bij de rabbijnen bekend was. Zo’n symposium bestond niet alleen uit de beschrijving van een maaltijd, maar ook uit de vermelding van de tafelgesprekken en discussies over omstreden kwesties (vgl. bijv. Luc. 5:27-39; 15:1-32). We zien in de evangeliën Jezus als gast aanwezig in het huis van farizeeërs (Luc. 7:36; 11:37; 14:1), maar vooral gebruikte hij de maaltijd met als collaborateurs beschouwde belastingpachters en met zondaars, mensen die naar het oordeel van de wetsgetrouwe joden onrein waren en slecht gezelschap vormden (Luc. 5:30; 15:2). In de discussies die daarvan het gevolg waren, verduidelijkte Jezus zijn handelwijze met behulp van gelijkenissen (vgl. Luc. 14-15). Daaruit blijkt dat zijn grensoverschrijdend optreden de uitdrukking vormde van de openbaring van het heil van God voor mensen die niet prat kunnen gaan op enige verdienste, maar alleen maar kunnen leven van Gods vergevende genade. In Jezus’ tafelgemeenschap wordt zichtbaar dat Hij het verlorene zoekt (Luc. 19:10). Daarin licht Gods heerschappij op.

De broodvermenigvuldiging

Een bijzonder teken van Gods koningsheerschappij vormt ook de maaltijd waarbij Jezus zich openbaart als de gastheer voor de schare. Alle evangelisten maken melding van de spijziging van de vijfduizend (o.a. Mar. 6:3244; Joh. 6:1-15). Jezus is de Herder die bekommerd is om het welzijn van de schapen (Mar. 6:34). Daarom gaat de broodvraag Hem ter harte. Hij is de Messias die in dit gebeuren iets laat oplichten van het visoen van Jesaja 25 als teken dat de heilstijd in zijn komst en werk begonnen is. Johannes 6 laat zien hoe het wonder van de vermenigvuldiging van debroden gezien moet worden als de vervulling van de gave van het manna, het brood uit de hemel, tijdens de woestijnreis (Ex. 16). Jezus zelf is het Brood dat leven geeft (Joh. 6:35). De woorden die in Marcus 6:41 gebruikt worden – nemen, zegenen, breken, geven – wijzen vooruit naar en deden de eerste lezers denken aan de maaltijd die Jezus instelde op de avond die voorafging aan zijn arrestatie in Getse-mané.

De maaltijd van de Heer

Vlak voor zijn lijden en sterven vierde Jezus met zijn leerlingen het pascha (Luc. 22:15-16). Tijdens deze maaltijd heeft Jezus de woorden gesproken die bekendstaan als de instellingswoorden van het avondmaal (o.a. Mat. 26:1729). Dat gebeurde bij twee momenten van de pascha-viering, namelijk bij het moment van het breken van het brood na het rondgaan van de tweede beker en het ogenblik waarop de derde beker rondging, de beker van de dankzegging en de lofprijzing. Omdat Jezus zich niet bij alle momenten in de paasmaal-tijd aansloot, is het avondmaal dan ook niet te zien als een christelijke vorm van het Pascha. Wel kunnen we het de vervulling van het Pascha noemen.

In Matteüs 26:21 en 26 wordt tot tweemaal toe gezegd: ‘Terwijl zij aten.’. De eerste keer is dat het moment dat Jezus spreekt over Judas, die Hem zal overleveren aan de joodse leiders. De tweede keer is dat bij de instelling van het avondmaal. In de nacht, waarin de menselijke boosheid het hevigst tot uiting komt, stelt Jezus een teken van zijn alles te boven gaande liefde en trouw jegens zijn gemeente. Brood en wijn worden betrokken op het lichaam en bloed, dat wil zeggen: op de zelfovergave van Jezus in zijn kruisdood ten behoeve van en in de plaats van de zijnen. De viering van de maaltijd is betrokken op het heilsgebeuren van Jezus’ lijden en sterven tot verzoening van onze zonden. Dit heil wordt in het woord over de beker getekend als de gave van het nieuwe verbond waar de profeten Jeremia (31:31-34) en Ezechiël (16:59-60) van gesproken hadden. In Jezus’ dood ligt dit nieuwe verbond verankerd. De woorden ‘voor velen’ (o.a. Mar.14:24) doen denken aan wat in Jesaja 53:11-12 gezegd wordt over de zelfovergave van de Knecht des Heren voor de velen, de ene gemeente uit Israël en de volken.

Bij de instelling roept Jezus zijn leerlingen op: ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ (Luc. 22:19; vgl. 1 Kor. 11:24). Dit gedenken is gericht op wat eens en vooral in het verleden geschied is met het oog op het heden en de toekomst. In het gedenken verlaten we ons op wat Christus – ons ten goede – gedaan heeft. We moeten daarbij niet denken aan een maaltijd ter gedachtenis aan een dode. Paulus spreekt over de verkondiging van de dood van de Heer, dat wil zeggen de opgestane Christus, totdat Hij komt (1 Kor. 11:26). Daarom klinkt bij de viering van deze maaltijd de roep ‘Maranata’ in de dubbele betekenis: a. Onze Heer komt; b. Kom, Heer (1 Kor. 16:22).

Dit uitzicht op de komst van Christus in heerlijkheid betekent dat de viering van de maaltijd van Christus een zaak is van vreugdevolle verwachting. De eerste gemeente na Pasen vierde het dan ook met een jubelende vreugde die zijn grond vindt in Gods heilsdaden (Hand. 2:46; vgl. Op. 19:6-9).

De maaltijd van de gemeenschap

Het avondmaal is niet alleen betrokken op de viering van de verzoening met God en op de verwachting. Het is ook de maaltijd van de gemeenschap met Christus en met elkaar. In 1 Korintiërs 10:16 schrijft Paulus: ‘Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, de gemeenschap aan het bloed van Christus? Is niet het brooddat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus?’ De ambtsnaam ‘Christus’ zegt ons dat de apostel hier spreekt over de verhoogde en levende Heer. Hij is de gastheer aan zijn tafel die ons door zijn Geest aan zich verbindt en ons deel geeft aan zijn heil. In het geloof deelt de gemeente in dit heil. Paulus maakt in dit hoofdstuk een tegenstelling tussen de maaltijd van de Heer en de cultische maaltijden onder de heidenen, mogelijk een soort gilde-maaltijden (1 Kor. 10:14-22). In de gemeente van Korinte waren er blijkbaar mensen die van mening waren aan beide maaltijden met een gerust hart te kunnen deelnemen. Hoewel de apostel erkent dat een afgod niets is (10:19), laat hij toch merken dat deelname aan een maaltijd in een heidense tempel geen onschuldige zaak is. Je komt dan onder het beslag van demonische machten. Dat is onverenigbaar met de deelname aan de maaltijd van Christus.

De verbondenheid met Christus impliceert ook de verbondenheid met elkaar. Haast ongemerkt gaat de apostel over van het voor ons in de dood overgegeven lichaam van Christus naar de gemeente als zijn lichaam. Het is één brood dat gebroken wordt. Zo zijn wij, de velen, één lichaam, omdat wij allen deel hebben aan het ene brood (1 Kor. 10:17). Hoe zwaar dit gemeentelijk en gemeenschappelijk aspect van het avondmaal voor de apostel weegt, blijkt uit 1 Korintiërs 11:17-34. Er komen misstanden in de gemeente voor tijdens de samenkomsten, waarbij de gezamenlijke maaltijd placht uit te lopen op een avondmaalsviering. De rijken deden zich aan de maaltijd te goed, voordat de arme gemeenteleden aan de maaltijd konden deelnemen. In die sfeer vierde men de maaltijd van Christus. Paulus noemt dat een op onwaardige -want liefdeloze – wijze eten van het brood en drinken van de beker en roept de gemeenteleden op tot zelfbeproeving (1 Kor. 11:27-29). De zelfbeproeving is dus niet betrokken op de vraag of men deelneemt aan de maaltijd, maar hoe men avondmaal viert. Ze is positief bedoeld en gericht op deelname aan deze maaltijd naar de bedoeling van Christus. Je kunt niet tegelijk de verbondenheid met Christus begeren en ondertussen je broeders en zusters verwaarlozen. Egoïsme en liefdeloosheid blokkeren de weg naar de tafel van Christus. Zo’n handelwijze vloekt met de liefde van Christus en wekt de toorn van God op. Paulus ziet de openbaring van Gods toorn in het concrete feit dat er in de situatie waarin de gemeente zich bevindt, velen ziek werden en sterven. We mogen van deze concrete toepassing geen algemene regel maken. Wel wil dit woord ons herinneren aan de ernst van de zaak. Laat de gemeente erop toezien hoe ze avondmaal viert. Gast zijn aan de tafel van Christus betekent gastvrijheid jegens elkaar.

Kern

Mensen leven niet op zichzelf en voor zichzelf, maar vormen samen een gemeente. De maaltijd met zijn aspecten van vriendschap, gastvrijheid en verbondenheid geeft daar uitdrukking aan. Geen wonder dat het in de Bijbel geworden is tot een beeld voor het heil dat de Here ons schenkt. We moeten het verticale aspect – de verbondenheid met God – en het horizontale – de gerichtheid op de naaste -bijeenhouden. De bijbelse gegevens over de maaltijd dagen ons in onze postmoderne en geseculariseerde wereld uit, te zoeken naar de eenheid van het leven voor Gods aangezicht en naar de beoefening van gastvrijheid.

Wat betreft het avondmaal moeten we constateren dat, hoezeer het ook de maaltijd van de gemeenschap is, de verschillende kerkelijke tradities eigen wegen zijn gegaan, wat vaak tot felle meningsverschillen heeft geleid. Oriëntatie op het bijbels ABC kan ons helpenom eeuwenoude conflicten te boven te komen. Juist van Paulus kunnen we leren hoezeer een christelijke ethiek van omzien naar elkaar en diaconale bewogenheid ontspringt aan een juist verstaan van het avondmaal. Het is verheugend dat in onze tijd in de vorm van allerlei diaconale projecten gepoogd wordt de maaltijd als teken van gastvrijheid en verbondenheid gestalte te geven.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: gedenken, gemeenschap, gemeente, offer, Pascha, verbond, verzoening, wachten, ziekte.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken