< Terug

Verbond, testament

Geloofstaal & cultuurtaal

Het begrip ‘testament’ is in onze maatschappij nog steeds van belang voor de beschikking van een erfenis. Het woord ‘verbond’ wordt echter niet vaak meer gebruikt. Toch blijft het maken van contractafspraken in de huidige maatschappij op allerlei terreinen van het leven van belang en in de grond van dezaak gaat het hierom bij het begrip ‘verbond’. In de Bijbel werd het nakomen van belangrijke contractafspraken bevorderd door middel van de eed (zoals vandaag nog met betrekking tot getuigen in een rechtszaal). In de relatie tussen God en zijn volk zijn daarom, net als in de maatschappij, duidelijke afspraken van groot belang. Wanneer deze afspraken geformaliseerd worden met een eed en mogelijk ook een bijbehorend ritueel, spreekt de Bijbel van een verbond. Al is het woord ‘verbond’ niet meer cultuureigen, de zaak waar het om draait, is niet geheel vreemd. Een verbondstype dat nog steeds staatserkenning geniet, is het huwelijk, dat in de Bijbel vaak dient als beeld van de relatie tussen God/Jezus en zijn volk/kerk.

Een goed verstaan van het verbond/testament tussen God en zijn volk is centraal voor het begrijpen van Gods heilsgeschiedenis, die uitmondt in de vleeswording, dood en opstanding van zijn Zoon, onze Here Jezus Christus. Het is ook van belang om de relatie tussen het Oude en Nieuwe Testament te begrijpen.

Woorden

In het Oude Testament wordt het woord beriet doorgaans gebruikt voor ‘verbond’. Het heeft betrekking op contractafspraken. Deze afspraken kunnen komen van twee partijen, maar soms zijn het slechts beloften die de ene partij doet aan de ander. Het zelfstandig naamwoordberiet gaat veelal gepaard met het werkwoord ‘snijden’. Dit gaat mogelijk terug op een oude praktijk waarbij de partijen die beloften aan elkaar bekrachtigden door een eed, dieren in tweeën sneden en tussen de twee delen doorliepen om de beloften te verzegelen. Dit symboliseerde de dood van degene die zijn belofte niet nakomt. God, die geroepen wordt als getuige van de eed, wordt daardoor gevraagd om degene die de belofte breekt te doden. Zo’n eedritueel of verbonds-sluiting wordt omschreven in Jeremia 34:1720 (zie ook Gen. 15:7-18). Vaak worden de gedane beloften bij een verbond ook bekrachtigd door tekenen, bijvoorbeeld het teken van de regenboog (Gen. 9) of van de besnijdenis (Gen. 17). De formele opzet van een geschreven verbondscontract, zoals het boek Deute-ronomium, wordt vaak vergeleken met vazalteksten uit het oude oosten, waarin een koning de relatie met zijn vazallen schriftelijk uiteenzette.

Het Nieuwe Testament gebruikt het normale woord voor ‘verbond’ (sunthèkè) niet. In plaats daarvan wordt in navolging van de Septuagint het woord ‘testament’ (diathèkè) gebruikt. De Griekse vertalers kozen ervoor om, ongeacht de context, dit woord steeds met eenzelfde Grieks woord te vertalen. Wij vinden zelfs het woord ‘testament’ gebruikt voor een zakelijk contract tussen twee partijen (tussen Jakob en Laban, Gen. 31) of een huwelijksverbond (Mal. 2:14). Strikt genomen heeft zo’n contract niets te maken met de regeling van een erfenis (‘testament’) en daarom had het beter vertaald kunnen worden met het woord ‘verbond’ (sunthèkè). Deze vertaalkeuze voor ‘testament’ lijkt het element van de door God gegeven belofte in het verbond opzettelijk te benadrukken. Het woord ‘testament’, zoals toegepast op het verbond met Abraham en de verdere uitwerking daarvan in het Oude Testament, duidt een contractuele belofte aan om bepaalde bezittingen of voordelen uit te reiken aan de erfgenaam op een bepaalde tijd. Het woord ‘testament’ hoeft niet te impliceren dat de uitreiking van het beloofde slechts geschiedt als de erflater dood is, zoals Galaten 4:1-2 en Jezus’ gelijkenis van de verloren zoon (Luc. 15:11-12) duidelijk maken.

Betekenis in context

Het begrip ‘verbond’ wordt in de Bijbel vooral gekleurd door de manier waarop God verbonden gebruikt om zijn relatie met zijn volk vorm te geven.

Oude Testament

Het verbond met Abraham

In Genesis 15 lezen wij hoe God in een visioen verscheen aan Abraham, die begon te twijfelen over Gods eerder gedane belofte van een groot nageslacht (Gen. 12). God wilde deze belofte bevestigen door middel van een verbond. In dit verbond is God de enige die beloften maakt en daarom is het alleen God die, in de vorm van een rokende oven met een vurige fakkel, het eedritueel voltrekt door tussen de delen van geslachte dieren te lopen. Wij moeten echter wel verstaan dat de beloften enigszins voorwaardelijk waren. Genesis 18:17-19 (vgl. Gen. 17:1) maakt duidelijk dat trouwe gehoorzaamheid van Abraham en zijn nageslacht geëist werd om deze ver-bondsbelofte te laten gelden. Enkele jaren na dit verbondsritueel voegde God er het teken van de besnijdenis aan toe.

Het verbondsritueel bij de Sinai

Ook Mozes werd betrokken bij een belangrijk verbondsritueel (Ex. 24). Offers werden gebracht en de helft van het bloed op het altaar besprenkeld. Vervolgens las Mozes de wet aan het volk voor, dat die wet aanvaardde, en werd de andere helft van het bloed op het volk besprenkeld. Daarbij zei Mozes: ‘Zie, het bloed van het verbond dat de Here met u sluit, op grond van al deze woorden.’ Daarna volgde een offermaaltijd. Naar dit ritueel verwees Jezus bij de instelling van het Avondmaal (Mat. 26:28).

Wij zien dat het bloed van de offerdieren in Exodus 24 een andere functie had dan dat van de geslachte dieren van Genesis 15. In Exodus 24 wordt het offerritueel benadrukt door de besprenkeling van het bloed over het volk. Gods werk om zijn volk te reinigen en zo het verbond te verzegelen staat voorop, samen met de vrijwillige en dankbare gehoorzaamheid van het volk. Deze twee elementen zien wij ook in Genesis 15:6, toen God Abrahams geloof tot gerechtigheid rekende, en in Genesis 18:17-19, waar verwezen wordt naar de geëiste gehoorzaamheid. Duidelijk is dat God het initiatief genomen heeft om in relatie met mensen te treden en schenkt hen beloften. Hij stelt gelovige gehoorzaamheid aan zijn wetten (thora) als voorwaarde om in deze relatie te blijven.

Al worden de beloften van het verbond dat de Here in Exodus 24 sluit, niet uitgewerkt, de context van het boek Exodus laat zien dat het gaat om de voortzetting van de beloften die God aan Abraham gegeven had (Gen. 15:14, 18), namelijk de verlossing uit de slavernij van Egypte en de toezegging van het beloofde land. De essentie lag in de belofte dat God een God wilde zijn voor het volk Israël (Gen. 17:7; vgl. Ex. 19:5-6; Lev. 26:9-12), om het volk te beschermen in het land en het te zegenen wanneer de verbondsvoorwaarden (thora) nagekomen werden.

Het ritueel van het offer en de bloedstorting accentueren het element van de vergeving van de zonden, die onmisbaar is voor het onderhouden van een relatie met een heilige God. Zo kan elk oudtestamentische offerdienst als een bevestiging van dit verbondsritueel gezien worden (Ps. 50:5; vgl. Rom. 11:2627). Hierdoor wordt Gods bereidheid bevestigd om zijn volk te reinigen van hun zonden door het bloed van bokken en kalveren. Ook zakelijke verbondsrituelen tussen mensen liepen vaak uit op een offer aan God (of de goden) en een daarbij behorend offermaal (vgl. Gen. 31:43-54 en Ex. 34:15). Bij een verbondssluiting tussen mensen werd God erbij geroepen als getuige van de eed, die in zijn naam afgelegd werd. De relatie met God werd daarom bevestigd in het offer en het vrede-maal, dat daarop volgde. Dit offermaal bevestigde de verbondsrelatie tussen God en de partijen van het menselijke verbond dat gesloten werd.

De belofte van een nieuw verbond

Het ‘oude’ testament vertelt de geschiedenis van Gods verbondsrelatie met het nageslacht van Abraham. Door de dienst van Mozes en Jozua bracht de Here zijn volk in het beloofde land. Toch bleek het volk telkens weer ongehoorzaam aan Gods wet en kreeg het te maken met de straf van de verbondsvloek. Dit leidde uiteindelijk tot het verbreken van dit ‘oude’ testament (Lev. 26:15; Deut. 31:16, 20). De Here verliet daarom zijn volk en wierp het uit het beloofde land. Toch wilde Hij zijn eed/ verbond om aan het nageslacht van Abraham een toekomst te geven, niet breken (vgl. Lev. 26:44; Ri. 2:1; Rom. 3:3). Hij belooft een nieuw testament met zijn volk te maken waarin zijn wet niet alleen op stenen tafels geschreven zijn, maar in de harten (Jer. 31:31-34; Hebr. 8:8-13). Dit testament zou eeuwig zijn en niet langer door ongeloof gebroken worden (vgl. Jer. 32:40; 50:5; Jes. 54:9-10; 55:3).

Bij terugkeer uit ballingschap zou dit nieuwe testament te verwachten zijn (Jes. 40-66). Maar kwam het daadwerkelijk op dat moment? Enerzijds werd het testament/verbond hersteld, anderzijds was nog niet alles gerealiseerd wat beloofd werd. Gods heerlijkheid verscheen niet in de wolk bij de tweede tempel zoals beloofd (Ez. 43:1-5). De ark van het verbond was kwijtgeraakt. De Messias kwam niet. De Israëlieten moesten nog wachten. Ook al zouden velen geneigd zijn geweest om profetieën als Jesaja 40 en Jeremia 31 te beschouwen als vervuld in de terugkeer, de laatste profeet van het oude testament laat merken dat de beloften van het nieuwe testament nog niet hun volledige vervulling gevonden hadden. De Here moest nog tot zijn tempel komen (Mal. 3:1). Als de tijd van de komst van de Messias, Jezus, aanbrak, zouden de profetieën van het nieuwe tijdperk pas werkelijk verwezenlijkt worden. In Lucas 3:16 wordt dan ook het optreden van Johannes de Doper, de wegbereider van Jezus, die de heerlijkheid van de Here in het vlees was (Joh. 1:14), als vervulling van Jesaja 40:3-5 getekend.

Nieuwe Testament

De avondmaalswoorden

In bijbelvertalingen waar het woord ‘verbond’ in het Nieuwe Testament voorkomt, staat in het Grieks het woord diathèkè, ‘testament’. Vele vertalers gaan uit van de betekenis van het oudtestamentische woord beriet (‘verbond’). Het is echter de vraag of dit juist is, gezien het feit dat het Nieuwe Testament diathèkè. (‘testament’) gebruikt in verband met het begrip ‘erfenis’ (zie Hebr. 9:15-18; Gal. 3:15-18). Jezus’ volgelingen, die met de Griekse Septuagint opgroeiden, zullen vertrouwd geraakt zijn met het spreken over het oude verbond in termen van een testament.

Bij de laatste Paasmaaltijd, vlak voor zijn sterven, heeft Jezus Zelf dat nieuwe testament aangekondigd bij het instellen van het heilig Avondmaal. Hij voegde er een nieuwe dimensie aan toe door te spreken over het ‘nieuwe testament in mijn bloed’ (Luc. 22:20), een verwijzing naar het verbondsritueel in Exodus 24 dat Hij betrok op zijn eigen dood: ‘Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden’ (Mat. 26:28). Jezus beschouwde het bloed van het verbond als verzoenend, dat wil zeggen, een plaatsvervangende straf voor zonden tegen God (vgl. 1 Petr. 1:1-2). Het woord ‘testament’, dat in de Griekse bijbel vaak oneigenlijk gebruikt werd, kreeg nu duidelijk zijn eigenlijke betekenis. Hij zou sterven opdat zij mochten erven!

De brief aan de Hebreeën

Deze visie op het nieuwe testament wordt doorgezet in de brief aan de Hebreeën, waar Jezus beschouwd wordt als de erflater, die gestorven is opdat zijn gelovigen zouden erven (Hebr. 9:15-17). De brief spreekt uitgebreid over de verschillen tussen het Oude en Nieuwe Testament. Het oude was slechts een schaduw of kopie van het nieuwe, zoals een schaduw vaag de vorm van een echte persoon aangeeft. Op deze manier kan de brief de belofte van rituele reiniging door het bloed van dieren in contrast zetten met de reiniging van het geweten door het bloed van Christus. Jezus’ offer van Zichzelf aan het kruis geeft de ware verlossing voor overtredingen. De zwakheid van het Oude Testament wordt geïllustreerd door de zwakte van de Aäronische priesters en door het feit dat twee keer het hele testament in principe opgeheven moest worden wegens ongeloof en hardheid van hart, eerst gedurende de veertig jaren in de woestijn en daarna in de ballingschap. Het Nieuwe Testament blijft echter eeuwig met het volmaakte priesterschap van Jezus. Daaruit krijgt de nieuwtestamentische kerk haar eeuwige en onverbrekelijke karakter. Zij staat in verbinding met de vaste en volmaakte tempel in de hemel. De gemeenschap rond de tempel kan nooit meer aangetast worden door ongeloof.

Parallel aan deze verschillen is de uitspraak dat het Nieuwe Testament op betere beloften berust (Hebr. 8:6). In Hebreeën 9:5 wordt de belofte van het nieuwe testament gekarakteriseerd als een ‘eeuwige erfenis’. Daarmee wordt de belofte van het aardse land Kanaän (vgl. 11:8-9) in contrast gezet met die van de nieuwe hemel en aarde. Net zoals de aardse tempel een voorschaduwing van de hemelse tempel was, zo was de belofte van het aardse Kanaän een voorschaduwing van de beloofde nieuwe aarde en hemel in de heerlijkheid (vgl. 11:14-16). De volle rijkdom van het Nieuwe Testament moet daarom nog komen.

Paulus

De apostel Paulus kende ook de traditie dat Christus het nieuwe testament in zijn bloed aangekondigd had bij het laatste Paasmaal (1 Kor. 11:25). En naar aanleiding van Ezechiël 36:26, waar de vernieuwing van het verbond gekenmerkt wordt door gelovige harten van vlees tegenover de oude harten van steen, kenmerkt Paulus het nieuwe testament in 2 Korintiërs 3 door de aanwezigheid van de Gods levendmakende Geest die wijst naar Christus. Toch kiest hij in Galaten 3 en 4 een andere benadering. Hier maakt hij geen gebruik van het contrast ‘oud’ en ‘nieuw,’ zoals we dat kennen uit de prediking van de profeten en Jezus Zelf. Hij legt ook geen rechtstreekse verbinding tussen het begrip testament en Christus’ dood. Te midden van zijn verweer tegen de judaïsten bespreekt Paulus de relatie tussen Gods testament en een aantal personen en zaken, als Abraham, de rituele wetten van Mozes, Jezus Christus, en de positie van de heidenen voor God. Jezus, als het beloofde ‘zaad’ (enkelvoud) van Abraham, heeft de beloften van het testament, dat gemaakt was met Abraham ‘en zijn zaad’, geërfd. Het land Kanaän en het groot getal van de Israëlieten waren daarom niet de complete vervullingen van de beloften. God had ook beloofd dat alle naties in Abraham gezegend zouden worden (Gen. 12:3, geciteerd in Gal. 3:8). Het rituele systeem van wetten uit de tijd van Mozes was, volgens Paulus, niet gegeven om een nieuwe weg van verlossing aan te duiden. Het was gegeven om Israëlapart te houden en het te doordringen van de noodzaak van Gods genade, totdat het beloofde ‘zaad,’ Jezus, zou komen. Jezus zou erven. En door deel te worden van het lichaam van Jezus door het geloof kunnen alle gelovigen, ongeacht hun ras of rang in het leven, Gods beloften erven in Christus (Gal. 3:29). Het is van belang te beseffen dat het erven van de beloften door Jezus niet de dood van zijn Vader noodzaakt, want Paulus werkt met het model van een erfenis die een vader kan uitreiken op een door hem eerder bepaalde datum (Gal. 4:1-2).

Het is duidelijk dat deze uitleg in de brief aan de Galaten nogal verschilt met de traditie, zoals we die vinden bij de profeten en bij Jezus over de komst van een ‘nieuw’ testament door de dood van Jezus zelf. Wij weten niet hoe Paulus zijn uitleg in Galaten 3 en 4 gerelateerd zou hebben aan de traditie van het beloofde ‘nieuwe testament’ en de verbinding met Christus’ dood en het heilig Avondmaal. Het lijkt waarschijnlijk dat Paulus Gods testament met het volk via Mozes in Exodus 24, hoewel gerelateerd aan en voortbouwend op het testament met Abraham, als een afzonderlijk geval beschouwde. De apostel koos er voor dat niet te betrekken bij zijn betoog in Galaten. Gezien het feit dat het ‘nieuwe testament’ ingewijd door Jezus’ bloed direct verbonden staat met het testament bemiddeld door Mozes, is dit niet relevant in de context van zijn betoog over het testament met Abraham.

Kern

Het begrip ‘verbond’ in het Oude Testament schept de kaders waardoor wij de onvoorstelbare relatie tussen een heilige God en zondige mensen leren kennen. Deze kaders worden aangescherpt wanneer het Nieuwe Testament juist deze verbondsgeschiedenis uitwerkt in termen van een ‘testament’. In beide tradities van uitleg van dit begrip ‘testament’ wordt de centrale plaats van Jezus Christus op Wie het geloof zich richt, benadrukt. De begrippen ‘verbond’ en ‘testament’ bevrijden ons van een statische kijk op de Bijbel en helpen ons de Bijbel in zijn geheel als heilsgeschiedenis te beschouwen, een geschiedenis die door de eeuwen heen loopt en Christus’ kerk doet uitkijken naar de volmaking van haar erfenis bij zijn wederkomst.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: belofte, maaltijd, offer, nieuw, Pascha, wet.

< Terug