Menu

Premium

Nieuw, oud

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Oud is ‘uit’, heeft afgedaan, nieuw is ‘in’, prikkelt de nieuwsgierigheid, heeft toekomst. Een regel uit de brief aan de Hebreeën kan op brede instemming rekenen: ‘Wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning’ (8:13). De toekomst van het nieuwe is doorgaans beperkt. Wat vandaag nieuw heet, is morgen al weer verouderd. Deze snelheid, die ook iets van een slijtageslag heeft, roept doorgaans veel vermoeidheid op, die zich soms uit in een (terug)verlangen naar het oude. Antiek is roofgoed en oma’s tijd spreekt in veel opzichten tot de verbeelding.

De woorden ‘nieuw’ en ‘oud’ krijgen een bijzondere lading in het kader van wat God doet. Wie niet met zijn tijd meegaat, raakt achterop. Dit accent van de eeuwigheid, beter nog: van de Eeuwige, heeft een ongekende uitstraling op de tijd, vooral op wat oud en nieuw mag heten.

Woorden

In het Hebreeuws is het gangbare woord voor’oud’ zaqeen, voor ‘nieuw’ chadasj. ‘Oud’ kan aanduiding zijn voor leeftijd, maar ook voor een leidinggevende positie. ‘Nieuw’ betreft een kwaliteit van dingen, maar kan ook de tegenstelling aangeven met het oude, tot dusver bekende.

In het klassieke Grieks zijn er twee woorden voor ‘nieuw’:neos en kainos. Neos duidt op wat niet eerder present was, sinds kort verschenen is, kainos typeert vooral het eigenaardige, het bijzondere, waardoor het huidige zich onderscheidt van het eerdere, het nieuwe van het oude. Kainos correspondeert met het Hebreeuwse chadasj. Voor ‘oud’ gebruikt het (klassieke) Grieks meestal palaios, soms ook archaios. Theologisch is ook het werkwoord palaioun (Hebr. 8:13) van betekenis.

Betekenis in context

Oude Testament

Gangbare betekenis

De gewone betekenis van wat oud of nieuw mag heten, komt in het Oude Testament meermalen voor. Er is sprake van oude mensen, hoog in leeftijd (Gen. 18:11; 25:8). We bedenken dat de ouderdom respect afdwingt (Spr. 16:31; 20:29). Een samenleving waarin ouderen niet in tel zijn, is ontwricht, heeft geen toekomst. Het heeft ook alles te maken met de trouw van God, die duurzaam is: ‘Hoort naar Mij, huis van Jakob en geheel het overblijfsel van het huis Israël, die door Mij gedragen zijt van moeders lijf aan, opgenomen van de moederschoot af. Tot de ouderdom ben Ik dezelfde en tot de grijsheid toe zal Ik u torsen’ (Jes. 46:3, 4; zie ook: 1 Sam. 2:317 Job 21:7; 42:17 en vooral Zach. 8:4). De hoge waardering van de ouderen blijkt ook uit de positie van de oudsten, die leiding geven aan het volk, de stam, de stad, een huis (Gen. 24:2; Deut. 19:12; 31:28).

Nieuw betreft dingen, zoals een mantel (1 Kon. 11:29), een huis (Deut. 20:5), maar duidt ook een tegenstelling aan met het tot dusver bekende. Veelzeggend in dit verband is de oproep bij monde van Jesaja: ‘Denkt niet aan hetgeen vroeger gebeurde en let niet op wat oudtijds is geschied: zie, Ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten; zult gij er geen acht op slaan?’ (43:18-19). De Here God opent nieuwe mogelijkheden, ook waar alle menselijke wegen zijn doodgelopen.

Oud en nieuw, getekend door Gods daden

In het lied van Mozes wordt het volk verweten dat het de Rots van zijn heil, de Rots die het verwekt heeft, minachtte en krenkte: ‘zij offerden aan de boze geesten, die geen goden zijn, aan goden, die zij niet hebben gekend, nieuwe goden, die kort tevoren opgekomen waren, voor welke uw vaderen niet gehuiverd hadden’ (Deut. 32:17). Hier heeft ‘nieuw’ een negatieve klank. Daartegenover worden in de psalmen mensen aangespoord om bij het zien van Gods grote daden de Here een nieuw lied te zingen (Ps. 33:3; 96, 98). ‘Nieuw is het lied, dat de mensen nieuw maakt, dat uit duisternis, zorgen en angst nieuwe hoop, nieuw geloof, nieuw vertrouwen doet ontspringen’ (Dietrich Bonhoeffer).

Tussen ‘oud’ in de zin van zondig, halsstarrig en ‘nieuw’ in de betekenis van herschapen staat een wonder van Godswege: ‘Ik zal hun één hart geven en een nieuwe geest in hun binnenste, en Ik zal het hart van steen uit hun lichaam verwijderen en hun een hart van vlees geven, opdat zij naar mijn inzettingen zullen wandelen…’ (Ez. 11:19; zie ook Jer.31:31-34).

Verouderd, versleten

Wat verouderd raakt, heeft geen toekomst, eventueel ook geen recht en reden van bestaan ten overstaan van God. De letterlijkebetekenis komt regelmatig naar voren in verband met kleding, die verslijt (zie bijv. Deut. 8:4; 29:5; Joz. 9:4-5, 13 in de SV; de NBG-51 gebruikt hier het woord ‘versleten’).

In overdrachtelijke zin duidt ‘verouderd’ (SV) op de vergankelijkheid van mensen, temeer in het licht van de eeuwige God (Ps. 32:3; Jes. 50:9; Ez. 23:43; Job 13:28; Klaagl. 3:4). Ook de geschiedenis wordt in dit licht geduid, heeft dus relatieve betekenis (Gen. 18:12; Jes. 51:6; Ps. 102:27).

Een Oude van dagen

Van bijzondere betekenis – met een eschatologisch perspectief – is de merkwaardige gestalte die in het visioen van de vier dieren in beeld komt (Dan. 7). De profeet ziet hoe een ‘Oude van dagen’ (9, 13, 22) Zich neerzet op zijn troon. Met deze uitdrukking wordt de verhevenheid en de majesteit van de God van Israël aangeduid, die als Heer van de geschiedenis verschijnt om recht te doen.

Nieuwe Testament

In het Nieuwe Testament geldt zo mogelijk nog sterker dan in het Oude dat de woorden nieuw en oud zelden los verkrijgbaar zijn, maar doorgaans een geladen strekking hebben vanwege de voortgang van Gods werk, geconcentreerd in de verschijning van Jezus Christus.

Ongekend, ongehoord

‘Nieuw’ in de zin van ongebruikt is het graf waarin Jezus gelegd wordt: Jozef van Arima-thea ‘nam het lichaam en wikkelde het in zuiver linnen, en hij legde het in zijn nieuw graf, dat hij in de rots had laten uithouwen’ (Mat. 27:60; zie ook Joh. 19:41). ‘Nieuw’ in de zin van ongehoord en dus uiterst interessant speelt een voorname rol in het hoogbeschaafde Athene: ‘Alle Atheners nu en de vreemdelingen, die zich daar ophielden, hadden voor niets anders tijd over dan om iets nieuws te zeggen of te horen’ (Hand. 17:21). Zij willen dus gaarne een en ander horen over deze ‘nieuwe leer’ (17:19). Een dergelijke reactie roept het optreden van Jezus in Kapernaüm op: ‘En allen werden zeer verbaasd, zodat zij elkander vroegen, zeggende: Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag!’ (Mar. 1:27). Dit nieuwe is een radicalisering van wat God vanouds bedoeld heeft, maar wat in en door de interpretatie van oudere generaties op de achtergrond is geraakt (Mat. 5:1748). Het nieuwe dat Jezus zegt en doet, heeft alles te maken met datgene wat God vanouds heeft gezegd en gedaan, maar toch is het zó uniek dat een veelheid van woorden en beelden nodig is om enigszins duidelijk te maken ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben’ (1 Kor. 2:9, zinspelend op Jes. 64:4). Veelzeggend is het beeld van jonge wijn in nieuwe zakken, verbonden met dat van een niet gekrompen lap op een oud kledingstuk (Mar. 2:217 Mat. 9:167 Luc. 5:36-39). In dit verband noemen we ook de merkwaardige uitspraak van Jezus in Matteüs 13:52: ‘Daarom is iedere schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt’. De oude dingen delen blijkbaar in de glans van de nieuwe en kunnen niet een ‘herhaling van zetten’ zijn.

Wie/wat oud of nieuw mag heten

Om de begrippen ‘oud’ en ‘nieuw’ beter te verstaan, is het zinvol een antwoord te zoeken op de vraag: wie of wat wordt ‘nieuw’ genoemd? Teken en toonbeeld van de eindtijd, door God ingeluid, is het nieuwe dat op allerlei wijzen verschijnt. Vooral het laatste bijbelboek is er vol van. Er is sprake van eennieuwe hemel en een nieuwe aarde (Op. 21:1; zie ook 2 Petr. 3:13 en Jes. 65:17), een nieuw Jeruzalem (Op. 3:12; 21:2), een nieuwe naam (Op. 2:17; 3:12; zie ook 19:12 en Jes. 62:2; 65:15), een nieuw lied (Op. 5:9; 14:3). Zelfs wordt beloofd, door Hem die op de troon gezeten is en die dus recht van spreken heeft: ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw’ (Op. 21:5). Ook elders wordt met nadruk en met dankbaarheid verkondigd dat het nieuwe, dankzij Gods heilzame daden, door het oude heenbreekt en als enige toekomst heeft. Het ligt voor de hand dat deze gerichtheid op het nieuwe ook spanningen oproept. Allen die zich houden aan het oude, raken achterop en zetten zichzelf in zekere zin buiten spel. Hier liggen ingrijpende vragen die in de loop der eeuwen helaas zó aangescherpt zijn dat een bijna onoverbrugbare kloof is ontstaan. Te denken is aan het schisma tussen het volk Israël en de gemeente van Christus, aan de vele vragen betreffende de verhouding tussen de beide Testamenten, waarbij niet zelden het Oude Testament ten opzichte van het Nieuwe in een negatief daglicht gesteld werd – met alle kwalijke gevolgen van dien.

In de brief aan de Hebreeën (8-10) wordt de verhouding tussen oud en nieuw verbond op scherp gesteld. Gods heilswil is in en met Israel begonnen en heeft zich in de geschiedenis verwerkelijkt in het voor de eindtijd beloofde, door Jezus opgerichte nieuwe verbond (zie ook Luc. 22:20; 1 Kor. 11:25). ‘Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning (8:13). Het is een ‘beter verbond’ (7:22), de ‘rechtskracht (berust) op betere beloften’ (8:6), het is qua karakter ‘onberispelijk’ (8:7), en ‘eeuwig’ (13:20). Juist het beroep op profeten (Jer. 31) en psalmen (Ps. 40) maakt duidelijk hoezeer het Oude Testament voor de schrijver gezaghebbend Woord van God is.

Paulus schrijft over oud en nieuw verbond in 2 Korintiërs 3. Wij zijn van Godswege bekwaam gemaakt ‘om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend’ (3:6). Het ingrijpende verschil duidt de apostel even verder aan als een nieuwe schepping: ‘Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen’ (2 Kor. 5:17). De wending is verankerd in het wonder van de verzoening, door God Zelf ter hand genomen. Wie dit ter harte neemt, krijgt en neemt deel aan de nieuwe dingen die God gegeven heeft en nog zal geven in alle volheid. Daarom is er ook sprake van oude en nieuwe mensen, al naar gelang zij behoren tot de oude dan wel de nieuwe schepping. Wie door het evangelie geraakt is, wordt een ander mens, staat anders in het leven: ‘Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen. Gij toch hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderwezen, gelijk dit de waarheid is in Jezus.’ (Ef. 4:20-24). Jood en heiden zijn door de offergang van Christus ‘tot één nieuwe mens geschapen’ (Ef. 2:15). Jezus Christus staat aan het begin, is de eersteling (zie Rom. 5:21vv; 1 Kor. 15:21v, 45vv). De overgang van de oude naar de nieuwe mens wordt gemarkeerd door de doop (Rom. 6; Gal. 3:277 Kol. 3:9vv); voortaan leven mensen – hoezeer ook met vallen en opstaan (Rom. 7!) – in het krachtenveld van de Geest (Rom. 7:6; 8:9vv; 12:2; 1 Kor. 12:13; Tit. 3:5); zij horen de oude geboden opnieuw, niet om het heil te verwerven, maar omdat zij begenadigd zijn (1 Joh. 2:7vv). Het oude zuurdeeg moet verdwijnen (zie ook Ex. 13:7) om plaats te maken voor het ‘ongezuurde brood van reinheid en waarheid’ (1 Kor. 5:6-8). Het offer van Christus ontsluit ‘de nieuwe en levende weg’ (Hebr. 10:19), waarop mensen ‘in nieuwheid des levens wandelen’ (Rom. 6:4; zie ook 7:6).

Kern

Het onderscheid tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ is in veel gevallen een kwalificatie in het menselijke vlak. In de Bijbel krijgt dit onderscheid uitzonderlijk gewicht vanwege de voortgang van Gods heilzame daden. In en door de verschijning van Christus heeft God zoveel gegeven, Zich zó te kennen gegeven dat een nieuwe orde, een nieuwe schepping is ingeluid, die alles en allen vernieuwen wil. De hang naar het oude verduistert het licht, ondergraaft het leven.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: heil, lied, verbond.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken