Menu

Premium

Volk, Israël

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

De woorden ‘Israël’ en ‘volk van God’ spreken veel gelovigen in één adem uit. Het geeft aan dat Israël een bijzondere plaats heeft: Israël is niet één van de vele volken, maar is ten diepste te typeren als het volk van God. Deze speciale status dankt Israël niet aan zichzelf, maar aan de keuze van God voor dat ene volk. In deze lijn ligt ook de nieuwtestamentische gemeente: zij is door God uitgekozen. In veel kerkdiensten komt de verbondenheid met Israël tot uiting in de lezing van de Tien Geboden, het zingen van de psalmen en het bidden om ‘vrede voor Jeruzalem’.

Niettemin is de vrede van Jeruzalem ver te zoeken en haalt het joods-Palestijnse conflict bijna dagelijks de voorpagina van de kranten. Geweld is aan de orde van de dag, waarbij geen van de partijen vrijuit gaat. Er is een volkenrechtelijk probleem, maar door de religieuze wortels die achter het conflict schuilgaan, is de routekaart naar vrede een lange en uiterst moeizame. Spreken over Israël als ‘volk van God’ is beladen geworden.

Woorden

Israël als volk van God wordt meestal aangeduid als ‘am en de volken overwegend als gojiem Het woord‘am heeft een aantal betekenissen. In zowel het enkelvoud als het meervoud heeft het nu eens betrekking op een etnische gemeenschap van bloedverwanten, dan weer op een aantal mensen die samen een groep vormen. Tegelijk duidt het ook op de relatie die God heeft met het volk. Andere woorden voor ‘volk’ zijn oemma (11 maal) en leom (35 maal), die overwegend in de psalmen en Jesaja voorkomen.

Het Nieuwe Testament sluit – in navolging van de Septuagint – aan bij het onderscheid tussen ‘am en gojiem met de woorden laos (141 maal, waarvan 84 maal in de beide boeken van Lucas) voor ‘het volk Israël’ en ethnè voor ‘volken’. Beide woorden komen we tegen in Handelingen 15:14 – God verzamelt een volk (laos) uit de volken (ethnè). Andere woorden voor ‘volk’ zijn: ochlos (175 maal) en dèmos (4 maal in Hand., een volksmenigte in een stad).

Betekenis in context

Oude Testament

Roeping en perspectief

Al vroeg in de Bijbel wordt gewezen op de bijzondere ontstaansgeschiedenis van Israël. Het begint bij één enkele familie. Abram wordt geroepen om uit zijn land te vertrekken. De belofte die hij meekrijgt is groots: ‘Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen (.) en met u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden’ (Gen. 12:2-3). Het gaat bij het volk van God niet om Israël alleen. In Israël vallen alle geslachten van de aardbodem binnen het blikveld van de zegen van God. Abram zal vader zijn van een menigte volken (Gen. 15:5-7). En: God zal hun God zijn (Gen. 17:7-8) en hun land geven (Gen. 17:8; 35:12). Israël is de weg waarlangs God zijn doel wil bereiken met deze wereld. Met het oog daarop koos God geen individuele Israëlieten uit om een verbond mee te sluiten, maar een vólk dat zijn naam zou dragen.

Israel als volk van God

Wat Israël tot het volk van God maakt, is de keuze van God voor dit volk en niet zozeer nationale, natuurlijke of historische factoren. Als in het boek Deuteronomium de verhouding tot de inwoners van het land Kanaän duidelijk gemaakt wordt, wordt ook de keuze voor Israël verantwoord. Israël is geen groot volk, het heeft geen enkele status. God koos dit volk, omdat Hij het liefhad en aansloot bij de belofte die Hij aan Abram had gedaan (Deut. 7:6-8). Israël als volk van God wil zeggen: het is het volk van God, het is zijn eigendom (Ex. 19:5; Ps. 135:4; Mal. 3:17). Dit duidt allerminst op ‘bezitsdrang’; bedoeld is dat Israël een kostbaar eigendom van God is. Het is een koosnaam voor Israël. De relatie is wederzijds; mét dat Israël het volk van God is, is God de God voor Israël (Ex. 6:6; Lev. 26:12; Deut. 26:17; Jer. 31:33). Deze relatie is er omdat God haar in het leven roept: Ik zal uw God zijn en gij zult mijn volk zijn. Deze zogenoemde verbondsformule loop als een rode draad door het Oude Testament heen. De keuze voor Israël als het volk van God wordt in hetzelfde boek Deuteronomium nog anders onder woorden gebracht. Zij staat in verband met het ontstaan van de landsgrenzen voor de volken (Deut. 32:8, 9). Israël was een laatkomer onder de volken en toen het ter wereld kwam, was de aardkoek al verdeeld. In de genoemde verzen blijkt, dat toen God de volken deed ontstaan en hun hun land toewees, Hij Israël voor Zichzelf hield. Hij trof haar aan in de woestijn en bewaarde haar als zijn oogappel (10). Opmerkelijk is vervolgens dat de toewijzing van land aan de volken is gebeurd ‘naar rato’ van het aantal zonen van Israël, namelijk zeventig (Ex. 1:5).

Als volk van God wordt Israël een heilig volk genoemd (Ex. 19:6; Deut. 14:1, 2). Israël is het eigendom geworden van God en met deze uitzonderlijke positie fs het reeds een heilig volk. Tegelijk wordt dit volk opgeroepen naar God te luisteren en zijn verbond te bewaren (Ex. 19:5; Deut. 26:16-19). Israël moet gaan leven als een heilig volk en niet als de andere volken. Deze oproep tot heiligheid ligt verankerd in God Zelf (Lev. 19:2).

Niet-mijn-volk, een ‘overblijfsel’ en herstel

Israël leefde vaak niet zoals het haar opgedragen was. In het Oude Testament wordt dit zowel onder woorden gebracht met het beeld van het gebroken huwelijk als met het beeld van een ‘rest’ van het volk die zal overblijven. Tegen het einde van het Noordrijk, in de achtste eeuw voor onze jaartelling, wordt de ontrouw van Israël uitgebeeld in het huwelijk van Hosea met een overspelige vrouw. Hun derde kind krijgt de naam Lo-Ammi, niet-mijn-volk. De reden is voor Israël even duidelijk als dramatisch: ‘„want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn’ (Hos. 1:49). Het staat lijnrecht tegenover de al genoemde verbondsformule. Dit is evenwel niet het laatste woord. Het beeld van het huwelijk wordt weer opgenomen: God zal Israël tot een bruid nemen en Zich over haar ontfermen; Israël is en blijft Gods volk (Hos. 2:18-22). Al in het boek Deuteronomium klinkt de waarschuwing. Wanneer Israël niet leeft naar de voorschriften van God, dan zal het verstrooid worden onder de volken en zal er maar een klein getal overblijven (4:23-31). Het beeld van een ‘rest’ die zal overblijven heeft een dubbelzinnige klank: het is zowel een symbool van destructie als van hoop. Ook Jesaja neemt dit beeld op en hij geeft aan dat aan het einde van de Assyrische overheersing, tot na het midden van de zevende eeuw, het volk slechts zal bestaan als een ‘overblijfsel’, een ‘rest’. Deze ‘rest’ zal zich tot God bekeren (Jes. 10:19-22) en de weinigen die zijn o vergebleven worden door God als een baken voor de volken voorgesteld (Jes. 11:12, 16). De politieke scheiding in twee koninkrijken – Israël en Juda – van vóór de ballingschap zal in de nieuwe tijd hersteld worden: God zal hen tot één volk maken, David zal weer koning zijn, het volk zal leven zoals het hoort en zal wonen in het land dat eens beloofd is. Alle oude beloften gaan in vervulling (Ez. 37:1528; vgl. Ez. 11:20; 14:11; Jer. 24:7; 30:22; 32:38;Zach. 8:8).

Nieuwe Testament

Israël

Het Nieuwe Testament zet twee lijnen uit wanneer over het ‘volk’, laos, gesproken wordt. Ten eerste, Israël is ‘het volk Israël’ (Hand. 4:10; 13:17 en ‘dit volk’ bij citaten uit het Oude Testament, Mat. 13:15; 15:8; Hand. 28:26). De verhouding van God tot Israël blijft zichtbaar wanneer gesproken wordt over Jezus die zijn volk zal redden van hun zonden (Mat. 1:21; vgl. Luc. 1:68, 77; 2:10, 32). God heeft naar zijn volk omgezien (Luc. 7:16; 24:19) en zal zijn volk niet verstoten (Rom. 11:1). In veel passages waar het woord ‘volk’ gebruikt is, gaat het om Israël (Hand. 10:2; 12:4; 21:28; 28:17). In lijn met het Oude Testament wordt Israël als volk tegenover de volkeren, ethnè, gezet (Hand. 4:25-27).

Gemeente

Het begrip ‘volk van God’ wordt, dit is de tweede lijn, niet meer alleen voor Israël gebruikt, maar ook voor de christelijke gemeente. God heeft uit ‘de volken’ (ethnè) ‘een volk’ (laos) verzameld (Hand. 15:14). Dit nieuwe volk bestaat uit mensen die afkomstig zijn uit de joden en uit de heidenen (Rom. 9:24, waarmee Paulus teruggrijpt op Hos. 1:10 en 2:22). Er staan niet twee volken van God naast elkaar, maar het blijft één volk van God. De gemeente is de tempel en het volk van God (2 Kor. 6:16). De beschrijving van Israël als een volk dat Gods eigendom is en een koninkrijk van priesters (Ex. 19:5, 6; Deut. 7:6; 14:2) wordt ook toegepast op de christelijke gemeente (Tit. 2:14; 1 Petr. 2:9). Evenals Israël heilig is, wordt de gemeente als heilig beschouwd. In de brief aan de Hebreeën wordt terminologie uit de oudtestamentische cultus gebruikt met het oog op de gemeente. Als hogepriester bracht Jezus verzoening voor de zonden van het volk (2:17) en heeft Hij zijn volk (beide laos) met zijn eigen bloed geheiligd (13:12). De gemeente is het volk (laos) van God voor wie een sabbatsrust overblijft (4:9). Ook de waarschuwing uit Deuteronomium 32:35-36 geldt de gemeente als het volk van God(10:30).

Israël en volk van God

Passages uit het Oude Testament worden toegepast op de christelijke gemeente als het volk van God. Door het geloof in Jezus Christus is de gemeente het nieuwe volk van God (laos theou), ongeacht de achtergrond van haar leden (vgl. Gal. 3:26vv; 1 Kor. 12:13; Kol. 3:11). Dit wil niet zeggen dat de gemeente de plaats van Israël heeft ingenomen als het volk van God, alsof Israël niet meer in beeld is. Dit is wellicht het grootste probleem waarmee Paulus worstelt in zijn brief aan de Romeinen. Zijn conclusie is dat Israël Gods volk is en blijft en dat het niet verworpen is (zie Rom. 9-11; 9:4; 11:1-2). ‘Volk-van-God-zijn’ verwijst vooreerst naar de trouw van God. Vervolgens naar het heil dat God voor ogen staat: het heeft universele reikwijdte gekregen.

Kern

Het volk van God staat in de Bijbel voor een gemeenschap die door God is afgezonderd om er zijn bedoeling met deze wereld mee te realiseren. Dit beeld ontspringt zowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament. Dit volk wordt opgeroepen om heilig te leven en anderen te laten zien dat de God van dit volk de God van de gehele schepping is. De pretentie een volk van God te zijn heeft dus niets te maken met kwaliteiten van het volk zelf, maar met de God van dat volk. Wanneer het begrip ‘volk’ zo verbonden is met het perspectief van God voor deze wereld, dan wordt ook duidelijk dat het begrip niet nationalistisch of eng-kerkelijk misverstaan moet worden. Het is in de eerste plaats een religieuze term.

Dit geldt voor Israël en na de komst van Jezus Christus ook voor allen die tot de christelijke gemeente behoren.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: heiligheid, verkiezing, verbond, heidenen.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken