Menu

Premium

Heidenen, volken

Geloofstaal & cultuurtaal

In de dagelijkse geloofstaal komen we het woord ‘heiden’ weinig meer tegen. Het werd voornamelijk gebruikt om landen en groepen mensen aan te duiden die een andere godsdienst hebben. Uitdrukkingen als ‘de blinde heiden’ (Ps. 67, Ber. 1773) en ‘aan de heidenen overgeleverd zijn’ laten zien dat de term een negatieve klank heeft gekregen. Mogelijk verraadt het zelfs een gevoel van superioriteit bij westerse christenen. Ook in de godsdienstwetenschappen en in de zendingswetenschap wordt de term ‘heidenen’ vermeden. Men spreekt niet meer van heidense religies maar liever van levende religies. Daarin is een veranderde kijk op de godsdiensten waar te nemen. Deze verschuiving zien we ook terug in het gebruik van het woord in de dagelijkse spreektaal. Onze kijk op de ‘heidenen’ is veranderd. Tal van godsdiensten zijn niet meer ver-van-ons-bed, maar hebben een gezicht gekregen in onze allochtone medelanders. Tevens is de laatste decennia een toenemend, nationalistisch zelfbewustzijn van veel (nieuwe) landen waar te nemen. We spreken dan ook liever van volken dan van heidenen. We gebruiken het woord nog wel wanneer iemand een lastige taak op zich neemt; we spreken dan van een ‘heidens karwei’.

Woorden

In de Nederlandse bijbelvertalingen komen we de woorden ‘heidenen’ en ‘volken’ door elkaar tegen. Aan het woord ‘heiden’ in het Oude Testament ligt het woord goj ten grondslag. Het woord komt ruim 550 maal voor en veelal in het meervoud gojiem. De vertaling ‘heidenen’ (slechts 17 maal), ‘volken’ of ‘natiën’ geeft aan dat het om een niet-Israë-litisch volk gaat. Een enkele keer wordt goj gebruikt voor het volk Israël (Ps. 106:5; Jes. 60:22). Wanneer Israël als volk wordt genoemd gaat het meestal om am, een woord dat bijna 1900 keer voorkomt.

Het Nieuwe Testament sluit bij dit onderscheid aan. Het Hebreeuwse gojkomt grotendeels overeen met het Grieks ethnos (waar ons woord etnisch van afgeleid is). Het woord am komt overeen met laos. Beide woorden komen bijvoorbeeld voor in Handelingen 15:14, waar we lezen dat God een volk (laos) uit de heidenen (ethnè) roept.

Betekenis in context

Oude Testament

De volken en Israël

Over de volken, heidenen wordt veelal gesproken in relatie tot (de godsdienst van) Israël. Zo is de tweedeling tussen het volk Israël en de niet-Israëlitische volken in Genesis minder scherp aanwezig. Ten eerste geeft de volkenlijst in Genesis 10 aan dat er zeventig volken op de aarde bestaan. Dit getal symboliseert het geheel, de volheid. God gaat door met zijn schepping na de grote vloed. Vervolgens klinkt de belofte aan Abraham dat God hem tot een groot volk zal maken (Gen. 12:2; 18:18). Het woord heeft op deze plaats nog niet de betekenis van een niet-Israëlitisch volk die het later wel zal krijgen. Sterker nog, Genesis 17:4-6 geeft aan dat Abram vader van een menigte volken (gojiem) zal worden. Deze belofte omvat meer dan alleen Israël als het uitverkoren volk. Ook Sara en Ismaël hebben een plaats in deze belofte (Gen. 17:16 en 20). Wanneer elders de tegenstelling tussen Israel en de volken scherp naar voren komt, is het van belang het heilzame perspectief voor de volken in het oog te houden. Deze paradox doortrekt het gehele Oude Testament.

Het bijbelboek Jesaja laat dat in het bijzonder zien. De volken zullen Gods heil en zijn heerlijkheid zien (Jes. 52:10; 61:1; 62:2). Ze hebben zelfs een plaats in het gebedshuis (Jes. 56:7). Opmerkelijk is dat Israël een bijzondere plaats krijgt in dit perspectief; het is aangesteld om een licht voor de volken te zijn (Jes. 49:6). Gods doel met de heidenen is onlosmakelijk verbonden met Israël. Tegelijk vallen de volken onder het gericht van Gods recht, van zijn toorn (Jes. 33:3, 12; 34:2; 42:1; 51:4, 5; 63:3, 6). De reden daarvoor is dat zij de God van Israël niet dienen en andere goden nalopen die niet kunnen verlossen (Jes. 36:18; 45:20). Voor het oog lijken de volken machtig te zijn, maar God speelt met hen en zij zijn als niets in zijn ogen (Ps. 2:1-6; Jes. 40:15, 17). Scherp klinkt in het boek Deuteronomium de oproep aan Israël om de volken te vernietigen door hen met de ban te slaan (dat is: hun het zelfbeschikkingsrecht en het bestuur te ontnemen), hun altaren af te breken en niet te huwen met hun zonen en dochters (Deut. 7).

Immers, de heiligheid van het volk en daarmee die van God Zelf is in het geding. Ook konden de heidenen met hun gedrag het oordeel zelf over zich afroepen (Deut. 25:17-19; Gen. 15:16).

Nieuwe Testament

Het Nieuwe Testament sluit aan bij het onderscheid uit het Oude Testament tussen het volk van God en de andere volken. Behalve dat de volken in een tegenstelling met Israël werden geplaatst, bleek al uit het Oude Testament dat het hun bestemming was om te delen in het heil dat aan Israël geschonken was. In het Nieuwe Testament wordt dit ook daadwerkelijk realiteit. Nu is evenwel de grens niet meer bepaald door afkomst, maar in Christus wordt duidelijk wie bij het volk van God behoort en wie bij de volken. We treffen in het Nieuwe Testament een radicalisering aan van het onderscheid tussen het volk van God en de volken.

De volken in beeld

De betekenis van Christus voor de volken wordt in het begin van het Evangelie van Lucas duidelijk: heil van God voor het oog van alle volken (Luc. 2:32). Ook al geeft Jezus op een bepaald moment zijn leerlingen de opdracht om het Koninkrijk eerst aan Israël te verkondigen en zelfs niet naar de heidenen te gaan (Mat. 10:5), zij vallen nooit buiten het blikveld (Mat. 12:18, 21 en in het bijzonder het ‘zendingsbevel’ uit Mat. 28:19 en Luc. 24:47). Nadat Jezus de tafels van de geldwisselaars in de tempel heeft omvergeworpen, zegt Hij – met een beroep op Jesaja – dat het gebedshuis een huis voor de heidenen is (Mar. 11:17). Paulus geeft aan dat God niet alleen een God van de joden is maar ook van de heidenen (Rom. 3:28). God roept zowel mensen uit de joden als uit de heidenen (Rom. 9:24-25). Paulus pakt de draad van de belofte aan Abram weer op (Rom. 4:17-18; Gal. 3:8). Het onderscheid tussen Israël en de volken is in Christus opgeheven (Ef. 2:11-13). De volken delen mee in de belofte (Ef. 3:6) en behoren tot Gods volk (laos, 1 Petr. 2:10). Niet de afkomst is hier het beslissende criterium, maar Christus – in wie God heeft laten zien dat Hij zich ontfermd heeft over de volken (1 Petr. 2:10). Overigens is ook in het Nieuwe Testament de relatie tussen Israël en de volken een spanningsvolle: het ongeloof van Israël betekent heil voor de volken (Rom. 11:12, 25).

Typering van de volken

Niettemin komen we in het Nieuwe Testament ook uitgesproken negatieve beschrijvingen tegen over de heidenen. Zij zijn ijdel in hun denken (Ef. 4:17), ze hebben de wet niet en zijn zichzelf tot wet (Rom. 2:14), ze weten van God niet (1 Tess. 4:5), ze bidden met omhaal van woorden (Mat. 6:7), ze zijn bezorgd om hun eten, drinken en kleding (Mat. 6:31-32) en hun regeringsleiders voeren macht uit (Mat. 20:25). Deze negatieve uitspraken zijn op geen enkele wijze bedoeld om voeding te geven aan een vorm van christelijke hoogmoed. Integendeel, ze herinneren de christenen er juist aan uit welke ellende zij zélf verlost zijn. De evangelieverkondiging bedoelt hen die nog heidenen zijn eveneens daaruit te redden.

Heidenen, evangelieverkondiging en toekomst

Paulus ziet zichzelf als een apostel van de heidenen (Rom. 11:13; 15:16-18; Gal. 2:8v.; 2 Tim. 4:17). In Galaten 2:12 verwijt hij Petrus dat hij wel met heidenen eet, maar dat hij bang is betrapt te worden als joden uit de kring van Jakobus langskomen. Paulus zegt dat Petrus van de heidenen niet mag vragen zich als jood te gedragen. Hij spoort de heidenen niet aan om jood te worden, maar aanhangers van Christus.

Het bereiken van de volken met het evangelie heeft alles met de christelijke toekomstverwachting te maken. Pas wanneer aan alle volken het evangelie is verkondigd, is het einde nabij (Mat. 24:14; Mar. 13:10). Dan zal Jezus onder de volken een scheidingslijn trekken: de schapen worden van de bokken gescheiden (Mat. 25:32). Het laatste bijbelboek legt weer nadrukkelijk de vinger bij de volken als tegenstanders van Gods bevrijdende gang door de geschiedenis. Zij zullen de heilige stad vertreden (Op. 11:2), worden gelijkgesteld met Egypte en Sodom (Op. 11:9), volken die getroffen zijn door grote plagen. Ze worden beschuldigd van economisch gewin (Op. 18) en vallen onder het gericht (Op. 16:19; 17:15). Wanneer evenwel de gerichten openbaar worden, komen de volken tot aanbidding (Op. 15:4). In Johannes’ visioen van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal God bij zijn volken (laoi) wonen (Op. 21:3). Ook hier komen de volken (ethnt) in beeld wanneer zij in het licht van het Lam zullen wandelen (Op. 21:23-24).

Kern

Van de woorden ‘heidenen’ en ‘volken’ heeft met name de eerste een negatieve klank. In onze hedendaagse oren is het ronduit een diskwalificatie. Het laatste echter dat de Bijbel doet, is deze heidenen afschrijven, ook al klinkt er onomwonden kritiek op hun gedrag en godsdienst. Juist achter een aantal negatieve bewoordingen over de heidenen gaat een diep motief schuil: zij vallen onder de belofte van Abram en vinden dus in God hun bestemming. Het is daarom niet verwonderlijk dat in de missiologie steeds vaker gesproken wordt van ‘unreached people’, onbereikte volken. Deze term doet recht aan de plaats die de heidenen hebben, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Het spreken over de volken in de Bijbel staat niet in een historisch of etnisch perspectief. De beslissende vraag is hoe zij tegenover God staan. De verkondiging van het evangelie is juist daarop gericht.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: evangelie, evangeliseren, heiligheid, oordeel, verkondigen, volk.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken