Menu

Premium

Dier

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

De relatie tussen mens en dier is complex. De oorzaken daarvoor zijn velerlei. De liefde voor het dier kan zeer groot zijn. Honden, katten, vogels en andere kleine huisdieren worden vertroeteld en uitstekend verzorgd. Sommigen beweren met de hand op hun hart dat ze meer aan hun hond of kat hebben dan aan mensen. Ons taalgebruik onthult de andere kant van de medaille. Zodra woorden als ‘dier’ of ‘dierlijk’ op mensen worden toegepast dan krijgen ze een negatieve betekenis. Bij de zinsnede ‘het dierlijke in de mens’ denkt niemand aan indrukwekkende intellectuele of artistieke prestaties, maar aan ongeremde lusten die zich vooral op het terrein van de seksualiteit zouden kunnen voordoen. Dierlijk is een mens ook wanneer hij zich beestachtig gedraagt. Dat gebeurt vooral in situaties waarin sprake is van terreur: in dictatoriale regimes, guerrilla-oorlogen, etnische zuiveringen en grootschalige oorlogen. De geschiedenis van de mensheid heeft tot op de dag van vandaag herhaaldelijk laten zien dat de beestachtigheid van de mens die van het dier verre kan overtreffen.

Grondtekst

Het Hebreeuwse woord behemah komt in het Oude Testament 185x voor. Het heeft een breed scala aan betekenissen: in de combinatie ‘mens en dier’ (Ex. 9:9,25; Jer. 36:29); vee of kudde (Gen. 34:23; 47:18); wilde dieren (Gen. 3:14; 8:1; Jer. 7:33; 19:7; 34:20). Slechts zesmaal is het woord be’ier te vinden: ‘vee’ (Gen. 45:17) of ‘lastdieren’ (Ex. 22:4; Num. 20:4,8,11; Ps. 78:48).

Het Griekse woord thèrion (dier of wild dier) is op een opmerkelijke wijze over het Nieuwe Testament verdeeld: eenmaal in de evangeliën (Mar. 1:13); driemaal in Handelingen (11:6; 28:4-5); eenmaal in de pastorale brieven (Tit. 1:12), in Hebreeën (12:20) en in de brief van Jakobus (3:7), maar niet minder dan ruim 30x in het laatste bijbelboek (Op. 6:8; 11:7; 13:1-18 -perikoop over het beest uit de zee en het beest uit de aarde -; 14:9-11; 15:2; 16:2,10,13; 17:1-18 – de vrouw en het beest -; 19:19-20 – het beest en zijn profeet worden overwonnen -; 20:4-10).

Letterlijk en concreet

a.Voor inwoners van het land Israël is het niet noodzakelijk lange reizen te ondernemen om een woestijn te kunnen bezoeken. Dat is heden ten dage het geval, het was vroeger niet veel anders. In het zuiden lag de Negev en nog zuidelijker de onherbergzame Sinai. Het is niet overdreven het gebergte van Juda als woestijnachtig te typeren. Dat geldt ook voor het gebied rondom de Dode Zee. Wie de rivier de Jordaan in oostelijke richting oversteekt, komt in het Over-Jordaanse dat al snel een dor en droog gebied wordt. Alleen in het westen (de Middellandse Zee), het noorden (Libanon) en het noordoosten (de Golan) wordt Israël niet onmiddellijk begrensd door een woestijn. Dat alles neemt niet weg dat het land als vruchtbaar mag gelden en in de bijbel als volgt wordt getypeerd: ‘een land dat goed en ruim is, een land dat overvloeit van melk en honing’ (Ex. 3:8). Uit de bijbel valt af te leiden dat zowel de flora als de fauna rijk geschakeerd was. In het scheppingsverhaal wordt duidelijk gemaakt dat die rijkdom Gods bedoeling was: ‘En God zei: Het water moet wemelen van dieren en boven het land moeten de vogels vliegen langs het hemelgewelf. Toen schiep God de grote zeemonsters en al de krioelende dieren, waar het water van wemelt, soort na soort, en al de gevleugelde dieren, soort na soort. En God zag dat het goed was. God zegende ze en Hij sprak: Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk het water van de zee, en laat de vogels talrijk worden op het land. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vijfde dag’ (Gen. 1:20-23).

b.Talloze diersoorten passeren in de bijbel de revue. Een volledige opsomming is in dit verband niet mogelijk en ook niet noodzakelijk. Roofdieren loeren op hun buit. Zelfs een mens was z’n leven niet altijd zeker. De volgende vergelijking is illustratief voor de gevaren die van alle kanten een bedreiging vormden: ‘Wee u die uitziet naar de dag van de Heer. Wat zal die dag van de Heer voor u zijn? Een dag van duisternis en niet van licht. Zoals iemand die vlucht voor een leeuw, door een beer wordt overvallen, en dan, als hij zijn huis binnenkomt en met zijn hand tegen de muur leunt, door een slang wordt gebeten’ (Am. 5:18-20).

c.Prachtig was de natuur. De lucht bevolkt met vogels, de zee met vissen en op het land wemelde het van grotere en kleinere dieren. Vee was voor het volk Israël van oudsher van grote betekenis. De patriarchen waren nomaden. In de wintermaanden was de regenval meer dan voldoende, maar de verzengende zon in de lange zomer maakte het noodzakelijk dat men op zoek ging naar water en voedsel voor zichzelf en voor de kudden. Na de verovering van het beloofde land nam de landbouw toe, maar daarnaast bleef de veeteelt een belangrijke bron van inkomsten.

d.Mens en dier zijn op elkaar aangewezen. Daarbij gebiedt de eerlijkheid te erkennen dat in het algemeen gesproken de mens wel van het dier afhankelijk is, maar het dier niet van de mens. Flora en fauna zouden zonder menselijk ingrijpen aanzienlijk beter gedijen. Het scheppingsverhaal in Genesis bevat een uitspraak die gemakkelijk misverstaan kan worden. Tegen de mens wordt gezegd: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar, heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, en over al het gedierte dat over de grond kruipt’ (Gen. 1:28; vgl. Ps. 8:7-9). Wat betekent het dat de mens heerst over de schepping? Mag dat ooit ten koste gaan van die schepping?

e.Dieren worden door mensen voor allerlei doeleinden gebruikt: als ‘gezellig’ huisdier en speelkameraadje voor jong en oud, als trekdier en pakezel, als bescherming tegen vijanden en dieven, als voertuig voor lange tochten, en tenslotte en niet in de allerlaatste plaats als voedsel. In het oude Oosten functioneerde het dier tevens in de cultus. De gedachte van plaatsvervanging speelde een rol in een aantal offers. De grondslag werd gelegd in het verhaal waarin wordt verteld dat Abraham de opdracht krijgt zijn zoon Isaak te offeren. Op het cruciale moment verschijnt een ram: ‘Abraham keek om zich heen en zag een ram, die met zijn hoorns in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op, in plaats van zijn zoon’ (Gen. 22:13). In de latere profetische literatuur groeit de kritiek op en de twijfel aan het nut van offers. Ter illustratie een veelzeggende passage: ‘Waarmee zal ik voor de Heer komen, mij buigen voor God in den hoge? Zal ik voor Hem komen met brandoffers, met eenjarige kalveren? Zal de Heer behagen vinden in duizenden rammen, in tienduizenden beken olie? Moet ik voor mijn misdaden mijn eerstgeborene offeren, mijn kind voor de zonden die ik begaan heb? De Heer heeft u gezegd wat goed is, mens, en wat Hij van u verlangt: Hij wil niet anders dan dat u recht doet, dat u de trouw eerbiedigt, en dat u nederig wandelt met uw God’ (Mi. 6:6-8).

Beeldspraak en symboliek

a.Hoewel over het dier in zijn relatie tot mensen veel positieve dingen gezegd kunnen worden, moet in het algemeen toch worden vastgesteld dat in de beeldspraak de negatieve aspecten overheersen. Zo symboliseren dieren de kwade, anti-goddelijke machten. In de zee zwemmen afschrikwekkende oermonsters (Job 7:12). Zij hebben namen gekregen: Leviatan vooral (Jes. 27:1; Ps. 74:13-14; 104:6-9,25-26), daarnaast ook Rahab (Ps. 89:11; Job 9:13; 26:12; Jes. 51:9)en in de vroeg-joodse literatuur treedt Behemot als een partner van Leviatan op. In een gedeelte uit de Apocalyps van Baruch die kort na de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Chr. werd geschreven, staat de volgende passage waarin gesproken wordt over de komst van de Messias: ‘En Behemot zal uit zijn plaats tevoorschijnko-men en Leviatan zal opstijgen uit de zee; de twee geweldige monsters die Ik (God) op de vijfde scheppingsdag heb geschapen en die Ik voor die tijd bewaard heb zullen dan tot voedsel dienen voor allen die zijn overgebleven’ (syrBar. 29:4; vgl. 4 Ezra 6:49-52). Het beeld roept herinneringen op aan de beschrijving van de maaltijd die de Heer op de berg Sion zal aanrichten voor alle volken: ‘een feestmaal met uitgelezen gerechten, een feestmaal met belegen wijnen, verrukkelijke uitgelezen gerechten, belegen, gelouterde wijnen’ (Jes. 25:6). Tijdens die maaltijd zullen de verschrikkelijke oermonsters als spijze dienen. Zo is het kwaad toch nog ergens goed voor!

b.De bijbelteksten geven geen eenvormig beeld wat betreft macht en betekenis van genoemde oermonsters. Sommige uitspraken wekken de suggestie dat zij al bestonden voor het begin van de schepping. God heeft ze niet geschapen, maar getemd. Hun macht is beperkt: ‘Ben ik soms een zee of een zeemonster, dat U (God) mij bewaakt?’ (Job 7:12). In een andere tekst is het zeemonster zo tam gemaakt dat het een soort schoothondje van God is geworden: ‘zo is daar de zee, groot en wijd gespreid, ze krioelt van ontelbare dieren, van zowel grote als kleine. Daar kruisen de schepen rond, en daar leeft Leviatan die U gevormd hebt om mee te spelen’ (Ps. 104:26). Of is de angst voor het zeemonster ongegrond? Dankbaar zingt een van de psalmisten: ‘U hebt in uw macht de zee gekloofd, op het water de schedels van de draak verpletterd. De koppen van Leviatan hebt U vermorzeld en aan de haaien tot voedsel gegeven’ (Ps. 74:13-14; vgl. Job 26:12).

c.In profetische geschriften wordt het oermonster tot het beeld van een anti-goddelijke macht. In sommige teksten klinkt de spot: ‘De hulp van Egypte is waardeloos, zij betekent niets. Daarom noem ik dat land Rahab – Nietsnut (Jes. 30:7). Maar vaker is er de angst voor het beest en wordt de hoop op God gevestigd. Hij zal het volk Israël verlossen uit de tentakels van het monster: ‘Mensenkind, richt u tot de farao, de koning van Egypte; profeteer tegen hem en tegen heel Egypte; spreek aldus: Zo spreekt de Heer God: Ikkeer Mij tegen u, farao, koning van Egypte, u groot monster dat daar in de Nijl ligt. U hebt gezegd: De Nijl is van mij; ik heb hem voor mij gemaakt… Ik zal u de woestijn in slingeren, met al de vissen uit de Nijl. In het open veld zult u neersmakken en niemand zal u opnemen en begraven. Aan de wilde beesten en de vogels van de hemel geef Ik u ten prooi… ‘ (Ez. 29:2-7).

d.In de apocalyptische literatuur neemt het aantal monsters belangrijk toe. Zij symboliseren het kwaad in al zijn schakeringen en verschrikkingen. De beelden die de apocalyptische zieners in hun visioenen te zien krijgen zijn zo afschuwelijk en zo vreemd dat ze slechts bij benadering beschreven kunnen worden: ‘In het eerste jaar van de regering van Belsassar, de koning van Babel, had Daniël liggend op zijn bed een droom en gingen er beelden door zijn hoofd … In mijn nachtelijk visioen zag ik dat de vier winden van de hemel de grote zee in beweging brachten en dat de vier grote dieren eruit opstegen. Het eerste dier leek op een leeuw, maar had arendsvleugels… het tweede leek op een beer…een ander dier dat leek op een panter, het had vier vogelvleugels op zijn rug en had vier koppen… een vierde dier; het was afschrikwekkend, angstaanjagend en geweldig sterk; het had grote ijzeren tanden, waarmee het vrat en vermaalde, en wat het overliet vertrapte het met zijn poten. Het verschilde van alle vorige dieren en het had tien hoorns’ (Dan. 7:2-8).

e.Bovenstaande beelden hebben hun sporen nagelaten in het laatste bijbelboek, het apocalyptische geschrift dat zijn naam (Apocalyps: Openbaring) aan het literatuurgenre heeft gegeven: ‘Toen zag ik uit de zee een beest opstijgen. Het had tien hoorns en zeven koppen; en op zijn hoorns tien diademen, en op zijn koppen stonden godslasterlijke namen. Het beest dat ik zag leek op een luipaard, zijn poten waren als die van een beer en zijn muil was als een leeuwenmuil. De draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht’ (Op. 13:1-2; vgl. 17:3,8). Uiteindelijk zullen samen met de satan en zijn trawanten ook dit beest/deze beesten eens en voor altijd vernietigd worden (Op. 20:1-15).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 22; 32; 50; 73; 87; 104; 135; 148; Gezang 38; 39; 74; 480; Alles I: 1; 2; Bijbel III: 1; Eerste: 1; 29; Honderd: 8; Liederen: 18;Meeste: 10; 12; Mond: 5; 6; Zingend III: 84; 85; IV: 51; VI: 41; 52;Zleven: 16;Ztijd: 24; 26; Zolang: 6.

bPoëzie:

Hans Andreus, Gedichten 1948-1974, Haarlem 1979, blz. 20-42: ‘De taal der dieren’. Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1997, blz. 138: ‘Duizendmaal’; 140: ‘De mens leeft niet alleen op aarde. Pé Hawinkels, Verzamelde gedichten, Nijmegen 1988, blz. 296: ‘De dierentuin’. Aart van der Leeuw, Verzamelde gedichten, Amsterdam z.j., blz. 215: ‘De dieren’.

c.Verwerking:

Wanneer de bijbel spreekt over dieren en beesten overheerst, zoals we hebben gezien, het negatieve en mens-vijandige. Daaraan is menige beeldspraak ontleend. In onze hedendaagse cultuur overheerst het positieve. Wij staan massaal achter de dierenbescherming, we houden dierendag, altijd staat er weer een groep op die opkomt voor een bedreigde of geknevelde diersoort. We moeten bij de uitleg alert zijn op de verschillende gevoelens rondom dieren. Daarbijkomt een theologisch probleem: de dieren zijn evenals de mens schepselen van God, maar tegelijkertijd staan de zeemonsters en roofdieren voor de God-vijandige wereld. Hoe valt dit te rijmen?, kan iemand vragen. De volgende thema’s komen bij het begrip dieren op: bedreiging van leven, vijandschap, schepping, het kwaad en de overwinning daarop door God en Gods macht.

Verwijzing

We hebben hier gesproken over dieren in het algemeen, uitmondend in de grote monsters. Daarnaast bespreken we de beeldspraak en symboliek van een groot aantal diersoorten: ‘ beer‘, ‘bok‘, ‘bij‘, ‘duif‘, ‘haan‘, ‘kameel‘, ‘lam‘, ‘roofvogel‘, ‘schaap‘, ‘sprinkhaan‘, ‘vis‘, ‘vlieg‘, ‘vogel‘, ‘zwaluw‘ enzovoort. Elk van deze dieren draagt een eigen symboliek met zich mee, hoewel er ook onderlinge overeenkomsten zijn. Zie verder bij ‘draak‘ en ‘zee‘, B-a, over de zeemonsters.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken