Menu

Premium

Een praktijktheorie van het preekproces

Dit artikel is een lichte herziening van hoofdstuk 7 uit dissertatie Veni Creator Spiritus; de meditatie en het preekproces, Kampen 2000, blz. 168-185 van dr. Jos Douma. De eindnoten bij dat hoofdstuk laat ik hier achterwege. Voor gebruikte bronnen en nadere verantwoording kan de lezer terecht in Veni Creator Spiritus, blz. 333-334.

Hoe bereid je een preek voor? Welke aspecten spelen er allemaal een rol in het proces waarin een preek tot stand komt? Daarover gaat dit artikel. In de homiletiek als de theoretische doordenking van depreekpraktijk worden verschillende preekvoorbereidingsmodellen aangeboden waarbij elk model eigen accenten zet. Het is nu niet mijn bedoeling daarvan een overzicht te geven. Wat ik wel wil doen is het volgende. Ik ga eerst in op enkele voorvragen ten aanzien van een theorie van het preekproces (1). Vervolgens geef ik een eigen model van het preek-proces met een bijbehorende bespreking (2). En ik rond af met enkele opmerkingen over preken als manier van leven (3).

1 Voorvragen bij een theorie van het preekproces

Tot nu toe heb ik de termen preekproces en preekvoorbereiding door elkaar gebruikt. Toch vallen die termen niet samen. De term preekproces heeft namelijk een grotere reikwijdte dan de term preekvoorbereiding. De term preekproces duidt heel het proces van het voorbereiden en houden van een preek aan inclusief de werking van de preek. De term preekvoorbereiding duidt een deel van het preekproces aan, namelijk het deel dat voorafgaat aan het houden van de preek. Dit onderscheid is met name belangrijk om duidelijk te maken dat de predikant niet klaar is met zijn preek wanneer het laatste woord van de preek op papier staat. Een preek voorbereiden gaat niet op in het schrijven van een tekst: een preek voorbereiden is je voorbereiden op het gebeuren dat preek heet en dat een plaats heeft in de liturgische samenkomst van de gemeente. In dat preekproces participeert dan ook niet alleen de predikant: ook de hoorders zijn actieve participanten in het preekproces.1) Ik zal het preekproces in de volgende paragraaf dan ook uiteen leggen in een drietal fases die ik respectievelijk aanduid met de termen receptie, productie en communicatie. Maar voordat ik dat doe is het noodzakelijk om een aantal voorvragen of prolegomena aan de orde te stellen. Ik doe dat vanuit de volgende vier aandachtspunten: de complexiteit van het preekproces (a), de theoretische benadering van het preekproces (b), de lineaire en circulaire benadering van de preekvoorbereiding (c) en de homiletische drieslag (d).

1.1 De complexiteit van het preekproces

Het preekproces is een zeer complex gebeuren. Er zijn talloze factoren en aspecten die een plaats (moeten) hebben. Zonder nu naar compleetheid te streven, wil ik een beeld schetsen van de complexe veelheid van die aspecten en factoren.

De preekvoorbereiding begint in de regel met het kiezen van een tekst, waarbij allerlei overwegingen van pastorale, persoonlijke of liturgische aard een rol kunnen spelen. (Overigens kan het uitgangspunt ook worden genomen in een thema.) Deze Bijbeltekst moet worden geëxegetiseerd met behulp van een verantwoorde exegetische methode. Daarbij is het ook nodig om de tekst in de grondtaal te bestuderen en verschillende commentaren en woordenboeken te raadplegen. Bovendien is het noodzakelijk om ook vanuit de invalshoek van de dogmatiek bezig te zijn met de tekst. Naast deze exegetische en dogmatische bezinning op de tekst moet de predikant zich ook afvragen wat de tekst in zijn persoonlijke leven voor betekenis heeft: Waar ervaar ik de troost van deze tekst? Op welke manier wil deze tekst mijn leven veranderen? Omdat de preek een toespraak is tot concrete mensen, zal de predikant zich ook onder een pastorale invalshoek bezighouden met de tekst. Daarvoor is het hebben van mensenkennis noodzakelijk. Bovendien moet de predikant de levensomstandigheden van zijn hoorders kennen: Wat voor werk doen ze? Wat lezen ze? Wat zien ze? In wat voor cultuur leven ze? Verder is de preek ook een communicatief gebeuren: bezinning op de taal van de preek, op de vraag welke woorden wel en welke woorden niet (meer) verstaan worden, is onmisbaar. In dat verband kan de predikant te rade gaan bij bijvoorbeeld woordenboeken en grammatica’s. Ook moet de predikant kiezen voor een bepaalde preekvorm: Wordt de preek een homilie, een synthetisch-analytisch opgezet betoog of krijgt de preek een meer verhalende of mediterende vorm? Dat raakt direct de retorische kant van de preek: er zal een beslissing moeten worden genomen over de structuur en de opbouw van de preek en het gebruik maken van bepaalde retorische middelen (zoals aanschouwelijke voorbeelden of herhalingen). Aparte aandacht zal ook worden besteed aan de inleiding en het slot van de preek en de vraag of er een expliciet thema wordt geformuleerd. Verder zal de predikant een beslissing moeten nemen over de vraag of hij de preek in zijn geheel zal uitschrijven of dat hij de definitieve formuleringen zal overlaten aan het moment waarop hij de preek houdt. Omdat de preek een plaats heeft in de liturgie, moet de predikant zich bezinnen op het geheel van die liturgie en nadenken over de afstemming van de verschillende liturgische onderdelen op elkaar. In dat alles zal de predikant zich steeds bewust moeten blijven van het gegeven dat het preekproces niet maakbaar is. Daarom zullen het vertrouwen op en het gebed om de Geest van God heel het preekproces moeten begeleiden.

De complexiteit van deze veelheid van aspecten en factoren hangt nauw samen met het gegeven dat het preekproces een proces is: een dynamisch gebeuren waarbinnen heel verschillende factoren op elkaar betrokken worden. Daarbij speelt de individualiteit van de predikant een belangrijke rol: elke predikant heeft zo zijn eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn eigen sterke kanten en blinde vlekken, zijn eigen visie op wat een preek zou moeten zijn, op de aard van de Bijbel, op de gemeente en niet te vergeten op zijn eigen plaats als ambtsdrager in dit complexe geheel.

1.2 De theoretische benadering van het preekproces

Het is de taak van de homiletiek om in dit complexe geheel theoretische orde te scheppen. Dat is met name nodig met het oog op de didactiek van de homiletiek: toekomstige predikanten moeten leren preken. Voor dit leerproces, dat overigens nooit tot een afronding komt, is een praktijktheorie nodig, een theorie die structuur aanbrengt in het preekproces en die handelingsaanwijzingen geeft voor dat preekproces.

Voor het opzetten van een dergelijke theorie of voor het ontwikkelen van een preekvoorbereidingsmodel kan uit meerdere benaderingswijzen gekozen worden. In de eerste plaats is een normatief-deductieve benadering mogelijk: deze benadering geeft vanuit een voorafgaande homiletische theorie prescriptieve regels voor de praktijk van de preekvoorbereiding. Daarbij wordt deze praktijk niet onder empirisch gezichtspunt bereflecteerd: vanuit de homiletische theorie wordt direct de gang van de praktijk voorgeschreven. In de tweede plaats is een pragmatische benadering mogelijk: deze benadering gaat niet uit van de theorie maar van de (eigen) concrete praktijkervaringen waaraan dan descriptief voorbeelden en raadgevingen ontleend worden voor de preekvoorbereiding. Daarbij wordt dus niet bereflecteerd in hoeverre deze raadgevingen en voorbeelden vanuit een homiletische theorie te beoordelen zijn.

De beide genoemde benaderingswijzen zijn in verband met hun eenzijdigheid niet bevredigend: de normatief-deductieve benadering van het preekproces gaat te eenzijdig uit van de voorgegeven theorie zonder rekening te houden met de complexe praktijk, de pragmatische benadering van het preekproces gaat te eenzijdig uit van de (eigen) praktijk zonder rekening te houden met de algemene structuur van het preekproces en de homiletische theorie. Daarom moet er een derde benadering worden gezocht, een benadering die aan zowel de theorie als de praxis recht doet. Een dergelijke benadering zou kritisch-evaluatief genoemd kunnen worden: uitgaande van het principe van een rationele na-constructie van een concrete praxis worden de theorie (het kritische moment) en de praxis (het evaluatieve moment) op elkaar betrokken. Daarbij wordt niet van buiten of van boven een homiletische wet over de praktijk gelegd en evenmin worden de concrete verschijningsvormen van de preekvoorbereidingspraktijk slechts beschrijvend weergegeven. De kritisch-evaluatieve benadering verbindt op deze wijze de theoretisch-regulatieve interesse van de normatief-deductieve benadering en de realistisch-empirische interesse van de pragmatische benadering en heeft alszodanig bij uitstek een praktisch-theologisch karakter.

Deze praktisch-theologische benadering van het preekproces staat in het theologische kader van de pneumatologie: het preekproces is ten diepste een pneumatologische werkelijkheid. Met dat uitgangspunt moet, ook bij de beschrijving van het preekproces, voortdurend rekening worden gehouden: het preekproces is niet maakbaar in die zin dat het correct doorlopen van bepaalde fases en het correct uitvoeren van bepaalde stappen automatisch tot een goede preek leiden. Tegelijkertijd moet de activiteit van de predikant in het preekproces bezien worden in pneumatologisch licht: in en door de heilige Geest wordt de mens het subject van Gods handelen. Dat kan homiletisch als volgt worden vertaald: in en door de heilige Geest wordt de predikant het subject van Gods spreken.

1.3 De lineaire en circulaire benadering van de preekvoorbereiding

De weg van tekst naar preek wordt vaak eenvoudigweg ingedeeld in drie stappen: exegese, meditatie en preekuitwerking. Het is echter zeer de vraag of een dergelijk model recht kan doen aan de complexe werkelijkheid van het preekvoorbereidingsproces. In de praktijk is het immers zo dat de verschillende stappen voortdurend op elkaar inwerken (het meditatieve moment bijvoorbeeld bepaalt ook al in sterke mate het moment van de exegese). En de praktijk laat ook zien dat er sprake is van een voortdurend vooruitgrijpen naar een volgende stap (tijdens de exegese worden bijvoorbeeld al formuleringen gevonden die zo in de preek terecht komen) en een teruggaan naar een vorige stap (tijdens de preekuitwerking blijkt bijvoorbeeld een bepaald aspect van de tekst exegetisch toch nog onvoldoende uitgekristalliseerd te zijn). Evaluatie van de praxis laat dus zien dat een preekvoorbereidingsmodel dat gestructureerd is in een aantal elkaar opvolgende stappen een te simpele voorstelling van zaken geeft. Anders gezegd: een lineaire benadering van de preekvoorbereiding kan onvoldoende recht doen aan de complexiteit van de preekvoorbereiding.

Ook vanuit hermeneutisch oogpunt, en dat is fundamenteler, zijn er vragen te stellen bij een lineaire benadering. Een dergelijke benadering lijkt er immers vanuit te gaan dat er in de stap van de exegese een objectieve betekenis van de tekst kan worden vastgesteld. De persoon van de predikant en de hoorder doen pas in de volgende stap mee. De moderne hermeneutiek leert ons echter op zijn minst dit, dat niemand onbevooroordeeld tegenover een tekst staat. Er is ten aanzien van een tekst altijd sprake van een Vorverständnis, van een eigen betrokkenheid. Een benadering die recht doet aan dit gegeven kan de preekvoorbereiding niet opvatten als een lineair proces waarin eerst de betekenis van de tekst wordt vastgesteld om vervolgens de toepassing te maken.

Een benadering die wel recht kan doen aan enerzijds de complexiteit van het preekproces en anderzijds het hermeneutische gegeven van de eigen persoonlijke betrokkenheid (Vorverständnis) is de circulaire benadering. Deze benadering houdt structureel rekening met het gegeven dat heel verschillende op elkaar betrokken en van elkaar afhankelijke factoren een rol spelen in het preekvoorbereidingsproces. Deze factoren hebben elk een eigen plaats op een cirkel die meerdere keren kan worden doorlopen en waarop ook van het ene aspect naar het andere kan worden overgesprongen. Op deze wijze treden de verschillende factoren met elkaar in een wisselwerking.

Tegelijkertijd is het ook nodig om het waarheidsmoment van de lineaire benadering vast te houden: bepaalde stappen kunnen pas op basis van voorgaande stappen gezet worden. Zo is het bijvoorbeeld niet logisch om pas na de exegese een tekst te kiezen of om de preek uit te werken voordat exegese en meditatie tot een afronding zijn gekomen. Bovendien is het met het oog op de didactiek van de preek noodzakelijk om het preekvoorbereidingsproces concreet in te oefenen via een aantal stappen die na elkaar worden gezet: wat in de concrete praxis door elkaar en in elkaar ligt, moet in de theorie en de inoefening van die theorie onderscheiden en zelfs in zekere mate gescheiden worden. Ik zou daarom ook willen spreken van een circulair-lineaire benadering van het preekvoorbereidingsproces: deze aanduiding brengt tot uitdrukking het grote belang van een circulaire benadering waarin de verschillende factoren (tekst, hoorder, predikant) met elkaar in wisselwerking treden (circulair-lineair) zonder te vergeten dat elk proces een begin, een midden en een eind heeft (circulair-lineair). De circulariteit wordt daarbij met name bepaald door de wisselwerking tussen de factoren tekst, hoorder en predikant, een wisselwerking die door heel het preekproces heen een cruciale rol speelt. De lineariteit wordt met name bepaald door de fasering die wel degelijk in het preekproces gemaakt kan worden, hoewel er ook steeds sprake is van een vooruitgrijpen op een volgende en een teruggrijpen op een vorige fase.

1.4 De homiletische drieslag

De voor de homiletische bezinning kenmerkende drieslag van tekst, hoorder en predikant is ook richtinggevend voor een theorie van het preekproces. Dat betekent concreet dat de verschillende fases van het preekproces vanuit het samenspel van de drie constitutieve factoren tekst, hoorder en predikant doordacht moeten worden. Een theorie die een van de factoren buiten beschouwing laat of geen evenredige aandacht aan alle drie de factoren besteedt, is eenzijdig en daarom onvruchtbaar. De volgende regels kunnen in dit verband dienen als een leidraad bij de preek-voorbereiding: 1. Blijf bij de tekst! 2. Blijf bij de hoorder! 3. Blijf bij jezelf! Een preek als het product van een preekvoorbereiding waarin deze drie regels in acht worden genomen, zal dan ook én Textgemäß (Schriftgemäß) én Hörergemäß (Gemeindegemäß) én Personsgemäß zijn.

2 Het preekproces: een praktijktheorie

In deze paragraaf wil ik tegen de achtergrond van het tot nu toe gezegde een eigen model van het preekproces geven: een praktijktheorie van het preekproces. Het gaat hier dan wel om de omtrekken en hoofdlijnen en niet om een volledig uitgewerkte homiletische praktijktheorie. Veel vragen en onderwerpen moeten daarom blijven liggen of kunnen slechts kort worden aangestipt. Wel zal, gezien het thema van deze studie, duidelijk moeten worden wat precies de plaats van de meditatie is in het geheel van het preekproces.

Ik geef in deze paragraaf allereerst een model van het preekproces met een daarbij behorende toelichting (a). Daarna ga ik achtereenvolgens in op de drie door mij onderscheiden fases in het 5 preekproces: de fase van de receptie (b), de fase van de productie (c) en de fase van de communicatie (d).

2.1 Een model van het preekproces

Voor het beschrijven van een praktijktheorie van het preekproces is het zinvol om het uitgangspunt te nemen in een model. Een model biedt namelijk helderheid en structuur. Wel moet direct worden opgemerkt dat een model de werkelijkheid per definitie simplificeert. Daarom moet een model ook op waarde worden geschat: het is een hulpmiddel, niet minder maar vooral ook niet meer. In het onderstaande model, dat van links naar rechts wil worden gelezen, probeer ik via een elftal ‘rijmende’ trefwoorden de belangrijkste aspecten en momenten van het preekproces in kaart te brengen.

2.1.1 Drie fases

Bepalend voor dit preekprocesmodel zijn de drie opeenvolgende fases die erin worden onderscheiden: de fase van de receptie, de fase van de creatie en de fase van de communicatie. Elk preekproces begint met een fase van receptie. Deze fase wordt gekenmerkt door allerlei manieren van luisteren (naar de tekst, naar de hoorders, naar de eigen reacties), door het opdoen van indrukken en inzichten, door het zoeken naar inhouden en gedachten. De fase van de receptie is de fase waarin de ontvankelijkheid centraal staat: alleen wie ontvangen heeft kan iets doorgeven. Op de fase van de receptie volgt die van de creatie: het ontvangene en gevondene moet worden doorgegeven en vormgegeven. Wat naar binnen gekomen is (receptie) moet weer naar buiten toe (creatie). De inhouden die gevonden zijn (receptie) moeten zodanig vorm krijgen dat ze kunnen worden doorgegeven (creatie). Op de fases van de receptie en de creatie volgt dan de fase van de communicatie: het product van het preekvoorbereidingsproces, de (al of niet uitgeschreven) preek, wordt gecommuniceerd. De fase van de communicatie is de fase van spreken en luisteren. De activiteit van de receptie komt nu bij de hoorders te liggen: zij luisteren naar de preek en zetten de boodschap van de preek in hun eigen leven om in bepaalde houdingen en handelingen. De fase van de communicatie is in zekere zin eindpunt en beginpunt tegelijk: de preek is nu gecommuniceerd, maar er moet weer gepreekt worden. Want preken is vanuit de predikant gezien een doorgaand proces: preken is een manier van leven. En preken is ook vanuit de gemeente gezien een doorgaand proces: de prediking is een basisfunctie van het gemeente-zijn. Kortom: de preek als proces is opgenomen in de prediking als proces. Voor de predikant gaat de fase van de communicatie dan ook als vanzelf weer over in de fase van de receptie.

In het model staan bij de aanduidingen voor de drie fases telkens twee woorden. Deze woorden, die hun betekenis krijgen in de toelichting die dadelijk volgt, geven steeds aan wat ik zou willen noemen het voorspel en het naspel van elke fase. Dit voor- en naspel zijn overigens wel in de betreffende fase geïntegreerd (het gaat nu dus niet opeens over negen fases). De fase van de receptie begint met de inventie (de tekstkeuze) en loopt uit op de concentratie (het samenvatten van het gevondene). De fase van de creatie begint met de intentie (het formuleren van een doelstelling) en loopt uit op de verificatie (het nagaan of de geproduceerde preek Textgemäß, Hörergemäß en Personsgemäß is). De fase van de communicatie begint met de interiorisatie (het zich eigen maken van en inleven in de boodschap die in de preek gecommuniceerd gaat worden) en loopt uit op de evaluatie (het terugkijken naar de gehouden preek, zo mogelijk samen met de hoorders). Via deze drie plus zes aanduidingen probeer ik zoveel mogelijk aspecten van het preekproces in beeld te brengen.

2.1.2 Twee dimensies

In het preekproces onderscheid ik naast drie fases ook nog twee dimensies: de dimensie van de reflectie en de dimensie van de meditatie. In de dimensie van de reflectie gaat het vooral om denkkracht: de predikant redeneert, analyseert, studeert, verwerkt informatie, denkt in begrippen, zoekt naar structuren en samenhangen en zet argumentatieve lijnen uit. In de dimensie van de meditatie (die onderscheiden moet worden van de persoonlijke meditatie als aparte stap in het preekproces) gaat het om een biddende opmerkzaamheid: de predikant, die zichzelf weet aangesproken door de God van het Woord, gaat vanuit zijn eigen spiritualiteit en vanuit een ontvankelijke en aandachtige houding om met de inhouden die in het preekproces aan de orde zijn. Het gaat hier om de meditatie in de zin van een contemplatieve grondhouding: deze contemplatieve grondhouding is bepalend voor de meditatieve dimensie van het preekproces, waarin de predikant omgaat met het Woord van de aanwezige God.

Kernwoord voor de reflectieve dimensie is: verstand. Kernwoord voor de meditatieve dimensie is: hart. Deze beide dimensies zijn ten opzichte van elkaar complementair: ze vullen elkaar aan en corrigeren elkaars eenzijdigheden. Wanneer een van beide dimensies ontbreekt, ontstaat er een eenzijdig preekproces. Een preekproces dat eenzijdig gedomineerd wordt door de dimensie van de reflectie wordt verstandelijk, analytisch, abstract en zonder werkelijke betrokkenheid en warmte. Een preekproces dat eenzijdig gedomineerd wordt door de dimensie van de meditatie wordt intuïtief, weinig gecontroleerd en te persoonsgebonden. Kortom: het onderscheiden van de twee dimensies in het preekproces bedoelt duidelijk te maken dat het om een proces gaat waarin de predikant voortdurend met hoofd en hart, met hart en hoofd betrokken is.

2.2 De fase van de receptie

Het preekproces zet in met de fase van de receptie. In deze fase staat het luisteren centraal: de predikant luistert met eigen en met andermans oren naar de tekst. De indrukken en inzichten die hij opdoet vormen het materiaal waarmee hij de preek moet gaan vormgeven. Het doel van de fase van de receptie is dan ook: zover komen dat de predikant weet wat hij door middel van zijn preek, gezien de tekst en gezien de hoorders, moet gaan communiceren. Deze fase zet in bij de inventie en loopt uit op de concentratie. Door heel deze fase heen speelt de circulaire betrokkenheid op elkaar van de drie constitutieve factoren tekst, hoorder en predikant een belangrijke rol. Methodisch gezien moet heel de fase van de receptie, inclusief de inventie en de concentratie, dan ook vorm krijgen vanuit die drie factoren.

2.2.1 Inventie

De term inventie gebruik ik hier als aanduiding voor de tekstkeuze: er moet een tekst gevonden worden waarover wordt gepreekt. De centrale vraag van de inventie luidt: Hoe vind ik die tekst? Het antwoord op deze vraag moet worden gezocht vanuit drie verschillende invalshoeken. De eerste invalshoek is die van de Bijbel zelf: de Schrift wil gepreekt worden. Dat betekent dat de Schrift zelf in alle breedte en diepte aan de orde moet komen in de prediking. Daarom zal een predikant ernaar streven om regelmatig een vorm van lectio continua toe te passen waarin hele Bijbelboeken of bepaalde delen van bijbelboeken aan de orde komen. De tweede invalshoek is die van de hoorder: de predikant zal in zijn pastorale werk problemen en vragen tegenkomen die aandacht verdienen in de prediking. Zijn tekstkeuze zal dan ook regelmatig door pastorale problematieken worden ingegeven. De derde invalshoek is die van de predikant zelf: een predikant die leeft in de omgang met de Schrift zal regelmatig teksten vinden en door teksten gegrepen worden waarover hij ook graag wil preken. Deze drie invalshoeken, die corresponderen met de homiletische factoren tekst, hoorder en predikant, zullen in de praktijk vaak nauw met elkaar verweven zijn: ze vormen samen een cirkel die bepalend is voor de tekstkeuze. Alle drie de invalshoeken zullen altijd op de een of andere manier een rol spelen. Het is voor predikanten noodzakelijk om zich daarvan, met name als het gaat om de invalshoek van de hoorder en van de eigen persoon, bewust te zijn.

2.2.2 Receptie

De kern van de fase van de receptie wil ik beschrijven door mijn uitgangspunt te nemen in de tekst. Deze tekst wordt via drie verschillende ingangen benaderd: de ingang van de persoon van de predikant, de ingang van de tekst zelf en de ingang van de hoorder. Of anders gezegd: de kern van de fase van de receptie wordt bepaald door drie verschillende vormen van omgang met de tekst. Die drie verschillende omgangsvormen noem ik: persoonlijke meditatie (predikant), exegetische analyse (tekst) en pastorale overweging (hoorder). Deze onderscheiding bedoelt echter geen scheiding te zijn: het gaat erom duidelijk te maken dat in de omgang met de tekst in de fase van de receptie bepaalde accenten kunnen worden gezet. Een strikte scheiding is in dat verband niet mogelijk: de drie verschillende vormen van omgang met de tekst lopen door elkaar heen, werken op elkaar in en spelen steeds tegelijkertijd een rol. De predikant die de tekst exegetisch analyseert wordt daarbij ook beïnvloed door zijn persoonlijke betrokkenheid en door de hoorders die als het ware in hem meeluisteren. De predikant die de tekst persoonlijk mediteert komt daarbij niet los van bepaalde exegetische inzichten die hij al heeft en van bepaalde visies op de tekst die hij bij de hoorders aanwezig weet. De predikant die de tekst pastoraal overweegt luistert daarbij altijd ook met zijn eigen oren die mee gevormd zijn door zijn exegetisch verstaan van de tekst.

De onderscheiding in drie vormen van omgang met de tekst laat zich theologisch legitimeren door te wijzen op de manier waarop de Schrift in elk van die vormen functioneert. In de persoonlijke meditatie functioneert de Schrift als het Woord waarin God mij persoonlijk aanspreekt (Text für mich): de persoonlijke meditatie is een biddende, existentiële, inlevende, persoonlijk betrokken, luisterende omgang met de Schrifttekst als Woord aan mij persoonlijk gericht. In de exegetische analyse functioneert de Schrift als een geschreven tekst (Text für sich): de exegetische analyse is een analyserende, structurerende, argumenterende, rationele omgang met de Schrifttekst als tekst die in een ver verleden op schrift is gesteld. In de pastorale overweging functioneert de Schrift als de voor de gemeente bestemde boodschap (Text für dich): de pastorale overweging is een op de hoorder gerichte, met de oren van de hoorder luiste-rende, op de homiletische situatie reflecterende omgang met de Schrifttekst als aan de gemeente van Christus gericht Woord van God.

Voordat ik deze verschillende vormen van omgang met de tekst nader bespreek, maak ik nog drie opmerkingen. In de eerste plaats: de hierboven gegeven omschrijvingen bedoelen uitdrukkelijk omschrijvingen te zijn die functioneren binnen een homiletische context. Met het oog op de methodiek van de preekvoorbereiding is het namelijk belangrijk om heldere homiletische onderscheidingen te maken. De omschrijving die ik hierboven geef van de exegetische analyse als vorm van omgang met de Schrift is dan ook niet bedoeld als een (minimalistische) definitie van alles wat er binnen de theologie aan exegese te vinden is. Er zijn ook omschrijvingen van exegese denkbaar waarin, juist om bijvoorbeeld de Schriftgetrouwheid van die exegese te benadrukken, het meditatieve moment uitdrukkelijk een plaats krijgt: een Schriftgetrouwe exegeet zal in zijn exegetische werk altijd met de bijbel omgaan als het Woord van God waarin een concrete boodschap voor vandaag naar ons toe komt. In de tweede plaats, nauw samenhangend met het vorige: het is mogelijk om heel de activiteit die ik aanduid met het woord receptie te vangen onder de ene term exegese of de ene term meditatie. Die termen kunnen namelijk zover worden opgerekt dat zowel de persoonlijke meditatie als de exegetische analyse als de pastorale overweging eronder vallen. Het is echter de vraag of dat methodisch gezien vruchtbaar is. Mijns inziens is dat niet het geval: wie probeert om een bepaald proces theoretisch te analyseren, moet verantwoorde onderscheidingen aanbrengen om op die manier helder te krijgen welke factoren in een dergelijk proces een rol spelen. Een gebrek aan bere-flecteerde onderscheidingen leidt tot een ongecontroleerd proces waarin heel gemakkelijk eenzijdigheden kunnen ontstaan. Bovendien: complexiteit vraagt om een meervoud van begrippen en laat zich niet door middel van een enkele term analyseren. In de derde plaats: ik heb de drie vormen van omgang met de tekst tot nu toe steeds in een bepaalde volgorde ter sprake gebracht, namelijk eerst de persoonlijke meditatie, dan de exegetische analyse en tenslotte de pastorale overweging. Daarbij vraagt met name het vooropgaan van de persoonlijke meditatie om een verantwoording. Is het immers niet juister om met de exegetische analyse te beginnen? Moet de tekst niet eerst zelf aan het woord komen, juist vanwege het primaat van de tekst? Om twee redenen is het mijns inziens juister om voorrang te geven aan de persoonlijke meditatie. De eerste reden is een theologische: de Schrift is altijd allereerst Woord gericht aan de hoorder en vraagt daarom altijd eerst een persoonlijke en betrokken luisterhouding. De tweede reden is een praktische: de praktijk leert dat er het gevaar bestaat dat een inzet bij de exegetische analyse, waarbij de Schrift op een objectiverende wijze wordt benaderd, leidt tot een preekproces dat en een preek die te weinig persoonlijk doorleefd en te weinig hoorder-gericht is. Met andere woorden: inzet bij de exegetische analyse kan tot gevolg hebben dat de beide andere constitutieve factoren van het preekproces, de predikant zelf en de hoorder, buiten beeld blijven of althans te laat in beeld komen. Overigens moet de volgorde die ik hier voorsta ook niet geprest worden: het gaat uiteindelijk om een receptief proces waarin de verschillende momenten elkaar vooronderstellen, op elkaar inspelen en elkaar corrigeren. Vooral met het oog op de doordenking en de inoefening van dit proces (in een preekdidactisch kader) zijn het gemaakte onderscheid en de bepleite volgorde van belang.

In de persoonlijke meditatie als vorm van omgang met de tekst gaat het om een zich persoonlijk openstellen voor de zeggingskracht van Gods Woord in het eigen leven. Dat vraagt van de predikant een biddende benadering van het tekstwoord in de wetenschap dat het Woord niet kan zonder de Geest: zonder de werking van de Geest kan het niet komen tot een werkelijk verstaan van het Woord. De lectio divina kan hierin een belangrijke rol vervullen als concretisering van een spirituele hermeneutiek. In deze lectio divina worden vier fases onderscheiden. De lectio is het aandachtige en zorgvuldige lezen van de tekst zoals die zich geeft. De meditatio is het doordringen in de vraag wat de tekst aan gedachten en gevoelens oproept bij de lezer. De oratio is de biddende omgang met de tekst die een dialogisch karakter heeft. En de contemplatio is ten slotte de ervaring van de genade van Gods aanwezigheid door de woorden heen en onder de woorden.

In de exegetische analyse als vorm van omgang met de tekst gaat het om een nauwkeurig lezen en analyseren van wat er in de tekst staat. Daarbij is allereerst van belang dat de predikant zelfstandig exegetiseert. Dat betekent dat hij niet direct naar commentaren grijpt, maar dat hij eerst zelf exegetisch vertrouwd probeert te raken met de tekst, en dat met behulp van woordenboeken, grammatica’s en zelfstandig hanteerbare exegetische methoden. Belangrijke aspecten van de exegetische analyse zijn onder andere: een inhoudsanalyse van de tekst op basis van de grondtekst en verschillende vertalingen; het ontdekken van de structuur, de bewegingen en de kernwoorden van de tekst; het vaststellen van het literatuurgenre; het nagaan van de con-text; het opsporen van de theologische kern; het zoeken naar de intentie van de auteur; enzovoort. Pas wanneer de predikant een zelfstandige exegetische analyse heeft voltrokken, kan hij ook commentaren en andere exegetische literatuur raadplegen: het lezen van commentaren is zelf nog geen exegese. Naast exegetische literatuur kan ook nog andersoortige theologische literatuur worden geraadpleegd over bijvoorbeeld dogmatische of ethische thema’s.

In de pastorale overweging als vorm van omgang met de tekst gaat het om een met het oog op en met het oor van de hoorders luisteren naar de boodschap van de tekst, die immers in de situatie van de hoorders nieuw tot klinken moet worden gebracht. Het gaat daarbij om twee bewegingen. Enerzijds kijkt de predikant vanuit de hoorders naar de tekst. Hij stelt dan vragen als: Welke weerstanden roept de tekst bij de hoorders op? Welke woorden of beelden van de tekst stuiten bij de hoorders op onbegrip? Welke associaties zal de tekst bij de hoorders oproepen? Anderzijds kijkt de predikant vanuit de tekst naar de hoorders. Hij stelt dan vragen als: Hoe belangrijk is het in de tekst aan de orde gestelde voor de hoorders en in welk opzicht? Welke tekorten en misverstanden zijn er bij de hoorders ten aanzien van de zaak van de tekst? Welke weerstanden berusten vanuit de tekst gezien op ongehoorzaamheid bij de hoorders? In deze pastorale overweging gaat het om het bepalen van wat genoemd wordt de homiletische situatie: de situatie van de hoorders gezien binnen het coördinatensysteem van de zaak die in de tekst aan de orde wordt gesteld. Daarvoor is het ook noodzakelijk dat de predikant de hoorders kent en de cultuur, het klimaat en de situatie waarin zij leven. In verband met de pastorale overweging kan het ook heel vruchtbaar zijn om een preekwerkgroep in te schakelen. In een dergelijke groep wisselt een aantal gemeenteleden in het bijzijn van de predikant met elkaar van gedachten over de tekst waarover aanstaande zondag gepreekt zal worden. Dat kan gebeuren aan de hand van een aantal vaste vragen: Wat voor opschrift zou je boven deze tekst zetten? Hoe komt de tekst op je over? Wat doet de tekst je? Welke zaken moeten volgens jou in ieder geval aan de orde komen in een preek over deze tekst?

Om ten slotte nogmaals de verwevenheid van de drie verschillende vormen van omgang met de tekst te benadrukken, wil ik hier een beeld introduceren waarin de eenheid en de eigenheid van de verschillende vormen van omgang met de Schrift worden geïllustreerd. Het is een beeld uit de wereld van de orgelmuziek: het trio. Een orgeltrio is een compositie voor drie onafhankelijke stemmen, verdeeld over twee klavieren en pedaal. Het boeiende van een dergelijk muziekstuk is dat in de uitvoering ervan de drie verschillende stemmen, met elk een eigen registratie, samen tot klinken komen terwijl toch de afzonderlijke stemmen in hun eigenheid en zelfstandigheid volgbaar blijven. Dit beeld van het trio zou ik willen toepassen op de homiletische omgang met de tekst in de preekvoorbereiding. In die homiletische omgang kunnen drie verschillende vormen (stemmen) worden onderscheiden met elk een eigen klank en kleur (registratie). Nu is een trio pas een trio wanneer de drie stemmen samen tot klinken worden gebracht. Tegelijkertijd bestaat echter de mogelijkheid om elke stem afzonderlijk te spelen, voor de organist noodzakelijk bij het instuderen van een trio. Het spelen van een afzonderlijke stem staat nu voor het beoefenen van een van de vormen van omgang met een tekst in het kader van de preekvoorbereiding, terwijl het aspect van het instuderen staat voor de theorievorming rond de verschillende vormen van omgang met de tekst. Via het beeld van het trio wordt dus duidelijk dat de drie vormen van omgang met de tekst (de persoonlijke meditatie, de exegetische analyse en de pastorale overweging) afzonderlijk bestudeerd en beoefend kunnen worden, maar dat het er uiteindelijk om gaat dat ze tegelijkertijd klinken.

2.2.3 Concentratie

De fase van de receptie loopt uit op de concentratie: het is van belang dat de predikant alle vanuit de verschillende invalshoeken aan de tekst opgedane indrukken en inzichten samenvat. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door het formuleren van drie parafrases van de tekst: één als resultaat van de persoonlijke meditatie, één als resultaat van de exegetische analyse en één als resultaat van de pastorale overweging. Deze parafrases bestaan elk in een aantal trefzeker geformuleerde zinnen. Op deze wijze vindt een concentratie van de receptieve fase plaats die het uitgangspunt kan vormen voor de volgende fase: de fase van de creatie.

2.3 De fase van de creatie

In het preekproces moet het van luisteren (de fase van de receptie) komen tot spreken (de fase van de communicatie). Dat betekent dat het in de receptie gevondene zo moet worden vormgegeven dat het kan worden gecommuniceerd. Daarin ligt de belangrijkste taak van de fase van de creatie. Deze fase zet in bij de intentie en loopt uit op de verificatie. En ook door heel deze fase heen speelt de circulaire betrokkenheid op elkaar van de drie constitutieve factoren tekst, hoorder en predikant een belangrijke rol.

2.3.1 Intentie

Het preekproces vraagt van de predikant een moment van expliciete bezinning op de vraag wat hij nu eigenlijk wil met zijn preek. Immers, wanneer een predikant wil dat de hoorders iets van de preek verwachten, moet hij zelf in staat zijn om onder woorden te brengen wat hij met zijn preek wil. Preken is een intentioneel gebeuren, gericht op verandering. Deze verandering kan heel verschillende vormen aannemen: de hoorder komt tot verdiept inzicht; de hoorder ervaart groei in verlangen naar een leven met God; de hoorder ervaart troost of bevrijding; de hoorder neemt zicg voor een concrete verandering in zijn of haar leven aan te brengen.

Het is in dit verband belangrijk om een onderscheid te maken tussen transcendente intentio-naliteit en immanente intentionaliteit. De term transcendente intentionaliteit staat daarbij voor het gegeven dat het God zelf is die door en in het preekproces handelt, terwijl het begrip imma-nente intentionaliteit aangeeft dat de predikant ook zelf verantwoordelijkheid draagt in het preekgebeuren. Dat laatste betekent dat de predikant voor zijn preek een heldere doelstelling moet formuleren: hij moet weten wat hij met zijn preek wil bereiken.

Deze doelstelling zou in het raam van het volgende schema kunnen worden geformuleerd:

(a) Gezien de tekst…,
(b) en gezien de hoorders…,
(c) zou ik met mijn preek willen bereiken dat de hoorders…,
(d) en dat wil ik doen door…

Ik maak een viertal opmerkingen ter toelichting op dit schema. In de eerste plaats: de elementen (a) en (b) van het schema hernemen datgene wat in de voorafgaande fase van de receptie gevonden en in de concentratie samengevat is. In de tweede plaats: element (c) vormt de kern van de doelstelling. Daarbij is met name van belang dat dit onderdeel wordt geformuleerd in termen van de hoorders: het gaat erom wat de preek voor de hoorders gaat betekenen. In de derde plaats: bij de nadere invulling van element (c) moet duidelijk worden onder welk gezichtspunt de hoorder wordt aangesproken: gaat het om een cognitief-bepaalde, om een affectief-bepaalde of om een attitudinaal-bepaalde doelstelling (of een combinatie daarvan)? Of om andere termen te gebruiken: gaat het om overtuigingen die worden overgebracht, om verlangens die worden aangeraakt of om concrete praktijken waartoe wordt opgeroepen (of een combinatie daarvan)? In de vierde plaats: in element (d) expliciteert de predikant voor zichzelf op welke wijze hij het geformuleerde doel zou willen bereiken.

Belangrijke aandachtspunten zijn in dat verband: de vorm en de structuur van de preek (over-wegend argumentatief, overwegend meditatief of overwegend narratief) en de talige middelen die in de preek worden ingezet.

Het vinden van de doelstelling is naast een reflectieve bezigheid ook een meditatief gebeuren: de predikant die zoekt naar een doelstelling voor zijn preek, zal ook zelf biddend moeten zoeken naar de verandering die het gehoorde Woord in zijn eigen leven tot stand brengt. Bovendien zal het formuleren van een doelstelling moeten plaatsvinden in het biddend besef dat alleen de Geest van God verandering teweeg kan brengen.

2.3.2 Productie

De eigenlijke kern van de fase van de creatie bestaat hierin dat er een preek moet worden gemaakt c.q. gecreëerd in een creatief proces. Het voorbereidende werk is gedaan, de richting is duidelijk bepaald, nu moet de preek vorm gaan krijgen. Of deze preek van tevoren helemaal moet worden uitgeschreven of alleen in de vorm van een schets of een mindmap moet worden voorbereid om pas tijdens het moment van preken de definitieve formuleringen te laten onstaan, is een vraag die hier nu verder buiten beschouwing blijft. Bij de creatie zijn vooral twee aspecten van belang: enerzijds de vorm en structuur van de preek en anderzijds de taal van de preek.

Een preek is een rede, een toespraak. Dat betekent dat een preek een onder retorisch oogpunt verantwoorde vorm moet krijgen. Nu zijn er heel verschillende vormen mogelijk. In de gereformeerde homiletiek is de meest bekende preekvorm de synthetisch-analytische. Deze preekvorm wordt gekenmerkt door thema en verdeling. Er zijn echter ook andere preekvormen zoals de homilie, de narratieve preek en de volgens het leerpsychologische model opgezette preek. De predikant zal steeds een beredeneerde keuze voor een bepaalde preekvorm moeten maken: Welke preekvorm past het beste bij de door mij geformuleerde doelstelling? Hoe die keuze ook uitvalt, aparte aandacht zal altijd ook moeten uitgaan naar de inleiding en het slot van de preek. Wanneer de keuze voor een bepaalde vorm en de bijbehorende structuur is gemaakt, is het verstandig om een schets voor de preek te ontwerpen. In die schets komt duidelijk uit hoe de preek wordt opgezet (de basisstructuur) en op welke plaats wat aan de orde komt.

Een preek is een vorm van communicatie door middel van taal. Daarom is in de fase van de productie voortdurend de vraag aan de orde welke taalvorm het meest geëigend is om een bepaalde gedachte te communiceren. Het zal duidelijk zijn dat de taal van de preek geen schrijftaal mag zijn. Schrijftaal is immers taal waar de beweging uit is en waarin over het algemeen zinsconstructies worden toegepast die gekenmerkt worden door onderschikking. Toch is het onvoldoende om te zeggen dat de taal van de preek geen schrijftaal maar spreektaal moet zijn. Het verschil tussen deze beide vormen van taal ligt voornamelijk op grammaticaal niveau: lange zinnen tegenover korte zinnen, onderschikking tegenover nevenschikking, de passieve vorm tegenover de actieve vorm, de indirecte rede tegenover de directe rede enzovoort. Ook met aanduidingen als begrijpelijke taal of omgangstaal wordt nog te weinig gezegd. De vraag naar de taal van de preek moet worden beantwoord vanuit de vraag naar een taal die, naast begrijpelijk, vooral krachtig is, naar een taal die in staat is een nieuwe wereld op te roepen, naar een taal die levendmakend is, naar een taal die bevrijdend en verrassend is. Kortom: de taal van de preek zal naast begrijpelijk vooral evocatief en creatief, beeldend en verhalend zijn. Deze taal is een geschenk van de Geest van het Woord. De meditatieve dimensie van het preekproces krijgt in de fase van de productie dan ook gestalte in het zich biddend ontvankelijk openstellen voor woorden en beelden en zinnen die de Geest aanreikt.

2.3.3 Verificatie

De fase van de creatie loopt uit op de verificatie: als de preek helemaal is uitgeschreven is het noodzakelijk om de preek te verifiëren aan de hand van de geformuleerde doelstelling. De vraag luidt dan: Geeft de preek zoals die nu is uitgeschreven adequaat vorm aan de vastgelegde intentie? Daarnaast kan de verificatie ook worden uitgevoerd aan de hand van de drie regels waardoor de predikant zich bij de preekvoorbereiding moet laten leiden. 1. Blijf bij de tekst! – Doet de preek recht aan de tekst? Komt de betekenis en de bedoeling van de tekst voldoende uit in de preek? 2. Blijf bij de hoorder! – Doet de preek recht aan de hoorder? Wordt de hoorder voldoende serieus genomen? Komt de tekst werkelijk nieuw tot klinken in de homiletische situatie? 3. Blijf bij jezelf! – Doet de predikant met zijn preek recht aan zichzelf? Passen de gekozen woorden bij zijn persoon? Kan de predikant deze preek op authentieke wijze met zijn hoorders communiceren? Blijkt er een persoonlijke betrokkenheid?

2.4 De fase van de communicatie

Het eigenlijke preekgebeuren vindt plaats in de context van de liturgie. Daar waar de gemeente samenkomt voor de ontmoeting met God en met elkaar vindt het preekproces zijn hoogtepunt. De preek is dan ook niet klaar wanneer het laatste woord op papier staat. Integendeel, dan moet het nog beginnen: de preek vraagt erom gecommuniceerd te worden. Daar gaat het om in de fase van de communicatie. Deze fase zet in bij de interiorisatie en loopt uit op de evaluatie. Ook in deze derde fase speelt de circulaire betrokkenheid op elkaar van de drie constitutieve factoren tekst, hoorder en predikant een belangrijke rol.

2.4.1 Interiorisatie

De fase van de communicatie begint met wat in de klassieke retorica wel de memoria wordt genoemd. Alleen is die term weinig gelukkig: er gaat de suggestie vanuit dat de predikant de preek in zijn hoofd moet zetten om vervolgens de preek te kunnen houden zonder gebonden te zijn aan het papier. Met de term interiorisatie wil ik aangeven dat het hier om een gebeuren draait dat dieper gaat: de predikant moet zich inleven in het moment van de communicatie. Hij moet zich inleven in de boodschap die hij communiceren wil. Hij moet zich inleven in de hoorders die hij in de kerkdienst ontmoeten zal. Hij moet zich inleven in zijn eigen rol in de kerkdienst. Kortom: hij moet zich instellen op een preek die een levend gebeuren is. De interiorisatie is daarom een bij uitstek meditatieve activiteit waarvoor rust en stilte nodig is: in de tegenwoordigheid van God maakt de predikant de voorbereide (al dan niet uitgeschreven) preek zich biddend eigen.

2.4.2 Communicatie

De fase van het preekproces waar het nu over gaat wordt in de praktische homiletiek meestal aan de orde gesteld onder het kopje ‘de voordracht van de preek’ of ‘preekpresentatie’. Er worden dan thema’s ter sprake gebracht als stemgebruik, de wijze van spreken, gesticulatie, mimiek en lichaamshouding. Zonder twijfel zijn dat belangrijke zaken. Maar ze raken niet de kern van waar het hier om gaat. Communicatie betekent letterlijk: iets gemeenschappelijk maken. Dat betekent met het oog op het houden van de preek concreet dat de predikant van binnenuit en in echte betrokkenheid op zijn hoorders de inhoud van de preek zo probeert te communiceren dat het komt tot een werkelijk gemeenschappelijk delen van de boodschap. Het gaat niet zozeer om presentatie maar om presentie: werkelijk aandachtig aanwezig zijn in het moment van de communicatie.

Meer theologisch kan het ook zo gezegd worden: zoals het in de prediking theologisch gezien gaat om Woord én Geest, zo gaat het bij het preken onder het gezichtspunt van de predikant ook om woord én geest. De woorden die worden gesproken moeten komen uit een diepe en existentiële betrokkenheid, uit een intense spiritualiteit. Dan is er, in elk geval aan de kant van de predikant, sprake van werkelijke communicatie.

2.4.3 Evaluatie

De fase van de communicatie loopt uit op de evaluatie. Want het preekproces eindigt niet bij het laatste woord van de preek. Preken is een intentioneel gebeuren, gericht op verandering. Daarom is het noodzakelijk om te zoeken naar het spoor dat de preek trekt. Dat kan doordat de predikant zelf na afloop van de preek en de kerkdienst terugkijkt en zich bezint op de gehouden preek. Dat kan ook door middel van een preek-nagesprek met de hoorders, waarin predikant en hoorders met elkaar van gedachten wisselen over de gehouden preek en nadenken over de uitwerking ervan. Voor de predikant betekent deze evaluatie tegelijk de inzet van een nieuw preekproces.

3 Preken als manier van leven

In het voorgaande ging de aandacht vooral uit naar de (voorbereiding van een) enkele preek: Welke stappen moet een predikant dan zetten? Welke factoren spelen een rol? Door middel van het geschetste model heb ik geprobeerd orde te scheppen in de veelheid van factoren en elementen. Maar een dergelijk model houdt per definitie een abstract karakter waardoor het gemakkelijk los kan komen te staan van de homiletische werkelijkheid. Wat ik daarom aan het einde van dit hoofdstuk in elk geval nog wil benadrukken, is het volgende: preken is een manier van leven.

Preken is een manier van leven. Preken is niet een aantal methodische stappen correct uitvoeren. Preken is niet een activiteit die los staat van het concrete leven en die uit de levenssamenhang van de predikant kan worden losgepeld. Preken is daarom ook niet een bezigheid waarvoor de predikant temidden van al zijn drukke werkzaamheden ook nog tijd moet inruimen.

Preken is een manier van leven. Preken vormt de kern van de pastorale en spirituele existentie van de predikant als predikant. Preken is voor de predikant een heel eigen vorm van omgang met God en omgang met mensen. Preken is een doorgaande beweging en niet een opdracht die ligt ingeklemd tussen tekstkeuze en het amen op de preek. Preken is een levend en dynamisch gebeuren dat niet telkens weer bij nul begint. En zo is preken een vorm van luisterend leven: leven met God en leven in de wereld van God en leven tussen de mensen van God.

Preken is een manier van leven, opmerkzaam en ontvankelijk voor de Geest van het Woord die op de meest ongedachte momenten en plaatsen spreekt en nieuwe woorden in de mond legt.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken