Menu

Premium

Goede Vrijdag: Ecce Homo

Bij Exodus 12,(1)21-28, Hosea 6,1-6, Psalm 22, Hebreeën 9,11-15 en Johannes 18,1-19,42

In Johannes’ weergave van het lijden en sterven van Jezus zijn thema’s verweven uit de andere lezingen: Jezus als paaslam (Exodus); als lijdende dienaar van de Eeuwige (Psalm 22); als de ware hogepriester tegenover een corrupte tempel-elite (Hosea en Hebreeën). Daarnaast zijn ook de tijd- en plaatsaanduidingen betekenisvol.

’s Avonds laat – de tuin

Na Judas’ vertrek steekt Jezus de Kidronbeek over, zoals David na het verraad door Absalom, zijn zoon. Daar, in de olijfboomgaard, levert Judas Jezus over aan een onwaarschijnlijk groot arrestatieteam, de bodyguard van de tempel-elite en de farizeeën en een troep (Gr.: speira) Romeinse soldaten (Joh. 18,3). Jezus deinst niet terug, neemt zelfs het initiatief met een vraag. Tweemaal identificeert Hij zich op een wijze als van de openbaring van de Naam: ego eimi, ‘Ik ben’. Het effect daarvan ebt snel weg. Jezus wordt aangehouden, maar vraagt als goede herder vrijgeleide voor zijn leerlingen. Petrus verdraagt Jezus’ geweldloze houding niet en slaat een oortje (Gr.: ootarion) af bij een slaaf van de hogepriester, die – opvallend – met name genoemd wordt: Malchus, Latijn voor het Hebreeuwse mèlèch, koning. Jezus laat zien dat een slaaf evenzeer respect verdient als een koning. Tegenover slavenhoudende, collaborerende priesters staat Jezus: ware hogepriester voor de Eeuwige.

’s Nachts – het paleis van Kajafas

Scènes met Jezus en Petrus in de hoofdrol wisselen elkaar af. Annas, schoonvader van hogepriester in functie Kajafas, die Jezus dood wil (11,49vv.), ondervraagt Jezus. Opnieuw neemt Jezus het initiatief: getuigenissen over Hem moeten worden gezocht bij mensen die Hem kennen. Maar juist degene die Hem het meest van nabij kent, verloochent Hem. Petrus komt de binnenplaats van het paleis binnen door tussenkomst van een anoniem blijvende medeleerling. Driemaal ontkent Petrus zijn relatie met Jezus. Zijn ouk eimi (= ‘ik ben niet’, 18,17) staat haaks op het ‘Ik ben’ van Jezus (18,5).

Vroege ochtend – het praetorium

Het treffen tussen Jezus en Pilatus vormt het hart van Johannes’ passieverhaal. De spil daarvan is de bespotting van Jezus door Romeinse soldaten en Pilatus. Vanwege hun rituele reinheid moet Pilatus steeds naar buiten komen voor het contact met de aanklagers, aangeduid als ‘de Joden’. Die aanduiding heeft tot het tragische misverstand geleid dat het hele Joodse volk schuldig zou zijn aan de dood van Jezus – zelf een Jood! – met de holocaust als dieptepunt.

‘Koning(schap)’ en ‘waarheid’ zijn sleutelwoorden in het gesprek tussen Jezus en Pilatus. Maar dat loopt stuk op de kloof tussen de Romeinse en joodse opvatting hiervan. Pilatus’ eerste vraag lijkt een verlegenheidsvraag omdat een specifieke aanklacht ontbreekt. Met een wedervraag neemt Jezus opnieuw het initiatief. Hij wijst Pilatus op een andere vorm van koningschap dan in Pilatus’ wereld. In de joodse traditie is alleen de Eeuwige koning, en koninklijk is de mens in volledige dienst aan de Eeuwige en de naaste. Jezus spreekt over ‘zijn koningschap’, maar beaamt niet dat Hij koning is. Hij wijst Pilatus op diens woorden: ‘Jíj zegt, dat Ik koning ben’ (18,37). De laatste vraag van Pilatus is meer dan een verzuchting een vraag aan ons: ‘Wat is jouw waarheid?’

Intronisatie: Ecce Homo

Na de geseling spelen de soldaten een wreed spel met Jezus, zoals zij vaker doen, zoals beelden uit Irak of Guantanamo Bay toonden. Een absoluut contrast met Jezus’ houding ten aanzien van Malchus. Het tafereel is gelaagd. Enerzijds wordt Jezus vernederd, anderzijds verschijnt daardoorheen zijn verhoging. Wanneer Pilatus Jezus met doornenkroon en purperen mantel aan de tempel-elite toont, figureert hij onbewust als heraut. De acclamaties ‘Zie de mens’ en ‘Zie uw Koning’ horen daarbij. Hoewel spottend bedoeld, verkondigen ze de waarheid. Door het opschrift op het kruis in het Hebreeuws, Grieks en Latijn wordt die waarheid universeel openbaar. Als Pilatus zwicht voor de tempel-elite en vanwege de traditionele Pesach-amnestie Bar-abbas – ‘vaderszoon’, volksheld uit het anti-Romeinse verzet – vrijlaat, wordt Jezus, Zoon van de Vader, als een lam naar de slachtbank geleid, in het uur dat de paaslammeren worden geslacht.

Het uur – Golgota

Jezus’ tegenstanders schreeuwen: ‘Hef omhoog; hef omhoog’ (Gr.: aron – 19,15). Voor Johannes gebeurt Jezus’ intronisatie op het kruis, waar Hij wordt opgeheven naar de Vader. De vorsten van de wereld hebben geen macht over Hem (14,30). Zijn bloed is de bron van nieuw leven als levend water (4,14). Zijn levenbrengende Geest gaat uit over wie Hem liefhebben en verbindt hen aan elkaar tot zijn ekklèsia (19,26-27). Ongebroken, één lichaam, zoals de beenderen van het paaslam niet werden gebroken (Ex. 12,46).

De voorbereidingsdag – het graf

Josef en Nicodemus, de rijke filantroop Naq Dimon, waren beiden lid van de raad die Jezus’ dood wilde. Nicodemus kende Jezus, maar net als voor de rijke jongeling bij Lucas zal zijn rijkdom een belemmering zijn geweest. De honderd litra balsem die hij meebracht vormen een intrigerend contrast met die ene litra waarmee Maria van Betanië Jezus’ voeten balsemde (12,1-8). Zij zalfde de Levende; Josef en Nicodemus zalven een dode. Van verheffing op het kruis naar een graf als dieptepunt. Daarna: stilte.

Ecce Homo. Maar ook: ecce homines. In Johannes’ passie treden vele personages op en niemand gaat vrijuit. Wordt Christus steeds weer gekruisigd? Zal er een tijd komen dat er geen Goede Vrijdag meer is? Dat al die rollen in de Johannespassie zijn uitgespeeld en ten goede gekeerd? Hij blijft ons voorgaan. Het wordt steeds weer Pasen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken