Menu

Basis

Het Heilig Avondmaal in de Nederlands-Lutherse traditie

Welke rol speelt het Avondmaal in de Nederlands-lutherse traditie?[1] In dit artikel zal ik de lezer meenemen naar momenten in de geschiedenis van de lutheranen in de Lage Landen[2] waarop het Avondmaal een rol speelde. Het gaat hierbij om enkele voorbeelden uit de geschiedenis, zonder volledigheid na te streven. Langs deze weg wordt duidelijk welke aspecten voor de lutheranen in Nederland rondom het Heilig Avondmaal van belang waren en zijn.

De lutherse kerk in Nederland neemt onder de lutherse kerken een bijzondere positie in. In tegenstelling tot de andere lutherse kerken in de 16e eeuw is zij ontstaan in een land waar de overheid rooms-katholiek was en andere richtingen van het protestantisme reeds veel aanhang hadden. Het calvinisme had van de verschillende protestantse stromingen de meeste aanhang. Vanwege deze unieke situatie, die afwijkt van de situatie waarin de Duitse en de Scandinavische lutherse kerken zich bevonden – waar de overheid een belangrijke rol in de organisatie van de kerk had –, moest zij tijdens en na haar oprichting een eigen weg gaan om haar identiteit in deze complexe context vorm te geven.

Het Heilig Avondmaal in de Confessio Augustana Invariata

De lutherse traditie, waar ook ter wereld, weet zich geworteld in de Confessio Augustana Invariata, de onveranderde Augsburgse confessie.[3] In deze belijdenis wordt in artikel X de praesentia realis geleerd.

Over de maaltijd van de Heer wordt geleerd, dat lichaam en bloed van Christus waarlijk aanwezig zijn en worden uitgedeeld aan hen die deelnemen aan de maaltijd van de Heer; en afgewezen worden die anders leren.[4]

De in de Augsburgse Confessie gewortelde opvatting over het Avondmaal is een rode draad die door de nu volgende beschrijving van het Heilig Avondmaal in de lutherse traditie in Nederland loopt. Het vasthouden aan de presentie van Christus in de gaven van brood en wijn heeft herhaaldelijk een rol gespeeld in de discussie met de gereformeerden over het Avondmaal.

Het begin: Antwerpen

Wie op zoek gaat naar het eigen karakter van de Nederlands-Lutherse kerk, begint in Antwerpen. Hier werd in 1566 de eerste lutherse kerk in de Nederlanden[5] opgericht. Hoewel al voor 1566 de wens bestond en er wel aanzetten toe werden ondernomen om een lutherse kerk op te richten, is er vóór 1566 geen sprake van een stichting van een lutherse kerk.

Antwerpen was in de 16e eeuw een internationale handelsmetropool, waar veel buitenlandse kooplieden verbleven. Door deze kooplieden die de kerkelijke ontwikkelingen in hun landen van herkomst volgden, werden Luthers ideeën al snel bekend. Als gevolg hiervan werden in Antwerpen kringen opgericht, die in het geheim bij elkaar kwamen om lutherse geschriften te lezen en te bestuderen.[6]

Het waren krachten buiten de lutheranen om, die de politieke en religieuze situatie hebben laten ontstaan die tot de stichting van een lutherse kerk in Antwerpen leidde. Onverwacht brak op 18 augustus 1566 de beeldenstorm in Antwerpen los, op een moment dat de prins Willem van Oranje niet in de stad was. Op 26 augustus keerde de prins terug in Antwerpen en probeerde hij orde op zaken te stellen. Omwille van de rust stond hij de calvinisten en de lutheranen toe kerken te bouwen en eigen diensten in de stad te houden. Op 31 augustus maakte de prins bekend dat de inquisitie en de plakkaten voorlopig buiten werking waren gesteld; op 2 september 1566 sloot Willem van Oranje een overeenkomst met de lutheranen, waarmee de stichting van een lutherse kerk in de Nederlanden een feit werd.

Pont weet te melden dat de lutheranen al meteen vanaf 15 september wekelijks het Avondmaal vierden, terwijl de calvinisten pas op 3 november voor het eerst Avondmaal vierden.[7] De Avondmaalsopvatting was van meet af aan een twistpunt tussen lutheranen en calvinisten.[8]

In haar korte tijd van bestaan, van september 1566 tot april 1567, heeft de lutherse kerk te Antwerpen de grondsteen gelegd voor het lutheranisme in Nederland. Zij heeft met behulp van de daartoe aangetrokken theologische adviseurs een belijdenis, een dienstboek en een ‘Vermaning tot Penitentie en Gebed’ opgesteld.[9] In de Antwerpse confessie en dienstboek komt het Heilig Avondmaal uitgebreid aan de orde.

De Antwerpse confessie

De Antwerpse confessie is in 1566 door de predikanten van Antwerpen en de theologische adviseurs opgesteld en ondertekend; het officiële verschijningsjaar is 1567, maar deze confessie is waarschijnlijk al aan het eind van 1566 gedrukt, omdat op 2 januari en 28 januari 1567 al reacties op dit geschrift verschenen.[10]

In de confessie worden de sacramenten en dan met name het Heilig Avondmaal uitvoerig behandeld. De verkondiging van het woord en het waarachtig gebruik van de sacramenten zijn tekenen van de waarachtige kerk (51).[11] Van de sacramenten wordt gezegd dat ze uitwendige tekenen en rituelen zijn die door het woord van Christus ingesteld zijn, opdat ze ons de genade Gods betuigen en ons met God verbinden (52). De hele handeling is samen met Christus’ belofte een gedenkteken en onderpand van Christus dat we zijn weldaden zeker ontvangen (58v). De papisten wordt verweten dat ze aan de leken het andere deel of gestalte van het sacrament hebben afgenomen, en dat ze door de transsubstantiatie de heilige elementen van brood en wijn uit het Heilig Avondmaal laten verdwijnen (59). Er wordt verder ingegaan op het karakter van de papistische mis en deze wordt in elf punten als goddeloos bestempeld omdat de priester in de mis offerande doet voor levenden en doden en het offer van Christus als nog niet genoeg, niet volledig wordt voorgesteld (60).

In de confessie zet men zich ook af van de zogenaamde ‘sacramentarisen’ die de afwezigheid van het lichaam van Christus leren. Dit wordt als een verdraaiing gezien van de heldere belofte: ‘dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt’ (64v). Waar Christus’ belofte figuurlijk in plaats van letterlijk wordt uitgelegd, heeft men te maken met eigen interpretaties van de uitleggers (69). Niet de elementen – brood en wijn – zijn het eigenlijke teken, maar de hele handeling van het eten van het brood dat waarachtig lichaam van Christus is en het drinken van de wijn die het bloed van Christus is, is gedenkteken van Christus’ genade (69). De woorden ‘neemt en eet’ maken duidelijk dat de tekenen noodzakelijk allereerst uitwendig ontvangen worden, niet alleen inwendig, in gedachte of geloof (70v). Daarnaast maakt de zinsnede ‘doet dit tot mijn gedachtenis’ duidelijk dat er een tweede manier van aannemen is, namelijk: door de gedachtenis wie Christus voor ons is – mens geworden, gekruisigd en gestorven en verrezen – en door het geloof dat hij ons rechtvaardigt uit geloof en eeuwig leven geeft. Zo zijn er twee manieren van Christus om te geven en zijn er twee manieren om te ontvangen, uitwendig en in geloof. Deze twee moet men vasthouden (71v).

De gedachte van de aanwezigheid van Christus’ lichaam in het brood wordt door anderen bekritiseerd als zou dit in tegenspraak zijn met de Hemelvaart van Christus. De lutheranen verdedigen zich hiertegenover door te zeggen dat het te menselijk en ruimtelijk is gedacht, wanneer ervan wordt uitgegaan dat de hemel elders is dan de aarde. Zo er al een ruimtelijk onderscheid van hemel en aarde geldt, dan zeker niet voor Christus. De hemelvaart is niet een van ons weggaan in ruimtelijke zin maar een allerhoogste glorificatie of verheffing van Christus. Wanneer men de hemelvaart niet verstaat als een plaatselijk weggaan maar als een verheffing en glorificatie, belet ze de tegenwoordigheid van Christus in het Heilig Avondmaal niet, maar bevestigt ze deze (76). Uitdrukkelijk sluit de confessie aan bij de Augsburgse Confessie artikel X en de Apologie (81). De lutheranen maken onderscheid tussen het uitleggen en preken over de inzettingswoorden en het spreken van Christus’ woorden aan tafel over brood en wijn om deze te consecreren (83v). De confessie noemt wat de calvinisten doen geen sacrament en geen viering van het Heilig Avondmaal omdat ze het woord niet bij het element voegen.[12] Want brood en wijn moeten geconsecreerd en gezegend worden. Alle andere zaken, zoals het gebruiken van brood in plaats van hosties of zitten in plaats van staan of knielen, zijn voor de schrijvers van de confessie adiaphora (gebruiken die geboden noch verboden zijn) (104). Door het Heilig Avondmaal zelden te vieren, wordt de gelovige van de gave van het sacrament beroofd. Dat geldt ook voor de stervende mensen, die het allermeest de versterking van het geloof en de gaven van de weldaden van Christus behoeven (111). Daarom wil men het Heilig Avondmaal regelmatig vieren en ook aan de stervenden uitdelen.[13]

De Antwerpse Agenda

De theologische adviseurs hebben samen met de predikanten na de Antwerpse confessie ook de Antwerpse Agenda[14] opgesteld. Deze verwijst herhaaldelijk naar de confessie als het geschrift waar de leer in is vastgelegd waarvan de Agenda de praktijk beschrijft. De predikanten hebben deze allen ondertekend.[15] Zij moeten zich in hun diensten en de bediening van de sacramenten aan deze liturgie houden. De Agenda wil daarmee de eenheid dienen en willekeur voorkomen. Daarnaast werd dit dienstboek evenals de confessie opgesteld en gepubliceerd ter verdediging van de lutherse kerk te Antwerpen tegen onjuiste en onterechte beschuldigingen.[16]

Over de viering van het Heilig Avondmaal wordt gezegd dat na de preek de gemeente een psalm zingt. Ondertussen bereidt de dienaar de tafel des Heren voor, de hosties worden zoveel als benodigd in de schaal gelegd en de wijn in de kelk gegoten. De vrouwen en mannen gaan gescheiden aan tafel. De predikant herhaalt de eerder gedane oproep aan de gemeenteleden om hun zonden te belijden, daarbij vertrouwende op de voorspraak van Jezus Christus die de verzoening is van de zonden van de wereld. De gemeenteleden worden eraan herinnerd dat ze niet alleen brood en wijn ontvangen, maar tegelijkertijd Christus’ lichaam en Christus’ bloed. Met het ontvangen van de gaven ontvangen ze zondenvergeving en wordt hun geloof gesterkt. Het menselijke antwoord op deze gave is lof en dank, geduld in het lijden en naastenliefde. Hierop volgt een voorbeeld van een formulier dat deze vijf onderdelen bevat. Opvallend is de link die met de verbondsgedachte wordt gelegd. Zoals het Oude Testament het verbond van de kinderen Israëls met God kent en de vernieuwing van dit verbond, zo worden we door het sacrament van de doop ingelijfd in het verbond met God en door het Heilig Avondmaal wordt dit verbond telkens vernieuwd. Daarop volgt een gebed en het Onze Vader. Hierop volgen de inzettingswoorden. Er wordt bij vermeld dat de predikant de schaal met brood en later de kelk bij deze woorden in de hand neemt. Zo zegent de predikant brood en wijn. Bij het uitdelen zegt de predikant ‘Neem en eet, dit is het lichaam van Christus voor u gegeven’ en ‘Neem en drink, dit is het bloed van het nieuwe verbond dat voor uw zonden is vergoten’. Tijdens de uitdeling wordt gezongen. De viering wordt besloten met dankgebed, zegen en lied.[17]

De godsdienstvrijheid eindigde in april 1567, waardoor dit dienstboek waarschijnlijk maar heel even of nooit gebruikt werd. Veel lutheranen vluchtten naar andere plaatsen waar ze huiskerken stichtten zoals in Keulen en Aken. Anderen bleven in Antwerpen en leefden uiterlijk als rooms-katholieken.

Antwerpen 1576-1585

De lutheranen te Antwerpen hadden geen huiskerk gesticht. Pas met de Pacificatie van Gent, – waarbij de religieplakkaten werden geschorst en daarmee naast de rooms-katholieke kerk ook de gereformeerden en de lutheranen geduld werden –, keerden ook vele lutherse vluchtelingen tegelijk met nog een groter aantal gereformeerden naar Antwerpen terug. De terugkerende lutherse vluchtelingen brachten hun ervaringen met lutherse huiskerken uit onder andere Aken en Keulen mee. Dit leidt tot interne discussies, onder andere over de wijze van vieren van het Heilig Avondmaal. Een deel van de lutheranen heeft bezwaar tegen het breken van het brood en het in de hand nemen van het brood. Zij willen dat er ouwel wordt gebruikt die in de mond gelegd wordt. Ze ervaren het breken en het in de hand nemen van het brood als een calvinistische invloed, die geweerd moet worden. Een ander deel van de gemeente steunt dit gebruik, omdat ze verwachten dat op deze wijze calvinisten gemakkelijker de overstap naar de lutherse gemeente zullen maken. Het compromis is dat beide vormen blijven bestaan. Een ander twistpunt was de vraag naar de vorm van de biecht voorafgaand aan de viering van het Heilig Avondmaal: een persoonlijke biecht of een gezamenlijke biecht en absolutie op zaterdag voorafgaande aan de Avondmaalsviering. Ook hier was het compromis dat beide vormen naast elkaar bleven bestaan.[18] Na de val van Antwerpen in 1585 trokken veel vluchtelingen naar het noorden. In die tijd ontstonden hierdoor veel lutherse gemeenten in de Noordelijke Nederlanden.

Amsterdam, Ordonnantie van 1597

De beroepsartikelen en de kerkelijke ordonnantie van 1597 volgens de Antwerpsche artikelen van 1578[19] bevatten een artikel IV ‘Van de boetepredicatien en de absolutie voorz. d’administratie des Heeren avondmaels’ en een artikel V ‘Hoe dat het hoochwaerdige heijlige avondmael sall bedient worden’. Het Heilig Avondmaal wordt op de eerste zondag van de maand en op alle feestdagen uitgedeeld. De zondag voorafgaande aan het Heilig Avondmaal dienen de predikanten de gelovigen op te roepen om aan het Avondmaal deel te nemen. In de week voorafgaande aan de viering van het Heilig Avondmaal is er gelegenheid tot de persoonlijke biecht. Deze mogelijkheid wordt geboden, maar er zal geen dwang uitgeoefend worden. Wel zal er altijd voorafgaande aan de Avondmaalsviering op zaterdagmiddag om twee uur een boetedienst worden gehouden, waarin men tot boete opgeroepen wordt en onderricht wordt in het recht verstaan van het Heilig Avondmaal. Over deze dienst wordt ook nog opgemerkt dat hij niet langer dan één uur duurt.

In de boetedienst wordt de gemeente vijf vragen gesteld, waarvan de derde vraag is: ‘oft se bekennen, dat se in den heijligen Avontmael niet alleen broot ende wijn, maer oock met de elementen het waerachtige lichaem ende bloet Christi eten en drinken’[20] In deze ordonnantie wordt ook gesproken over het gebruik van de zogenaamde Avondmaalsloodjes – een soort penning die de deelnemers aan de boetedienst ontvangen en vervolgens bij de viering van het Heilig Avondmaal weer inleveren.[21] Zo wordt gewaarborgd dat iedere deelnemer aan het Avondmaal bij de persoonlijke biecht dan wel bij de boetedienst aanwezig is geweest en de absolutie heeft ontvangen.[22] In de preek op de dag van hetAvondmaal zullen de betekenis en de vrucht van het Avondmaal worden onderwezen, de diakenen bereiden na de preek de tafel. De predikant leest een formulier uit de agenda en sluit af met een gebed en het Onze Vader. Daarna worden de inzettingswoorden gelezen. De diakenen zamelen de loodjes van de Avondmaalgangers in. De mannen gaan eerst en dan de vrouwen, ze ontvangen het Heilig Avondmaal knielend.

Amsterdam 1602-1604

De strijd tussen de lutheranen en de calvinisten over de omnipraesentia kwam reeds in de Confessie van Antwerpen ter sprake, een strijd die telkens opnieuw weer oplaaide en bijzonder fel woedde aan het begin van de 17e eeuw in Amsterdam. Op 17 juli 1602 meldde zich de vurige calvinist Plancius bij het huis van de lutherse predikant Fischer om met hem in debat te gaan over de betekenis van de hemelvaart.[23] Fischer voelde hier niets voor, tenzij het om een door de overheid gevraagd openbaar colloquium zou gaan. Op de daarop volgende Hemelvaartsdag 1603 trok Plancius bijzonder fel van leer. Op de vraag van lutherse ouderlingen wat hij gezegd had, was Plancius bereid om een schriftelijke samenvatting van wat hij gezegd had te verstrekken. Hij verwijt de ‘ubiquitisten ende Flaccianen’ dat zij de hemelvaart niet als een verplaatsing maar als een onzichtbaar worden van Christus verstaan, waardoor ze de ware menswording, kruisiging en wederkomst loochenen. Een omnipresent lichaam kan niet geboren worden en sterven, aldus Plancius.[24] De lutherse kerkenraad liet in antwoord hierop een geloofsbelijdenis opstellen door Fischer. Uitdrukkelijk wordt hierin aangegeven dat ‘zittend ter rechterhand van Christus’, dat Christus’ hemelvaart betekent dat Christus in zijn menselijke natuur nu voluit deel heeft aan de goddelijke majesteit, kracht en heerschappij. Dit punt is van belang voor de presentie in het Heilig Avondmaal, waarbij deze belijdenis de presentie beklemtoont los van alle mathematisch en ruimtelijk denken.[25]

Op 23 december 1603 ontving Hans Hunger, één van de ouderlingen van de lutherse gemeente te Amsterdam, 42 exemplaren van een boek gerichtaan de Staten-Generaal, geschreven als repliek op Plancius door de Hamburger theoloog Philipp Nicolai.[26] Door de handelscontacten waren er ook contacten tussen de kerkelijke gemeenten en het hoeft dus geen verbazing te wekken dat hij de samenvatting van Plancius’ preek in handen kreeg. In zijn dogmatiek nam de leer van de alomtegenwoordigheid een prominente plaats in waardoor hij thuis was in deze materie. Dit geschrift van Nicolai werkte als olie op het vuur. In de tijd van de strijdtheologen vliegen de verwijten over en weer, waardoor soms de aandacht voor de inhoud in het gedrang komt. Nicolai verdedigt de van oudsher lutherse positie, dat de reële presentie van Christus niet met mathematische en fysische ruimtebegrippen kan worden beschreven en strijdt tegen de nuchtere, wetenschappelijk-rationeel denkende calvinist Plancius. De hemel, aarde en hel zijn niet verschillende lokaliteiten, maar bestaan allen binnen Gods hand, daarbinnen onderscheidt hij ze. Ieder mens op aarde bevindt zich al in de directe nabijheid van hemel en hel. Christus is naar het vlees, naar onruimtelijke goddelijke aard, alomtegenwoordig. Was Gods zoon niet mens geworden, zo zouden wij mensen niet kinderen Gods kunnen worden. In antwoord op de kritiek van Plancius op de lutherse positie kan Nicolai het niet nalaten ironisch te betreuren, dat de calvinisten het zich moeilijk maken met hun verre, hoge hemel boven de wereld.[27] Nicolai houdt Plancius voor dat, als de hemel zich boven het firmament bevindt, de afstand daartoe ten minste 16.338.562 Duitse mijlen is volgens de berekeningen van de sterrenkundigen in die tijd. En als Christus met dezelfde snelheid ten hemel stijgt als dat een loden molensteen ter aarde valt, dan zou hij in het jaar 534 na zijn geboorte zijn aangekomen bij het bovenste firmament.[28] Hij bestempelt het Avondmaal volgens de calvinistische theologie als woordloos, lichaamloos en bloedeloos en daarom hulpeloos en troosteloos.

Door dit geschrift van Nicolai kwamen de lutheranen in Amsterdam in de problemen. De boeken van Nicolai werden in beslag genomen en de samenkomsten van de lutheranen werden opnieuw verboden. De lutheranen vragen in deze situatie om steun bij de Raad van Hamburg, Duitse vorsten en de koning van Denemarken. Nicolai hoort van de gevolgen van zijn boek en vervaardigt een geschrift tot troost van de Amsterdamse geloofsgenoten, waarin hij Plancius verwijt de schout tot hulp te roepen in plaats van het theologisch dispuut aan te gaan.[29] Een brief van de koning van Denemarken aan de raad van Amsterdam met het verzoek om meer godsdienstvrijheid aan de lutheranen te geven, had effect. Men wilde de doorgang voor de Nederlandse handelsschepen bij de Sont naar de Oostzee niet in gevaar brengen, zo vermoedt Pont[30], en zo kunnen de lutheranen gaandeweg hun samenkomsten hervatten. Door de toon van het debat werden de verschillen tussen lutheranen en calvinisten onnodig uitvergroot, concludeert Kooiman.[31]

Rotterdam 1624

Veel vluchtelingen uit Antwerpen kwamen ook naar Rotterdam en droegen bij tot de stichting van deze gemeente. Zij brachten uit Antwerpen de gewoonte het Avondmaal met gewoon brood te vieren mee naar Rotterdam. Onder invloed van de veroordeling van de remonstranten tijdens de synode van Dordt ontstonden er contacten tussen lutheranen en remonstranten. De wijze van vieren van het Heilig Avondmaal in de lutherse gemeente bleek daarbij een struikelblok omdat men die ten onrechte als een overblijfsel van de rooms-katholieken beschouwde. Hirnius, predikant te Rotterdam, stelde daarom aan het Amsterdams consistorie voor, hier verandering in aan te brengen. Dit voorstel werd afgewezen. Hirnius ervoer dat de remonstranten wegbleven en dat ook de aanwas van de gemeente afnam, mede door de wijze van de Avondmaalsviering en dan met name vanwege het gebruik van ouwel.[32] Door de tegenstanders van ouwel werd de ouwel ‘schuim van brood, en een overblijfsel van pauselijke afgoderij’ en ‘ronde Judas-penningen en afgodische monstransezegels’ genoemd.[33] Een deel van de kerkenraad wenste over te gaan op het gebruik van gewoon brood, een ander deel wil bij het gebruik van ouwel blijven. Als compromis mag Hirnius op de zondag vóór Vastenavond gewoon brood bij de Avondmaalsviering gebruiken. Er is tegelijk afgesproken dat men met Pasen het Avondmaal weer met ouwel viert.[34] De gemeenteleden bevalt deze vorm zozeer, dat ook bij het Avondmaal met Pasen en Pinksteren gewoon brood gebruikt wordt.

De Amsterdamse kerkenraad riep een synode van de gezamenlijke gemeenten bijeen om over deze kwestie te beraadslagen. In de beleving van Hirnius, opgetekend in een brief, was hij reeds veroordeeld voordat hij gehoord werd. Hem werd verweten ontrouw aan de lutherse kerk te zijn en tot de arminianen te neigen. In zijn verdediging gaf hij aan dat de invoering van het spijsbrood in de gemeente zonder strijd is gebeurd. Het gebruik van ouwel of brood behoort niet tot de leer van de kerk, maar tot de ceremoniën, die als middelmatig worden gezien net als welke wijn men bij het Avondmaal gebruikt. De vergadering vond, omdat het een middelmatige zaak betrof, dat Hirnius zich omwille van de eenheid aan het gebruik van de meerderheid moest houden. Daartoe was hij niet bereid. Besloten werd om advies in te winnen bij de universiteiten van Wittenberg, Marburg, Jena en Leipzig. Hirnius uitte zijn bezwaar hiertegen, omdat in de Kerkelijke Ordonnantie bepaald was dat het inwinnen van buitenlands advies alleen bij zware geloofszaken zou worden gebruikt.[35] Hirnius zou hangende de procedure worden geschorst, maar de kerkenraad van Rotterdam ging een stap verder en ontzette hem uit het ambt.[36] Er ontstonden vervolgens twee partijen in de gemeente, waarbij de aanhang van Hirnius veel groter was dan van de voorstanders van de ouwel. De zaken liepen uit de hand, waardoor de stedelijke overheid zich ermee ging bemoeien. Zittingen werden gehouden, advies werd ingewonnen. Ondertussen werd ook bekend dat er drie universiteiten geantwoord hadden met adviezen. Zij adviseerden bij het gebruik van ouwel te blijven.[37] Toen werd bemiddeling gezocht om Hirnius te behouden als predikant. De eenheid had hersteld kunnen worden, als de stedelijke overheid op dat moment niet had besloten dat beide partijen afwisselend het kerkgebouw zouden gebruiken en de kosten ervan moesten delen. Wat als oplossing van het conflict bedoeld was, droeg nu bij tot verdere opsplitsing van de gemeente.[38] In het vervolg zag Hirnius ook af van het gebruik van Avondmaalloodjes. Hij bleef wel de boetedienst voorafgaande aan de Avondmaalsviering houden, maar vond het niet gepast dat de predikant en kerkenraad bepaalden wie er aan het Avondmaal mocht deelnemen.[39] Schulz Jacobi noemt hem zijn tijd ver vooruit.[40] De gemeente bleef gesplitst en Hirnius kerkelijk uit het ambt gezet, maar door de overheid erkend in zijn ambt en in het gebruik van het kerkgebouw. Elke poging tot verzoening mislukte en de gemeente bleef gesplitst tot de dood van Hirnius in 1648. Niet al te lang erna lukte het vrede te sluiten en samen verder te gaan.

Deze discussie over het gebruik van ouwel of gewoon brood blijft de eeuwen door voortgaan. Daarbij speelt een rol dat ouwels als ‘rooms’ worden gezien en brood als ‘gereformeerd’. Daarnaast zijn de lutheranen in Duitsland gewoon om ouwels te gebruiken. In de kern behoort deze kwestie ‘ouwel of spijsbrood’ tot de adiaphora. Zo bepaalden de context en de vraag hoe de lutheranen in Nederland zich binnen deze context wilden positioneren, mede de keuze hierin. Het gebruik van gewoon brood verbindt hen met de omringende protestanten, het gebruik van ouwel verbindt hen met de lutheranen in de omringende landen en met hun aanvankelijke traditie in Nederland.

Viering van het Heilig Avondmaal in de 17e eeuw

In de meeste gemeenten werd het Heilig Avondmaal vier keer per jaar gevierd.[41] Schultz Jacobi geeft een omschrijving van de viering van het Avondmaal in die tijd. Drie keer per jaar werd de gehele gemeente uitgenodigd om eraan deel te nemen via huisbezoek. De predikanten gingen tweemaal langs de huizen. Op zaterdagavond werd een boeteprediking gehouden. Op zondag ging de predikant na de preek naar beneden en gaf de zegen voor hen die niet aan het Avondmaal gingen deelnemen. Terwijl zij die niet deelnamen de kerk verlieten, zong de gemeente ‘O Lam Godes! onschuldig aen ’t hout des kruisses geslachtet’. Daarna werd het formulier uit de agenda voorgelezen, vervolgens kwamen de communicanten in groepjes van vijf of zes naar de tafel des Heren. De president-ouderling ontving de Avondmaalsloodjes. Onder de bediening werd uit de Passie Christi, of een psalm, of een hoofdstuk uit de profeten gelezen en liederen gezongen. De dienst werd afgesloten met een dankgebed en het uitspreken van de zegen.[42]

In 1672 verscheen Het Formulierboeck en in 1686 de Generaale Kerken Ordonantie voor de Gemeenten toegedaen de onveranderde Augsburgse Confessie in deze vereenighde Nederlanden. Toen was het gebruikelijk dat na de preek de dienst met een zegen werd afgesloten voor hen die niet aan het Heilig Avondmaal deel wilden nemen. Daarna volgde het Agnus Dei, werd het formulier gelezen. Het formulier gaf ook de woorden aan die bij de uitdeling aan iedere communicant gezegd werd:

Neemt en eet: dat is het Lichaam onzes Heeren Jesus Christi, voor uw sonden in den dood gegeven, dat sterke u tot het eeuwige leven Neemt en drinkt: dat is het bloed onses Heeren Jesu Christi, dat voor uwe sonden is vergoten; dat beware u tot het eeuwig leven.[43]

De nadruk komt te liggen bij de persoonlijke uitdeling.[44]

De viering van het Heilig Avondmaal in de 18e en 19e eeuw

Het huisbezoek als oproep tot deelname aan het Avondmaal vond lang niet meer overal plaats. De frequentie van het vieren van het Avondmaal neemt af naar vier maal per jaar. Waar eerst op de hoogtijdagen (Kerst, Pasen en Pinksteren) Avondmaal gevierd werd, gebeurt dit steeds vaker op andere zondagen en op Goede Vrijdag. Dit loopt parallel met de geleidelijk invoering van gewoon brood bij het Avondmaal.[45] De persoonlijke biecht bij de predikant verdween gaandeweg en later ook de boetediensten op zaterdag.

In 1819 werden de lutheranen door het Algemeen Regelement samengevoegd tot een kerkgenootschap. De synode raadde in 1819 de invoering van het gebruik van spijsbrood aan.[46] Van Wijngaarde plaatst dit en de toename van de viering van het Avondmaal op Goede Vrijdag in de context van het streven van de lutheranen deel uit te willen maken van het protestantse vaderland en niet voor rooms te willen worden aangezien.[47] In de 19e eeuw werden ook belijdende leden van andere protestantse kerken toegelaten tot het Avondmaal. Aan het einde van de 19e eeuw en begin van de 20e eeuw ontstond een hernieuwde belangstelling voor en terugkeer tot de lutherse liturgie en de confessionele eigenheid.

20e eeuw

Begin 20e eeuw worden ook in steeds meer gemeenten kleine bekertjes gebruikt bij de viering van het Heilig Avondmaal.[48] In de eerste helft van de 20e eeuw worden op enkele plaatsen kleine stappen van liturgische vernieuwing gezien. In veel gemeenten werd het Avondmaal gaandeweg weer vaker gevierd. De echte liturgische doorbraak kwam na de Tweede Wereldoorlog, mede gedragen vanuit de liturgische vernieuwing in Duitsland en Scandinavië. In 1948 werd de Wereldraad van Kerken in Amsterdam opgericht. Tijdens de vergadering werd ook het avondmaal gevierd. Ds. P. Boendermaker, afgevaardigde van de Evangelisch-Lutherse Kerk, nam er niet deel aan omdat hij bezwaren had tegen het hervormde avondmaalsformulier dat toen gebruikt werd. Volgens Boendermaker wordt er een legalistische maatstaf aangelegd: de spanning van tegelijk volkomen gerechtvaardigd zijn en tegelijk volkomen zondaar komt hierin volgens hem tekort.[49]

Consensus over het avondmaal tussen lutheranen en hervormden 1956

In 1953 werd er een gesprekscommissie geïnstalleerd. Die legde in 1954 de volgende gespreksnotitie ter bespreking voor: een consensus over het Heilig Avondmaal tussen lutheranen en hervormden. In 1956 werd deze consensus unaniem aangenomen.[50] De consensus in tien punten noemt in punt 7: ‘Beide kerken belijden, dat Christus in en door het sacrament werkelijk tegenwoordig is. De lutheranen vragen de calvinisten in hoeverre zij thans zondag 18, antwoord 47 nog voor hun rekening nemen. De calvinisten vragen de lutheranen in hoeverre een alom tegenwoordige menselijke natuur van Christus niet in feite een opheffing van de incarnatie betekent. Beide kerken zijn daarom van mening, dat de avondmaalsleer theologisch opnieuw moet worden doordacht.’

Deze consensus is opmerkelijk omdat hierin aan de ene kant de grote overeenstemming in opvattingen rond het avondmaal wordt geconstateerd en tegelijkertijd de nog openstaande verschillen worden benoemd. Ondanks die verschillen opent deze consensus de deur voor de gemeenteleden om aan het avondmaal in de andere kerk deel te nemen en voor de voorgangers om in de andere kerk voor te gaan en het avondmaal te bedienen.[51] De uit deze consensus voortgekomen intercelebratie is zeker voor zijn tijd vooruitstrevend.[52]

Ontwikkelingen tweede helft 20e eeuw

De vraag kwam op of kinderen niet eerder dan pas met zeventien, achttien jaar toegelaten konden worden tot het Heilig Avondmaal. Uitgangspunt was dat de doop reeds het recht tot deelname aan het avondmaal schenkt. De vraag is wanneer men dit recht voor het eerst uitoefent. De synode maakte in 1971 de toelating tot het avondmaal los van de bevestiging. De voorgestelde leeftijdsgrens van 12 jaar werd vaak niet gehandhaafd en de deelname van kinderen aan het avondmaal vond bij de meeste gemeenten ingang.[53]

Het verschijnen van het Gezangboek der Evangelisch-Lutherse Kerk met een orde voor de hoofddienst in 1955 bracht een grote verandering in de liturgie. Deze orde was gebaseerd op een dienst van woord en sacrament volgens het westerse katholieke stramien, dat Luther in de Formula Missae had aangehouden.[54] In de plaats van het avondmaalsformulier kwam nu het avondmaalsgebed. Tijdens de uitreiking wordt gemusiceerd of gezongen, afgesloten met ‘God zij gezegend, laat ons Hem nu prijzen die Zichzelf schonk ons ten spijze’. Het avondmaal ontvangt men staande, soms knielend, in een kring of halfrond rond de tafel. Ook het aantal avondmaalsvieringen neemt toe.[55] De orde van de hoofddienst uit 1955 is – met kleine aanpassingen in 1973 en 1988 – de liturgie die ook met weer aanpassingen als Orde I ingang heeft gevonden in het Dienstboek, een proeve (1998).[56]

Enkele gemeenten voeren aan het einde van de 20e eeuw het gebruik van ouwel weer in. Ze sluiten daarmee aan bij de oorspronkelijke Nederlands lutherse traditie, aldus Estié.[57]

Het Heilig Avondmaal in de Nederlands-lutherse traditie

Deze gang door de geschiedenis, weliswaar eclectisch, geeft een beeld van de wijze van vieren van het Heilig Avondmaal binnen de lutherse gemeenten en maakt de lezer hier en daar deelgenoot van de discussies die rond het avondmaal ontstonden. Zijn er dan door de geschiedenis heen continue factoren rond het avondmaal herkenbaar? Van Wijngaarden noemt aan het einde van het hoofdstuk over de ‘Liturgische ontwikkelingen betreffende de avondmaalsviering’ een paar continue factoren bij het avondmaal: ‘Die continue factoren bleken theologisch stevig gefundeerd. Bij de uitdelingspraktijk van het avondmaal bleek dat de persoonlijke uitdeling te zijn. … In de avondmaalsliturgie bleven vooral de praesentia realis, maar bijvoorbeeld ook gezongen teksten als Agnus Dei de banden met de lutherse traditie benadrukken.’[58] Ook het zingen onder de communie wordt door de eeuwen genoemd en draagt bij tot de wijze van beleving van het avondmaal.

In de kern verhoudt zich de lutherse traditie ook in Nederland tot Luthers avondmaalstheologie, die uitgaat van de inzettingswoorden, die een objectieve geldigheid hebben omdat zij woorden van Christus zijn. Alleen door het Woord kan er van een praesentia realis sprake zijn. Zijn gebod is ‘Neemt en eet’.[59] Als deze kern bewaard blijft, is er wat de vorm van de viering van het Heilig Avondmaal betreft veel vrijheid. ‘Laat ons in zulke heilige dingen … heilig handelen,’ is het advies van de Antwerpse Agenda.

Noten

[1] Dit spreken over een ‘Nederlands-lutherse traditie’ raakt meteen aan een onder lutherse historici gevoerde discussie over de vraag: of er sprake is van een ‘eigen’ Nederlands-lutherse traditie die zich inhoudelijk onderscheidt van ‘de’ lutherse traditie elders; en de vraag of dat wat men aanduidt met de ‘Nederlands-lutherse traditie’, in wezen voortkomt uit een aanpassing van de lutheranen aan de in Nederland dominerende protestantse stroming van het calvinisme. Deze vragen laat ik hier verder buiten beschouwing.

[2] Lutheranen in de Lage Landen is de titel van het in 2011 onder redactie van K.G. van Manen verschenen overzichtswerk van de geschiedenis van het Nederlands lutheranisme. De (hernieuwde) belangstelling voor liturgie en sacramenten komt ook in dit overzichtswerk tot uitdrukking doordat in alle hoofdstukken, die elk een periode in de geschiedenis bestrijken, in een aparte paragraaf ingegaan wordt op ‘Liturgie en sacramenten’.

[3] In de constitutie van de Lutherse Wereldfederatie zijn de onveranderde Augsburgse confessie en de Kleine catechismus van Luther expliciet als belijdenisgeschriften van de lutherse traditie genoemd. Deze behoren ook tot belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk, die in Artikel 1 van de kerk-orde worden genoemd.

[4] K. Zwanepol en C.H. van Campenhout, Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland, Zoetermeer: Protestantse Pers, 2009, 30.

[5] De Nederlanden waren op dat moment nog los samenhangende gewesten. Zij stonden ook nog niet geheel los van het Duitse rijk op wiens rijksdagen zij waren vertegenwoordigd. Zie J.W. Pont, De Lutherse kerken in Nederland, Haar belijdenisgeschriften, kerke-ordeningen en liederenschat historische toegelicht en ingeleid, Amsterdam: N.V. Swets & Zeitlinger, 1929, 64.

[6] Zie P. Estié, Het vluchtige bestaan van de eerste Nederlandse Lutherse Gemeente, Antwerpen 15661567, Amsterdam: Rodopi 1986, 8 v.

[7] Pont, 1929, 79.

[8] ‘De Ubiquiteitsleer, de Avondmaalsviering en Avondmaalsopvatting der Lutherschen worden door de Gereformeerde predikers bestreden en wederzijds scheldt men elkander uit. “Vleescheters” heeten de Luthersschen: “beeltstormer, swermers en vernufte” de Calvinisten, omdat zij “voorder niet en wilden gelooven dan sij en conden begrijpen”. Zie Pont 1929, 81.

[9] Naast de Mansfeldsche theologen Cyriacus Spangenberg, predikant en decaan van de kerken van Mansfelt, Martinus Wolff, predikant te Helsta en Joachim Hartmann, predikant te Helbra, waren Johannes Vorstius, superintendent van Itzehoe in Holstein, Hermanus Hamelmannus, hoogleraar theologie en predikant van de kerken van Lemgo in het graafschap Lippe, en Matthias Flacius Illyricus naar Antwerpen gekomen. Volgens Pont behoren alle theologen, hoewel zij onder elkaar ook verschillen, tot de richting die anti-melanchtoniaans is te noemen. Over deze adviseurs zie Pont, 1929, 94 vv.

[10] Zie Pont, 1929, 97.

[11] Pont 1929, de tekst van de confessie. Hier is de hele tekst van de confessie afgedrukt.

[12] Pont 1929, de tekst van de confessie, 96.

[13] ‘Het voorhanden zijnde materiaal (er zijn 35 huisavondmaalssets bekend) staaft dat huisavondmaalsvieringen geen incidentele gebeurtenissen waren,’ Martin van Wijngaarden, Schitterende getuigen, Nederlands luthers Avondmaalgerei als identiteitsdrager van een godsdienstige minderheid, Delft: Uitgeverij Eburon, 2016, 99.

[14] Agenda, Christliche Kirchenordnung der Gemeine Gottes so in Antorff der waren reinen unverfelschte Augspurgischen Confession zugethan , 1567. Van deze Agenda zijn alleen twee exemplaren in het Duits bekend, waarvan er zich één in de staatsbibliotheek van München bevindt en de andere in de universiteitsbibliotheek van Utrecht. In de bibliotheek van het evangelisch-luthers Seminarium, in de universiteitsbibliotheek te Amsterdam, bevindt zich een afschrift van deze Agenda van de hand van Schultz Jacobi. Tot op heden is het niet tot een publicatie van deze Agenda gekomen.

[15] Agenda 1567, ‘Vorrede an den Christlichen Leser’.

[16] Een van de beschuldigingen is, dat de lutherse kerk te Antwerpen in haar ceremoniën geen orde kent.

[17] Agenda 1567, ‘Vom Nachtmal des Herren’, 85 vv.

[18] Zie J.W. Pont, Geschiedenis van het lutheranisme in de Nederlanden tot 1618, Haarlem, de Erven F. Bohn, 1911, 421-424. En J.C. Schultz Jacobi, Geschiedenis der Evang. Luthersche Gemeente te Rotterdam, Rotterdam, K. Loos, 1865, 76v.

[19] Als bijlage B, 23-62 afgedrukt in F.J. Domela Nieuwenhuis, Geschiedenis der Amsterdamsche luthersche gemeente, Amsterdam, J. H. Gebhard & Co, 1856.

[20] Domela Nieuwenhuis 1856, bijlagen, 40.

[21] Een overzicht van deze loodjes met afbeeldingen is te vinden in H. Donga en C. van den Berg, Geslagen verbeelding, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2010, 231-242. Deze loodjes zijn tot in de 19e eeuw in zwang gebleven.

[22] ‘Ende opdat niemandt dan degene, die alsoo onderwesen zijn, ende die absolutie t sij particuliere oft openbare ontfangen ende sijne sunden bekent heeft, tot ten Avontmael des Heeren mochte toegelaten worden, soo sal der van een predicant een ijegelijck een teecken (twelck daartoe geordineert ende gemaeckt is) gegeven worden, ‘twelck hij des morgens, wanneer hij aan de tafel comen ende treden wil, sal wederbrenghen ende geven, als hierna volgt, opdat men mach weten niet alleen wat voor luijden dat ter ten Avontmael sullen comen, maer oock hoeveel datter sijn sullen.’, Domela Nieuwenhuis, 1856, bijlagen, 40 v. Van Wijngaarden merkt hierbij op dat het bij het gebruik van de Avondmaalsloodjes niet om gaat om geen overgeschoten gaven te hebben, daarover heeft hij niets kunnen vinden. Wat overbleef was buiten de liturgie (extra usu) gewoon ouwel en wijn. Van Wijngaarden, 2016, 96 v.

[23] Zie W.J. Kooiman, ‘Philippus Nicolai Contra Petrus Plancius in de strijd om de ubiquitas corporis Christi’, Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, (1968), 232-266.

[24] Kooiman, 1968, 234v.

[25] Confessie ofte Bekentenisse des Geloofs der Gemeente de Confessie van Augspurgh toegedaan in Amsterdam. Van wegen de Articulen van de Persoon, Menschwerdinge, Hemelvaert, Verhooginge ter rechterhand des eeuwigen Vaders ende toekomende verschijninge tottet gericht jesu Christi’, 1603.

[26] Verantwortung der Evangelischen Kirchen in Hollandt, wider die Lästerung Petri Plancii Calvinischen Predigers zu Amsterdam und seiner Consorten. Darinn sonderlich das Geheimniß vom Himmel und von der streitigen Ubiquitet, als auch der Unterschied zwischen der Augspurgischen Conferssion, und der Calvinisten Religion gründlich erklehret und außfündig gemacht wird. Gestellet durch Philippum Nicolai, der H. Schrift Doctorn, und Pastorn der Kirchen zu S. Cathrinen in Hamburg, Hamburg, Druckts und verlegts Philip van ohr. Im Jahr, asl die rechtgleubige Kirche in Holland angefochten, und gleichwol von dem Allmechtigen wunderbarlich erhalten ward, daß fromme Hertzen sagten: Gott regiert Mit In HoLLanD, 1603; Kooiman 1968, 238.

[27] Bij elke Avondmaalsviering moeten ze zich ‘mit den zweyen Flügeln deß Glaubens und der Hoffnung durch alle Wolcken und durch das gestirnte Firmament, in den hohen raumlichen Himmel erheben, auffahren, hinein kommen, und daselbst Christi Fleisch und Blut Geistlich essen und trincken.‘ Nicolai, 1603, 478 geciteerd volgens Kooiman, 1968, 254.

[28] zie Kooiman, 1968, 255 v.

[29] zie Kooiman, 1968, 259.

[30] Pont, 1618, 480 en Kooiman, 1968, 259 v.

[31] Kooiman, 1968, 266.

[32] Zie Schulz Jacobi 1865, 77 v.

[33] Schulz Jacobi, 1865, 78.

[34] Zie Schulz Jacobi, 1856, 79.

[35] Zie Schulz Jacobi, 1856, 81 v.

[36] Zie Schulz Jacobi, 1856, 82 v.

[37] Zie Schulz Jacobi, 1856 83 vv.

[38] Zie Schulz Jacobi, 1856, 87 vv.

[39] Zie Schulz Jacobi, 1856, 101.

[40] Schulz Jacobi, 1856, 102.

[41] K.G. van Manen, ‘Gedoogd in de samenleving, verdeeld in eigen kring, 1651-1698’, in K.G. van Manen (red.), Lutheranen in de lage Landen, Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 2011, 265. De variatie is echter van een keer per jaar tot maandelijks.

[42] Schulz Jacobi 1856, 147v.

[43] Geciteerd volgens Van Wijngaarden 2016, 97.

[44] Het kwam voor dat bij diensten met veel Avondmaalgangers mensen na ontvangst van de gaven meteen naaar huis vertrokken zonder het einde van de dienst af te wachten. Zie Van Wijngaarden 2016, 97.

[45] Van Wijngaarden, 2016, 109v.

[46] Schulz Jacobi, Nederlandsch-Luthersche Kerk, in Oud en Nieuw, uit de Geschiedenis der Nederlandsch-Luthersche Kerk, Rotterdam, V.L. Stoeller, 1863, 131.

[47] Van Wijngaarden, 2016, 103; 110.

[48] Th. A. Fafié, ‘Van het revolutiejaar tot het begin van de Eerste Wereldoorlog, 1848-1914’, in Lutheranen in de Lage Landen , 2011, 523.

[49] Zie C.J. de Kruijter, ‘Een bewogen tijdvak, 1914-1952’ in Lutheranen in de Lage Landen , 2011, 629 v.

[50] Zie K. van der Horst, ‘Van hereniging naar vereniging, 1952-2004’ in Lutheranen in de lange landen, 2011, 659.

[51] Deze methode om een oecumenische consensus te bereiken zonder de verschillen helemaal weg te poetsen, werd later ook in de jaren zeventig gehanteerd bij de totstandkoming van de Konkordie van Leuenberg.

[52] Zo concludeert W. Kooiman in een overzicht van de stand van de gesprekken tussen lutherse en calvinistische kerken over het avondmaal op dat moment. W. Kooiman ‘Het gesprek over avondmaals-gemeenschap tussen lutherse en calvinistische kerken, een stukje contemporaine kerkgeschiedenis’ in: C.W. Mönnich en G.C van Niftrik, Hervormd-Luthers gesprek over het avondmaal, explicatio van de consensus over het avondmaal 1956 tussen de Nederlandse Hervormde en de Evangelisch-Lutherse kerk, Nijkerk: G.F. Callenbacht N.V., 1958, 230.

[53] Zie K. van der Horst, ‘Van hereniging naar vereniging, 1952-2004’ in: K.G. van Manen (red), Lutheranen in de lange landen , 2011, 661 v.

[54] Zie Van der Horst, ‘Van hereniging naar vereniging, 1952-2004’, 707 v.

[55] Zie Van der Horst, ‘Van hereniging naar vereniging, 1952-2004’, 709.

[56] Dit Dienstboek, een proeve is in 2016 door de synode vastgesteld als dienstboek van de Protestantse Kerk.

[57] De tiende stelling bij de verdediging van zijn proefschrift, P. Estié, De stichting van een kerkgenootschap.

[58] Zie van Wijngaarden 2016, 127. Hierbij wordt ook opgemerkt dat de lutherse synode reeds in 1819 had besloten dat hervormden aan een lutherse avondmaalsviering konden deelnemen.

[59] Zie C.J. Munter, Het avondmaal bij Luther, Groningen: Drukkerij I. Oppenheim N.V., 1954, 119.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken