Menu

Basis

Liefdesmaaltijden

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

De gemeenschappelijke maaltijden van de eerste christenen

Vaak wordt een uniform beeld geschetst van de vroegchristelijke eucharistieviering, die wordt voorgesteld als een soort kopie van de laatste maaltijd die Jezus volgens de nieuwtestamentische instellingsverhalen heeft gehouden op de avond vóór zijn dood. Aandachtige bestudering van de beschikbare bronnen levert een veel gevarieerder beeld op. Er was aanvankelijk sprake van een veelvoud van vroegchristelijke maaltijdtradities die hun oorsprong vonden in Griekse, Romeinse en joodse maaltijdpraktijken. Narratieve tradities over de maaltijden die Jezus tijdens zijn leven had gehouden, drukten geleidelijk aan steeds meer hun stempel op deze liefdesmaaltijden. Dit resulteerde in de derde en de vierde eeuw in een vorm van eucharistieviering waarmee christenen uit latere eeuwen vertrouwd waren.

Gemeenschappelijke maaltijden hebben gedurende de hele Oudheid – en trouwens ook daarna – een centrale rol gespeeld in de mediterrane samenlevingen. Vooral de maaltijden die aan het einde van de dag en in de avond werden gehouden, waren bij uitstek gelegenheden voor sociale contacten, culturele activiteiten, en entertainment. In de Odyssee verhaalt Odysseus in het paleis van koning Alkinoös tijdens een feestelijk maal na zonsondergang uitvoerig over zijn omzwervingen (Odyssee 8-12). Plato hield zijn filosofische gesprekken tijdens maaltijden. In de periode waarin het christendom opkwam organiseerden allerlei Griekse en Romeinse verenigingen en clubs op gezette tijden voor hun leden gemeenschappelijke maaltijden. Deze verliepen volgens een vast patroon en kenden rituele elementen, zoals het plengen van wijn en zingen van hymnen voor de goden.

De eigenlijke maaltijd die begon tegen zonsondergang, werd gevolgd door een zogenaamd symposium, een after-dinner party. Tijdens die bijeenkomsten werd wijn gedronken, werden gesprekken gehouden en was er vaak muziek (bijvoorbeeld fluitspel) en dans. Ook joden kenden hun gemeenschapsmaaltijden, onder andere aan het begin van de sabbat, tijdens het Pesachfeest, en ook deze gingen gepaard met specifiek joodse gebruiken, zoals het uitspreken van zegeningen (berakchoth) over een beker met wijn en brood aan het begin van de maaltijd en een dankgebed ter afsluiting.

Juist die maaltijden markeerden hun onderlinge verbondenheid, de koinonia, de communio.

De eerste generaties van christenen waren van huis uit vertrouwd met deze maaltijdtradities en -gewoonten. Net zoals dat voor gemeenschappelijke maaltijden van niet-christenen gold, was het sociale aspect uiterst belangrijk. Misschien was het voor de kleine christelijke gemeenten die zich door hun overtuigingen en hun wijze van leven sterk onderscheidden van hun omgeving, nog wel extra belangrijk. Juist die maaltijden markeerden hun onderlinge verbondenheid, de koinonia, de communio die haar basis had in de verbondenheid met Christus.

In de bestudering van de vroegchristelijke maaltijden zijn het maaltijdaspect en als gevolg daarvan ook de sociale dimensie vaak onderbelicht gebleven. Dat valt voor een deel te verklaren uit het feit dat de focus sterk was gericht op één specifiek type van gemeenschapsmaal – meestal aangeduid met de term ‘eucharistieviering’ – dat, zo was de algemene opvatting, zijn oorsprong vond in de nieuwtestamentische instellingsverhalen, in de narratieve tradities over de laatste maaltijd die Jezus kort vóór zijn dood had gehouden. In die instellingsverhalen lag de nadruk op de rituele handelingen rondom beker en brood die daarbinnen een centrale rol speelden en verwezen naar de dood van Jezus. Het type maaltijd dat daarop was geënt, werd onderscheiden van andere, ‘gewone’ vroegchristelijke maaltijden, die vaak werden aangeduid als ‘agape-maaltijden’, liefdesmaaltijden. Voor die maaltijden was er veel minder aandacht.

Deze traditionele visie kan niet langer als plausibel gelden. Recent bronnenonderzoek heeft aangetoond dat het zojuist beschreven ‘klassieke’ type van eucharistieviering geleidelijk aan is ontstaan en pas in de derde en de vierde eeuw algemeen ingang heeft gevonden. Dat levert een heel ander en veel gevarieerder beeld op van de christelijke maaltijdpraktijken in de vóórgaande periode. Er bestond in de eerste twee eeuwen een grote verscheidenheid aan maaltijdpraktijken. Weliswaar hadden ze bepaalde elementen met elkaar gemeen: het waren in zekere zin allemaal ‘liefdesmaaltijden’ en ook was het gedenken van Jezus op de een of andere manier een onderdeel van die maaltijden. Maar voor het overige waren er aanzienlijke verschillen, zowel qua vorm als qua inhoud. Deze werden door verschillende factoren bepaald: door de samenstelling van de gemeenten, maar ook door de periode van het jaar. Christenen met een joodse achtergrond waren vertrouwd met andere maaltijdgewoonten dan christenen die uit een niet-joods milieu afkomstig waren. Het maakte verder ook verschil of er sprake was van regelmatig terugkerende wekelijkse maaltijden of van een maaltijd die alleen tijdens het jaarlijkse vroegchristelijke Paasfeest werd gehouden of na het overlijden van iemand. Daarbij is het belangrijk op te merken dat de christenen de gewoonten waarmee zij van huis uit vertrouwd waren, niet slaafs kopieerden, maar daaraan op creatieve wijze vormgaven. Daarbij lieten zij zich inspireren door narratieve tradities die hun schriftelijke neerslag zouden vinden in de Evangeliën. Daartoe behoorden onder andere de instellingsverhalen, maar ook andere narratieve tradities, bijvoorbeeld over de ‘broodvermenigvuldiging’ of over de verschijningen van de verrezen Heer (Emmaüsverhaal), speelden een belangrijke rol. Bovendien volgde geen van de bestaande maaltijdpraktijken simpelweg het patroon van een narratieve traditie. Men was er niet op uit om die tradities in een soort van mimesis zo getrouw mogelijk te kopiëren, zoals men in de middeleeuwse Mis of in het protestantse Avondmaal zou proberen te doen.

Ik wil het eigen karakter, maar ook de veelvormigheid van de vroegchristelijke maaltijdpraktijken illustreren aan de hand van enkele voorbeelden.

1 Korintiërs

De oudste gegevens over vroegchristelijke maaltijden worden vermeld in 1 Korintiërs 10.11. We vinden er geen precieze beschrijving van het verloop van de maaltijd, maar we kunnen uit de zinspelingen die Paulus maakt wel een aantal dingen afleiden. Allereerst gaat het om een echte maaltijd die bedoeld was om de maag te vullen. Deze vond ongetwijfeld op de gebruikelijke tijd van de dag plaats, dat wil zeggen: in de avond. Verder brachten de deelnemers hun eigen eten en drinken mee, een praktijk die in de Oudheid niet ongebruikelijk was. Dit moet aanleiding hebben gegeven tot problemen en ongeregeldheden. Het had in ieder geval tot gevolg dat niet iedereen evenveel te eten en te drinken kreeg: de een had honger en de ander werd dronken (11,20-21). In zijn kritiek op deze praktijk stelt Paulus dat op deze manier de maaltijd geen ‘maaltijd van de Heer’ is en in die context citeert hij een versie van het instellingsverhaal (11,23-26). Dat betekent niet, zoals in het verleden werd verondersteld, dat er een instellingsverhaal zou zijn gelezen en dat men brood en beker zou hebben gedeeld in de volgorde waarop dat in het instellingsverhaal gebeurde – om zo de dood van Jezus te gedenken. Uit 1 Korintiërs 10,16-17 blijkt weliswaar dat er brood werd gebroken en gedeeld en dat er uit een beker met wijn werd gedronken, maar in afwijking van het geciteerde instellingsverhaal werd er eerst uit de beker gedronken – nadat er een dankzegging over uit was gesproken – en werd pas daarna het brood gebroken en gedeeld. Dat kwam overeen met wat gangbaar was binnen het jodendom, waar veelal vóór het begin van een feestelijke maaltijd een zegening werd uitgesproken over een beker met wijn – als een soort toast – en vlak vóór het begin van de eigenlijke maaltijd werd brood gezegend en gedeeld (deze volgorde vinden we bovendien ook in de Didache; zie verderop).

Opvallend is verder de nadruk die wordt gelegd op de eenheid van degenen die aan de maaltijd deelnemen, die tot uiting komt in het breken van één brood en het drinken uit één beker (die rondging) en op hun verbondenheid met Christus met wie zij samen één lichaam vormen. Ten slotte is het niet onwaarschijnlijk dat op de eigenlijke maaltijd een variant van een symposium (after-dinner party) volgde. Deze zou de setting kunnen vormen voor de verschillende activiteiten die in de hoofdstukken 12 tot en met 14 worden beschreven (spreken van bemoedigende woorden; profeteren; zingen; spreken in tongentaal: zie met name hoofdstuk 14).

Handelingen van de Apostelen

In de Handelingen van de Apostelen is regelmatig sprake van gemeenschappelijke maaltijden. Het is moeilijk om zich op basis van de veelal summiere verwijzingen een wat preciezer beeld te vormen van het verloop van die maaltijden, maar enkele dingen springen in ieder geval in het oog. Allereerst is er verschillende malen sprake van het ‘breken van het brood’ (2,42.46; 20,7; 27,35). Het kan hier niet gaan om een aanduiding van de maaltijd als zodanig. De uitdrukking lijkt veeleer te verwijzen naar een ritueel gebaar dat, conform de joodse gewoonte, aan het begin van de maaltijd werd verricht. Het heeft in ieder geval een geladen betekenis. Dat blijkt met name uit het feit dat in het Evangelie van Lucas – dat door dezelfde auteur is geschreven – de Emmaüsgangers Jezus herkenden aan het breken van het brood (Lucas 24,31-35). Het breken en het delen van het brood zal zeker uitdrukking zijn geweest van de onderlinge eenheid van de deelnemers aan de maaltijden, maar wordt in ieder geval in verband gebracht met de aanwezigheid van Jezus. Omdat het gebaar ook in het instellingsverhaal van Lucas voorkomt (Lucas 22,19), zal het associaties hebben opgeroepen met de dood van Jezus. Opvallend is dat nergens melding gemaakt wordt van wijn. Blijkbaar speelde deze geen centrale rol tijdens de maaltijden waaraan Lucas en Handelingen refereren. Het is ook goed mogelijk dat er – in de regel – geen wijn werd gedronken (dat gebeurde sowieso niet tijdens elke maaltijd).

Enkele passages uit Handelingen laten iets zien van de sociale en diaconale aspecten van de gemeenschappelijke maaltijden. Daarin komen de eenheid en onderlinge verbondenheid van de christenen – die het onderscheid tussen christenen met een joodse en niet-joodse achtergrond overstijgt (10,9-43) – tot uitdrukking. Deze manifesteert zich vervolgens op een bijzondere manier in de wederzijdse materiële ondersteuning van de leden van de gemeenschap. In een veelgeciteerde passage uit het tweede hoofdstuk maakt het ‘breken van het brood’ deel uit van het (geïdealiseerde) leven van de eerste christenen die een gemeenschap met elkaar vormden en alles gemeenschappelijk bezaten (2,42.46). In hoofdstuk 6,1-3 is er een directe samenhang tussen het ‘bedienen van de tafels’ – een taak die wordt toevertrouwd aan zeven wijze mannen – en de dagelijkse ondersteuning (diakonia) van de weduwen. Materiële ondersteuning van degenen die daar behoefte aan hebben en gemeenschappelijke maaltijden, zijn rechtstreeks aan elkaar gekoppeld.

Didache

Verdere gegevens over de vroegchristelijke maaltijden vinden wij in een geschrift dat geen plaats heeft gekregen in de nieuwtestamentische canon, maar waarschijnlijk uit dezelfde periode stamt als een aantal nieuwtestamentische geschriften: de Didache. Precieze herkomst en datering zijn nog steeds omstreden, maar het is het meest waarschijnlijk dat het geschrift is ontstaan aan het begin van de tweede eeuw in de omgeving van Antiochië. Uit het geschrift blijkt in ieder geval een opmerkelijke vertrouwdheid met joodse gewoonten en opvattingen. Dit wijst erop dat er in de christelijke gemeenschappen waaruit de Didache voortkomt, veel christenen waren met een joodse achtergrond.

Opvallend is verder de nadruk die wordt gelegd op de eenheid van degenen die aan de maaltijd deelnemen.

De bekendheid met joodse gewoonten komt heel duidelijk naar voren in de hoofdstukken 9 en 10. We vinden daar gebedsteksten en rituele aanwijzingen die bestemd zijn voor een gemeenschappelijke maaltijd die met de term ‘eucharistie’ wordt aangeduid. De structuur van de maaltijd is duidelijk geënt op joodse maaltijdgewoonten: eerst een korte dankzegging over een beker met wijn en vervolgens een korte dankzegging over brood dat wordt gebroken. Daarop volgen de eigenlijke maaltijd, een dankgebed dat uit drie strofen bestaat en ten slotte nog een paar korte aansporingen en formules, waaronder de Aramese uitroep ‘Maranatha’ (Kom Heer). De inhoud van de gebedsteksten is echter duidelijk christelijk. Er wordt verwezen naar Christus, naar de kennis (gnosis) die hij bracht, naar de verrijzenis (zie met name 9,3 en 10,2). Opvallend is tegelijkertijd dat er niet uitdrukkelijk wordt verwezen naar de dood van Jezus en evenmin naar een instellingsverhaal.

Er is nog iets anders dat opvalt in de eucharistische maaltijd van de Didache: om aan de maaltijd deel te mogen nemen, moet men ‘heilig’ zijn. Dat betekende dat je gedoopt moest zijn (9,5). Anders gold je als onrein en mocht je niet van het brood en de wijn waar de dankzeggingen over waren uitgesproken deelnemen. De maaltijden hadden een exclusief karakter!

Tertullianus

Een mooi voorbeeld van een christelijk liefdesmaal dat geënt is op het patroon van de Grieks-Romeinse verenigingsmalen is het avondmaal (Latijn: cena) dat de Noord-Afrikaanse auteur Tertullianus beschrijft in hoofdstuk 39,16-20 van zijn Apologeticum (begin derde eeuw). De maaltijd die uitdrukkelijk als ‘gastmaal’ (convivium), maar ook als ‘liefdesmaal’ (Latijn: dilectio) wordt betiteld, bestaat uit twee delen. Eerst wordt tegen het einde van de dag een sobere maaltijd genuttigd nadat er een gebed is gezegd. Wanneer het donker is geworden, wordt het licht ontstoken en begint het tweede deel – vergelijkbaar met het Grieks-Romeins symposium. Tijdens die bijeenkomst worden er psalmen en hymnen gezongen en aan het einde, voordat men weer uiteengaat, wordt een gebed gezegd.

Nogal raadselachtig is het feit dat er niets wordt gezegd over brood en wijn of rituele teksten of gebaren die daar betrekking op zouden hebben. Dit des te meer omdat elders Tertullianus spreekt over brood dat beeld is van het Lichaam van Christus en ‘eucharistie’ wordt genoemd (Adversus Marcionem III, 19, 3-4 en IV, 40, 3-4) en op bepaalde dagen van de week in de ochtend wordt uitgedeeld (De corona 3). Er zijn twee verklaringen denkbaar: ofwel de riten met brood en wijn vonden plaats tijdens het liefdesmaal, maar Tertullianus noemde ze niet, ofwel ze vonden plaats in de ochtend. Probleem met de laatstgenoemde oplossing is dat Tertullianus geen verdere details geeft over de ochtendbijeenkomst. Er is in ieder geval geen bewijs voor de klassieke visie die veronderstelde dat er een ‘klassieke eucharistieviering’ plaats zou hebben gevonden.

Paasnacht volgens de Epistula Apostolorum

In de Epistula Apostolorum, een pseudo-apostolisch geschrift uit de tweede helft van de tweede eeuw dat in het Grieks is geschreven, maar alleen in het Koptisch en Ethiopisch is bewaard, vinden wij een zinspeling op het vroegchristelijke Paasfeest (Koptisch: hoofdstuk 7-8; Ethiopisch: hoofdstuk 15). Het omvat een nachtwake – die waarschijnlijk in de nacht van de 14e op de 15e Nisan, de nacht van het joodse Pesach, werd gehouden. Op het moment waarop de haan kraaide (dat wil zeggen: in het laatste deel van de nacht), werd de wake afgesloten door het ‘herdenken omwille van Hem’ (Jezus) en een ‘agape-maaltijd’. Opvallend is verder dat het Paasfeest in het teken staat van de dood van Jezus. Hoewel het hier een summiere passage betreft, lijken wij hier te maken te hebben met een combinatie van een liefdesmaal en het gedenken van de dood van Jezus. In de rituele setting van het vroegchristelijke Paasfeest en in combinatie met een liefdesmaal werd gevolg gegeven aan de opdracht van Jezus om hem te gedenken en zijn dood te verkondigen door het eten van het brood en het drinken uit de beker.

Hoe het verder ging

Als gevolg van verschillende factoren – door het feit dat de christelijke gemeenten steeds groter werden, maar zeker ook ook door de toenemende rol van de instellingsverhalen, ontstond geleidelijk aan een nieuwe vorm van christelijke maaltijd. De contouren worden al in het midden van de tweede eeuw zichtbaar bij Justinus (Eerste Apologie 65-67). De maaltijd die deze beschrijft, bestaat uit twee delen: een dienst van het woord met lezingen uit de Bijbel en een preek, en vervolgens een louter rituele maaltijd die bestaat uit het consumeren van een klein stukje brood en het drinken van een slokje wijn. Deze rituele nuttiging wordt voorafgegaan door een dankgebed, het eucharistisch gebed. Vanaf de derde/vierde eeuw werd daar een versie van een instellingsverhaal ingevoegd dat het hart zou worden van de middeleeuwse Mis en het protestantse Avondmaal.

De zojuist beschreven liefdesmaaltijden raakten niet volledig in onbruik, maar verdwenen naar de marge. Ze zouden voortaan als ‘gewone’, maaltijden worden beschouwd. In de eerste twee eeuwen waren ze dat zeker niet!

Gerard Rouwhorst is emeritus hoogleraar liturgiewetenschappen van de Tilburg School of Catholic Theology, Universiteit van Tilburg.

Literatuur

  • Paul Bradshaw, Eucharistic Origins (Oxford: Oxford University Press, 2004).
  • Jonathan Pater, “Allen deel aan één brood: Sociale dimensies van vroegchristelijke maaltijden,” in: De verhouding tussen liturgie en diaconie, red. Gerard Rouwhorst en Louis van Tongeren (Heeswijk: Berne Media, 2019).
  • David Hellholm en Dieter Sänger, The Eucharist Its Origins and Contexts (Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament 376, Tübingen: Mohr Siebeck, 2017).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken