Menu

Premium

Man

Geloofstaal & cultuurtaal

Het woord ‘man’ lijkt een zeer eenvoudig woord, maar blijkt volgens het Nederlandse woordenboek een reeks betekenissen te hebben: mens in het algemeen, mens van het mannelijk geslacht, echtgenoot, leenman, bemanningslid of mannelijk dier. Ook fungeert het woord ‘man’ als beeld voor dapperheid, verantwoordelijkheid en volwassenheid. Hieruit blijkt welke invulling onze cultuur traditioneel geeft aan de rol van de man. In kerk- en geloofstaal zijn er geen speciale nadrukken of nieuwe betekenissen. Wel is een tendens vanuit de cultuur voelbaar om de eerste betekenis – mens in het algemeen -minder te gebruiken. Dit inclusief taalgebruik wordt door menigeen als vrouwonvriendelijk ervaren.

Woorden

In het Hebreeuws is iesjhet meest voorkomende woord voor ‘man’ of ‘echtgenoot’, terwijl zachar het normale bijvoeglijk naamwoord ‘mannelijk’ is. Daarnaast wordtbaäl gebruikt (heer of echtgenoot) en het meervoud metiem (mannen of mensen in het algemeen [Jes. 41:14]). De Hebreeuwse poëzie kent gever voor de jonge of krachtige man (2 Sam.23:1) en enosj voor stervelingen in het algemeen (Ps. 9:20).

In het Grieks is anèr het meest voorkomende woord voor ‘man’. Daarnaast wordt arsèn gebruikt voor ‘mannelijk’ (Rom. 1:27; Gal. 3:28). Vaak wordt het woord anthroopos (mens) gebruikt, als er geen nadruk ligt op het geslacht van de persoon in kwestie (Hand. 25:22).

Betekenis in context

Oude Testament

Inclusief: mens

Het Hebreeuwse woord iesjkent een reeks betekenissen, die hieronder behandeld worden, tezamen met de andere Hebreeuwse woorden voor ‘man’. De inclusieve betekenis ‘mens’ komt zeer veelvuldig voor. In Exodus 35:21 staat dat iedere ‘man’ sieraden en kleden gaf voor de tabernakel, maar uit de verzen 22 en 29 blijkt dat het om ‘mannen en vrouwen’ ging. Man betekent in zo’n vers ‘ieder’ (vgl. onze uitdrukking ‘Jan en alleman’). Dit gebruik kan zich zelfs tot de engelen uitstrekken: elke ‘man’ (iedere engel) had twee vleugels (Ez. 1:11). Toch laat zich vaakmoeilijk vaststellen in hoeverre een tekst werkelijk inclusief is bedoeld. In Exodus 12:3 moet iedere ‘man’ een lam voor zijn gezin slachten. Het lijkt inclusief, maar slachten is mannenwerk, zoals ook uit 12:4 blijkt. Uit de opzet van de wetgeving blijkt dat de man veelal werd aangesproken (vgl. Lev. 20), terwijl de vrouw er soms apart bij vermeld staat (bijv. Num. 5:6). Veel teksten zijn strikt genomen dus niet inclusief, hoewel de sociale structuur van het volk Israël ervan uitging dat de man ervoor zorgde dat ook zijn vrouw en kinderen zich aan de wetten hielden.

De inclusieve betekenis is wel duidelijk aanwezig als het woord ‘man’ als tegenstelling tot God wordt gebruikt. De mens kan sommige dingen niet bereiken die God wel kan (vgl. Jes. 2:11; 31:8). God weet en begrijpt vele dingen die de mens te hoog gaan (vgl. Jer. 9:12; Spr. 19:21). De mens is slechts stof (Ps. 90:3) of vergankelijk als gras (Ps. 103:15). De mens is zondig en kan niet voor God verschijnen (Job9:2; 25:4).

Exclusief: man

De exclusieve betekenis – persoon van het mannelijk geslacht – komt in verschillende gradaties voor. Soms wordt er geen nadruk op gelegd: Noach was een rechtvaardig man (Gen. 6:9). Soms wordt er veel nadruk op gelegd, maar dan wordt meestal het woord zachar, ‘mannelijk’, gebruikt. Dat woord komt voor bij de besnijdenis (Gen. 17:10), bij de eerstgeborenen (Ex. 13:12), de priesters en Levieten (Lev. 6:18) en zelfs bij een geboortebe-richt (Jer. 20:15). Verder komt nogal eens ‘mannen en vrouwen’ voor, met de betekenis ‘iedereen’ (Jer. 51:22). Het woord ‘man’ in deze exclusieve betekenis wordt pas gebruikt op het moment dat de vrouw geschapen is (Gen.2:23).

Echtgenoot

De verhouding tussen man en vrouw komt nauwelijks expliciet aan bod. Impliciet wordt steeds duidelijk dat de man godsdienstig, juridisch en seksueel het gezag had over de vrouw, expliciet gemaakt in Numeri 30 voor wat betreft de geloften. Toch werd deze verhouding niet als het ideaal ervaren. Het heersen van de man over de vrouw was een negatief gevolg van de zondeval (Gen. 3:16), evenals onkruid op de akker (Gen. 3:18). De mens was op zoek geweest naar een gelijkwaardige partner, een tegenover (Gen. 2:20). Ook Hooglied straalt dit ideaal uit, verweven met de sociale moeilijkheden die de vrouw kan tegenkomen, als ze zich volgens dit ideaal gedraagt (Hgl. 5:2-7; 8:8-9).

De betekenis ‘echtgenoot’ komt voor bij iesj (Gen. 16:3), maar wordt ook omschreven met baäl. De grondbetekenis daarvan is ‘heer, meester’ en in de cultuur van Israël en de omliggende volkeren beschouwde de man zich ook als meester van zijn vrouw. Zo vinden de hofdienaren van Ahasveros dat de vrouwen haar mannen moeten eren (Ester 1:20), terwijl ook in de Israëlitische wetgeving de man de beloften van de vrouw kon beamen of ontkrachten (Num. 30). Daarnaast was baäl de aanspreektitel van allerlei goden, ook die van de God van Israël (Hos. 2:15), maar in het bijzonder die van de regengod Hadad, tegen wie Elia zijn leven lang streed (1 Kon. 18-19).

Overige betekenissen

Soldaten werden meestal ‘mannen’ genoemd, zoals de mannen van Ai (Joz. 8:21) of die van Dan (Ri. 18:11). Het kan ook in de pregnante betekenis van ‘dappere mannen’ voorkomen (1 Sam. 4:9; 1 Kon. 2:2). Ook andere groepsleden worden met ‘mannen’ aangeduid, zoals knechten (Gen. 24:59) of aanhangers (1 Sam. 23:8). Gods knechten kunnen daarom ook ‘man Gods’ genoemd worden: Mozes,Samuël, Elia, Elisa en een aantal anonieme profeten.

Uitzonderlijk zijn de volgende verzen: in Genesis 7:2 wordt een mannetjesdier ‘man’ genoemd en in Daniël 9:21 komt de zinsnede ‘de man Gabriël’ voor, duidend op de engel.

God als man

Met betrekking tot God komen de Hebreeuwse woorden voor ‘man’ in bijna alle bovenstaande betekenissen voor. De beeldspraak van God als soldaat komt tweemaal voor (Ex. 15:3; Jes. 42:13). Er worstelt een ‘man’ met Jakob (Gen. 3 2:24), maar uiteindelijk blijkt hij met God te maken te hebben. Toch wordt er driemaal met nadruk gezegd dat God geen man (mens) is: Hij is niet wispelturig (Num. 23:19; 1 Sam. 15:29) en tegen Hem kun je geen rechtszaak beginnen (Job 9:32). Ook de bewering dat man en vrouw naar Gods beeld geschapen zijn (Gen. 1:27; 5:1-2) weerspreekt Gods exclusieve mannelijkheid.

Veelvoorkomend is de beeldspraak van God als echtgenoot. Het woordbaäl was een titel voor een godheid. Jesaja gebruikt die term voor God om Hem als heer (1:3) en maker (54:5) aan te duiden. Hosea maakt er echter een metafoor van: God als echtgenoot, het volk als vrouw (zo ook Jer. 3 en Ez. 16, 23). De relatie tussen de echtgenoten die deze metafoor schetst, is niet de normale verstandhouding tussen menselijke mannen en vrouwen. Het is en blijft beeldspraak, waarbij het punt van overeenkomst ligt in trouw en ontrouw, niet in de specifieke daden van man of vrouw. God overtreedt zijn eigen echtscheidingsre-gels (Hos. 2; Jer. 3) en huwelijksregels door de echtgenoot te zijn van twee zusters (Ez. 23). Zo mag niets uit deze passages de menselijke man het excuus geven zijn vrouw te mishandelen of buiten de wet om te straffen in gevallen van (vermeend) overspel.

Nieuwe Testament

De verschillende betekenissen van het Hebreeuwse woord iesjkomen ook voor bij het Griekse anêr. Het wordt inclusief gebruikt (Rom. 4:8), exclusief (Mat. 1:19) en in de betekenis van echtgenoot (Luc. 16:18), groepslid (Hand. 17:22) en engel (Hand. 1:10).

God en Christus als man

God voorgesteld als man komt ook in het Nieuwe Testament voor, hoewel het woord anêr niet rechtstreeks voor God gebruikt wordt. Lucas en Marcus vertellen een aantal gelijkenissen waarin een anthroopos, ‘mens’, staat voor God (Mar. 12:1-12; Luc. 14:15-24; 15:11; 20:9). Andere keren wordt door hen de hoofdfiguur omschreven als rechter (Luc. 18:2) of vader (Luc. 15:12). Matteüs gebruikt het woord ‘mens’ zo min mogelijk in gelijkenissen en omschrijft de hoofdpersoon het liefst als ‘heer’ (Mat. 20:1, 11) of ‘koning’ (Mat. 22:1-14). Deze bevangenheid komt voort uit de joodse eerbied voor de heiligheid van God, maar evenzeer uit de afkeer van de al te menselijk voorgestelde Griekse en Romeinse goden.

De metafoor van het huwelijk als omschrijving van de relatie tussen God/ Christus en de gemeente wordt regelmatig gebruikt (Rom. 7:1-6; Ef. 5:25-33; Op. 21:2), gebaseerd op bovengenoemde profetische teksten.

De beeldspraak van hoofd en lichaam voor Christus en de gemeente resulteert erin, dat over de gehele gemeente, zowel mannen als vrouwen, wordt gezegd dat zij ‘de mannelijke rijpheid’ moet bereiken (Ef. 4:13). De gemeente groeit, als lichaam van Christus, van onmondigheid (4:14) naar volwassenheid door allerlei werkers die de heiligen toerusten tot dienstbetoon (4:12; vgl. Hebr. 5:11-6:3).

Man en vrouw

Wat opvalt in het Nieuwe Testament is de grote aandacht voor de verhouding tussen man en vrouw. Die is zowel te typeren met gezagsverhouding als met gelijkwaardigheid. Veel brieven spreken zich uit voor een traditionele gezagsverhouding waarbij de man ‘hoofd’ is (1 Kor. 11:3; Ef. 5:23), veelal gebaseerd op de scheppingsvolgorde (1 Kor. 11:9; 1 Tim.2:13).

Tegelijkertijd wordt dat ‘hoofd’schap aan banden gelegd, ja tot op het gelijkwaardige toe ingeperkt. Het eerste motief daarvoor is het geloof in Christus. Alle gelovigen zijn zonen van God, ongeacht of ze mannelijk of vrouwelijk zijn (Gal. 3:26-28). Mannen moeten hun vrouwen eren, omdat zij mede-erfgenamen zijn (1 Petr. 3:7). Het tweede motief stamt uit Genesis 2:24. ‘Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn’. Deze tekst citeert Jezus om mannen voor te houden dat echtscheiding niet naar hun willekeur mag geschieden, maar een pastorale uitzondering hoort te zijn (Mar. 10:1-12). De eenzijdigheid waarmee de man zijn vrouw kon wegzenden (Deut. 24:1-4) wordt door Jezus omgesmeed tot gelijkwaardigheid: ieder die een huwelijkspartner verlaat, man of vrouw, overtreedt het zevende gebod (Mar. 10:11-12).

Dezelfde tekst inspireerde Paulus tot een nieuwe invulling van het beeld ‘hoofd’: zoals Christus hoofd is van zijn lichaam, de gemeente, zo kan men man en vrouw vergelijken met hoofd en lichaam (Ef. 5:29-30). Deze vergelijking betekent voor de man dat hij zijn vrouw moet liefhebben, zich voor haar overgeven, haar koesteren en onderhouden (5:2529). Het traditionele overwicht van de man lijkt in Christus bijna in het niet te vallen. Na acht verzen over dit onderwerp verzucht Paulus: ‘En toch, in de Here is evenmin de vrouw zonder man iets, als de man zonder vrouw. Want gelijk de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw’ (1 Kor. 11:11-12). Dezelfde gelijkwaardigheid trekt Paulus door naar het seksuele gebied. Dat de vrouw niet over haar lichaam te beschikken heeft, doch haar man (1 Kor. 7:4a), was heel traditioneel. Maar dat ook de man niet over zijn lichaam te beschikken heeft, doch zijn vrouw (1 Kor. 7:4b), was nieuw.

Kern

Het woord ‘man’ kan in het Hebreeuws, Grieks en Nederlands verschillende nuances hebben. Het is daarom zaak de context van dit woord goed te bestuderen, alvorens tot conclusies te komen over wie er bedoeld wordt.

Oude en Nieuwe Testament spreken over God met voornamelijk mannelijke woorden en beelden. Beide testamenten hanteren de metaforen ‘vader’ en ‘echtgenoot’ voor God. Het Oude Testament heeft daarnaast genoeg uitspraken waaruit blijkt dat deze vergelijkingen niet in alle opzichten toegepast kunnen worden. Het Nieuwe Testament geeft blijk van ditzelfde inzicht door vrij omslachtig te formuleren en God nooit rechtstreeks ‘man’ te noemen. God is geen man (of mens), maar de mens (man en vrouw) is beeld van God. Bovendien is de Bijbel verwoord in de (soms patriarchale) cultuurtaal van die dagen. Onze invulling van het woord ‘man’ is door onze cultuur bepaald. Daarom is het onmogelijk de mannelijke taal over God direct en zonder uitleg in deze tijd te gebruiken.

De verhouding tussen man en vrouw kent in de twee testamenten dezelfde elementen, maar een verschillende nadruk. Het Oude Testament kent weliswaar het ideaal van gelijkwaardigheid (Gen. 2 en Hgl.), maar gaat grotendeels uit van het gezag van de man over zijn vrouw in godsdienstig, juridisch enseksueel opzicht. Het Nieuwe Testament gaat ook uit van een dergelijke gezagsverhouding, maar benadrukt op verschillende manieren de gelijkwaardigheid op godsdienstig (Gal. 3:26-28), juridisch (Mar. 10:11-12) en seksueel (1 Kor. 7:4b) gebied. De eenheid van man en vrouw is daarbij het onderliggende motief.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: gemeente, huwelijk, mens, vrouw.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken