Menu

Basis

Pastores in de PKN en hun ervaringen met euthanasie*

THEO BOER, Houten
RONALD BOLWIJN, Utrecht
MAAIKE GRAAFLAND, Ede
WIM GRAAFLAND, Woerden
ANNEMARIEKE VAN DER WOUDE, Nijmegen

Casus

Een zeer gelovig mens. Geboren en getogen op de Bible belt. De ‘leeftijd der sterken’ al ruimschoots bereikt. Door de aandoening ALS kon hij niet langer thuis wonen. In het verpleeghuis maakte hij op iedereen indruk omdat hij nooit klaagde en nooit opgaf. Kon hij zijn boek zelf niet meer vasthouden, dan gebruikte hij een leesplankje. Kon hij zijn boterham zelf niet meer snijden, dan gebruikte hij een aangepast bord en bestek. Maar er was één ding dat hem niet losliet: de angst om te stikken. Op televisie zag hij een programma over euthanasie en dat zette hem op een spoor – een spoor dat hij beschouwde als van God gegeven. Hij overlegde met de verpleeghuisarts, hij sprak met zijn vijf kinderen. Zij konden zijn vraag om levensbeëindiging begrijpen. Dat maakte hem rustig. Ook wilde hij de predikant nog spreken. Niet om hem om toestemming te vragen, maar om hem uit te leggen dat hij zijn euthanasiewens kon verenigen met zijn geloof. Ze hebben samen gebeden. Enkele dagen later is meneer op zijn eigen verzoek gestorven, in het bijzijn van zijn kinderen.

Dit is slechts een van de vele situaties waarin een pastor, verbonden aan een kerkelijke gemeente of aan een zorginstelling, te maken kan krijgen met een verzoek om euthanasie.1 Hoe stelt een pastor zich dan op? Op welke manier begeleidt hij zijn pastorant? Welke rol speelt zijn eigen visie in de manier waarop hij het pastorale gesprek voert? Onder andere deze vragen zijn aanleiding geweest om onderzoek te doen onder pastores van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) naar hun ervaringen met en opvattingen over euthanasie.

Inleiding

Sinds 2002 kent Nederland de ‘Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’ (WTL). In de jaren die volgden, was sprake van een stabilisering van de euthanasiecijfers op een jaarlijks gemiddelde van bijna 2000 meldingen. Vanaf 2006 zette een stijging in, leidend tot 6585 gemelde euthanasieën in 2017.2 Daar kunnen we nog een onbekend aantal gevallen van actieve levensbeëindiging aan toevoegen die niet door artsen gemeld worden en zich in een ‘grijze zone’ bevinden. Dat cijfer werd voor 2015 op meer dan 1200 gevallen geschat, waardoor het werkelijke aantal gevallen van euthanasie fors hoger zou kunnen liggen dan het aantal gemelde gevallen.3 Op een totaal van ca. 150.000 sterfgevallen in Nederland is thans bij circa 5% sprake van actieve levensbeëindiging.

Niet alleen het aantal mensen dat in Nederland sterft door euthanasie neemt toe maar binnen die groep neemt ook het aantal euthanasieverzoeken toe van mensen die niet-terminaal ziek zijn. In de rapportages gaat het om drie categorieën: mensen met dementie (in 2017: 169 meldingen), mensen die ondraaglijk psychisch lijden (in 2017: 83 meldingen) en mensen die gebukt gaan onder een stapeling van ouderdomsklachten (in 2017: 293 meldingen). Het aantal niet-terminaal zieken als percentage van het totaal aantal patiënten steeg van 3% in 2012 naar 8% in 2017, hetgeen in absolute aantallen een stijging betekent van 121 naar 545.4

In Nederland is het publieke debat over levensbeëindiging op verzoek in 2016 in alle hevigheid opgelaaid rondom het thema ‘voltooid leven’, dat wil zeggen mensen die geen ernstige medische klachten hebben maar toch vra-gen om hulp om hun leven te beëindigen. Een adviescommissie onder voorzitterschap van Paul Schnabel adviseerde begin 2016 om de bestaande wet niet te verruimen, niet in de zin dat ‘voltooid leven’ sec een reden voor euthanasie mag zijn, noch in de zin dat anderen dan artsen assistentie bij het sterven zouden mogen verlenen.5 Ultimo 2016 kwam er een kabinetsreactie op het rapport, met aanbevelingen die haaks stonden op de adviezen van de adviescommissie: wèl een aparte Wet Voltooid Leven en niet langer de verantwoordelijkheid van de arts maar van een zogeheten stervenshulpverlener.6

Rond diezelfde tijd maakte Tweede Kamerlid Pia Dijkstra (D66) haar initiatiefwetsvoorstel ‘Toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek’ openbaar.7 In grote lijnen komt haar voorstel overeen met de kabinetsreactie. Aan de discussie in 2016 droegen ook in niet onbelangrijke mate de uitkomsten bij van een onderzoek van Els van Wijngaarden. Uit meer dan twintig interviews die zij afnam bij mensen die ‘klaar met leven’ zijn, blijkt dat achter de term ‘voltooid leven’ uiteenlopende en ook tegenstrijdige gevoelens schuilgaan.8 Met de komst van een nieuw kabinet in 2017 werd besloten tot verdere discussie en verder onderzoek.9

De discussies rondom voltooid leven illustreren hoezeer er sprake is van een voortgaande verschuiving in de publieke opinie ten aanzien van euthanasie.10 De euthanasiewet zelf is een ‘artsenwet’: zij biedt juridische bescherming aan een arts die in een noodsituatie euthanasie verleent en zich daarbij houdt aan de zes wettelijke zorgvuldigheidseisen. Toch neigt de publieke opinie in Nederland er in toenemende mate toe om een geassisteerde dood te zien als een recht van elke wilsbekwame, volwassen burger met een duurzame doodswens. Daarbij zien we in ethisch opzicht ook een verschuiving van overwegingen van barmhartigheid (het voorkómen van ondraaglijk lijden, aanvankelijk vooral in de context van een stervensproces), naar autonomie en waardigheid.

Er is internationaal veel onderzoek gedaan naar de publieke opinie, ook in landen die geen euthanasiewet hebben.11 Ook is er onderzoek gedaan naar factoren die de attitude tegenover euthanasie bepalen, bijvoorbeeld bij artsen en verpleegkundigen. Religie en religiositeit zijn blijkens sommige onderzoeken de belangrijkste attitudebepalende factor.12

Euthanasie: de PKN en haar voorlopers

Hoe zit het met de discussie over en acceptatie van euthanasie binnen de protestantse kerken? Tegen de beeldvorming bij velen in kunnen we stellen dat protestanten in Nederland niet uitsluitend een remmende factor waren. Weliswaar waren er tussen 1980 en 2000 kritische stemmen als die van Jochem Douma, W.H. Velema en directeur Henk Jochemsen van het Lindeboom Instituut. Intussen waren mainstream theologen minder kritisch en in veel gevallen juist uitdrukkelijk ‘pro’. De Protestantse Kerk in Nederland en haar voorlopers publiceerden van 1972 tot 2006 in totaal zes rapporten over vragen rond pastoraat en het levenseinde. Het vroegste daarvan, een hervormd rapport uit 1972, was opmerkelijk positief over euthanasie, hoewel bedacht moet worden dat men daaronder destijds ook het nalaten of stoppen van kansrijke behandelingen verstond (‘passieve euthanasie’).13 Het gereformeerde rapport Euthanasie en pastoraat uit 1985, twee jaar later door de hervormde synode ongewijzigd overgenomen, concludeert dat euthanasie ‘in het licht van het christelijk geloof niet onverantwoord behoeft te worden geacht’. Zijn tijd ver vooruit, accepteert het ook psychisch lijden als een mogelijke grond voor euthanasie.14 Ruim een decennium later leek de kerkleiding van de Samen op Weg-kerken juist weer op de rem te trappen – een groep van ruim honderd predikanten sprak van een ‘ruk naar rechts’ -, al dienen we te bedenken dat deze verklaring sprak over de voorgenomen legalisering en niet over de pastorale uitzondering waar het in 1985 over ging.15 Na de eeuwwisseling verschenen er nog drie rapporten die raken aan vraagstukken die met euthanasie te maken hebben. Zij opereren behoedzaam, om de discussie niet opnieuw open te breken.

Behalve deze rapporten is de rol van protestantse theologen die pleitten voor de mogelijkheid van euthanasie niet te onderschatten: denk aan de Groningse theoloog P.J. Roscam Abbing in de jaren ’70, aan de welsprekende pleidooien van VU-hoogleraar en lid van de Gezondheidsraad Harry Kuitert, en aan de bijdragen van de Leidse ethicus Heleen Dupuis, één van de eerste voorzitters van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE).16 Ook belangrijke protestantse artsen als VU-hoogleraar Cees van der Meer (oprichter van de eerste medisch-ethische commissie in Nederland) en hoogleraar huisartsgeneeskunde Cor Spreeuwenberg bepleitten de bespreekbaarheid van euthanasie. Hoe die protestantse acceptatie van euthanasie precies verklaard moet worden, zou nog nader geanalyseerd moeten worden. Te denken is aan de afwijzing van het natuurrecht en dus van een natuurlijke dood als norm en aan een voorkeur voor een situationele liefdesethiek boven een rigide gebodsethiek (‘de geboden zijn er voor de mens, niet omgekeerd’). Ook kan gewezen worden op het protestantse individualisme (‘het priesterschap van alle gelovigen’) en op het transparantiestreven dat het calvinisme kenmerkt.17

Bij de protestanten binnen de PKN is het onderwerp ‘euthanasie’ dus bepaald geen taboe. Niet beantwoord is daarmee de vraag in welke mate euthanasie binnen haar gelederen daadwerkelijk aan de orde is en hoe een pastor zich tot een euthanasiewens verhoudt. Enerzijds mag worden aangenomen dat verschuivingen in de publieke opinie ook aan de PKN niet voorbij zijn gegaan. Anderzijds lijken veel van de hedendaagse aarzelende geluiden over euthanasie toch vooral uit christelijke hoek te komen, waarbij ook bedacht moet worden dat er tussen de modaliteiten – geloofsrichtingen binnen de kerk – aanzienlijke verschillen bestaan. Maar deze constatering verdient onmiddellijk nuancering. Ook buiten de kerk zijn kritische geluiden op te vangen over het, naar het schijnt, alsmaar voortgaande streven naar de maakbaarheid van leven en sterven. Daarnaast valt te verwachten dat er in de pastorale praktijk, net zoals in de dokterspraktijk, sprake kan zijn van botsende verwachtingen, met mogelijke spanningen tot gevolg.

Ondanks de reeds genoemde kerkelijke rapporten was er tot op heden geen onderzoek gedaan naar de ervaringen van Nederlandse pastores met euthanasie, noch naar hun houding daaromtrent.18 Is euthanasie onderwerp van gesprek tussen pastorant en pastor? Heeft de pastor ervaringen met situaties waarin de opvatting van de pastorant botst met het eigen standpunt? Heeft de pastor een theologische visie op dit vraagstuk?

Euthanasie en pastores

In 2017 is er een enquête verspreid onder pastores (gemeentepredikanten en predikant-geestelijk verzorgers) binnen de PKN. De volgende deelvragen zijn aan hen voorgelegd, die deels betrekking hebben op hun ervaringen en deels op hun opvattingen:

1. Welke ervaringen hebben predikanten met pastoranten met een euthanasiewens?
2. Wat is de visie van de pastor op de morele aanvaardbaarheid van euthanasie?
3. Hoe belangrijk is de bijbelopvatting van pastores bij hun positiebepaling en hoe vaak worden zij door pastoranten op dit punt bevraagd?
4. Welke pastorale benadering staat pastores voor als zij te maken krijgen met een euthanasiewens, uitgesplitst naar kerkelijke ligging?
5. Welke situaties rondom euthanasie ervaren pastores als bijzonder moeilijk?
6. In welke mate zijn er verschillen van mening over het onderwerp ‘euthanasie’ binnen de trias pastor-gemeente-kerkenraad?
7. In hoeverre is er gezien de complexiteit van een euthanasievraag bij pastores behoefte aan ondersteuning?
8. Vinden pastores het van belang dat de PKN zich meldt in het publieke debat over euthanasie?

Methode

Het uitgevoerde onderzoek is exploratief, zonder vooraf opgestelde hypothesen. Leidende vermoedens waren dat predikanten binnen de PKN regelmatig met euthanasie in aanraking komen, dat zij hierover geen eensluidende opinies hebben en dat er bij meer orthodoxe predikanten minder draagvlak is voor euthanasie dan bij hun meer liberale collega’s.

Voor het onderzoek werd een selectie gebruikt van het bestand met predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland. De selectie omvatte alle dienstdoende gemeentepredikanten, emeritus-predikanten tot en met 70 jaar en dienstdoende predikanten met bijzondere opdracht buiten gemeentes (voornamelijk geestelijk verzorgers in zorginstellingen). Dit bestand bestond uit 2.556 predikanten, waarvan 513 emeritus-predikanten en 1.650 gemeentepredikanten in actieve dienst. Het aantal volledig ingevulde vragenlijsten kwam uit op 684 (26,8%). Van de respondenten waren er 635 gemeentepredikant, hetgeen betekent dat 38,5% van de gemeentepredikanten aan het onderzoek heeft meegedaan.19 In gevallen waar dat verantwoord was, zijn ook de antwoorden uit niet-volledig ingevulde vragenlijsten meegeteld. Gevraagd werd naar de werkplek (gemeente/zorginstelling), de grootte van de gemeente, de grootte van de burgerlijke gemeente, het aantal werkzame jaren als pastor en de leeftijd van de pastor. Ook kon men de kerkelijke ligging binnen de PKN aangeven. De PKN is een plurale kerk met gemeenten en pastores met verschillende modaliteiten. Men kon maximaal twee keuzen maken uit elf verschillende typeringen. We deelden de gekozen denominaties in drie profielen in. Onder (meer) ‘orthodox’ verstaan we: Gereformeerde Bond, confessioneel, evangelisch, hervormd en gereformeerd. Onder (meer) ‘liberaal’ verstaan we: liberaal, charismatisch, midden-orthodox, protestants, oecumenisch, luthers en vrijzinnig. Als ‘gemengd’ beschouwen we pastores die tradities uit beide groepen hadden aangekruist. Deze onderverdeling in drie typen heeft een nivellerend effect en de verschillen zouden groter zijn wanneer we naar alle typeringen zouden uitsplitsen. Voor een overzichtelijke verslaglegging was dit echter geen optie.20 De gekozen indeling bleek adequaat: wanneer het profiel van de predikanten van invloed was op de scores, volgt de ordening van de resultaten altijd deze indeling (van hoog naar laag of omgekeerd).

Gevraagd werd hoeveel personen er in het jaar 2016 werden begeleid naar het levenseinde en bij hoeveel van hen het om euthanasie ging. Een aparte tabel werd gemaakt om de relatie tussen werkervaring en de ervaring met euthanasie bij een terminale ziekte te tonen, de meest voorkomende aanleiding voor euthanasie. Op een 4-puntsschaal werd respondenten gevraagd naar hun persoonlijke visie op euthanasie in het algemeen. Op een 100-puntsschaal werd gevraagd naar de persoonlijke visie op euthanasie, uitgesplitst naar vijf medische contexten (euthanasie bij terminale ziekte, dementie, psychiatrische ziekte, ouderdomsklachten en voltooid leven). Vervolgens werd gevraagd of men vond dat de Bijbel voldoende aanknopingspunten biedt voor het eigen standpunt over euthanasie. Bij de rapportage werden de antwoorden op deze vraag in verband gebracht met het eigen standpunt van de respondenten over de aanvaardbaarheid van euthanasie en met hun modaliteit. Om de interactie tussen de pastor en de pastorant ingeval van een euthanasieverzoek te verkennen werd een aantal stellingen onderzocht op een 100-puntsschaal (nooit-altijd): ‘personen die ik begeleid zien euthanasie als een reële mogelijkheid’, ‘zij vragen mij wat ik als pastor vind van euthanasie’, ‘zij vragen hoe er vanuit de Bijbel gedacht wordt over medische beslissingen rond het levenseinde’ en ‘zij gaan ervan uit dat ik als pastor tegen euthanasie ben’. Tot slot de stelling: ‘wanneer ik mensen begeleid op weg naar hun levenseinde, voeg ik mij naar hun wensen en opvattingen’. Voorts konden respondenten op een 4-puntsschaal hun mening geven over stellingen over de pastorale begeleiding van mensen met een euthanasiewens. In een open vraag werd geïnformeerd wat de pastor als het moeilijkst heeft ervaren bij euthanasie. De antwoorden op deze vraag zijn apart geanalyseerd in een premaster-studie, die we hier presenteren.21 Er werden door 450 respondenten antwoorden gegeven, waarvan er 440 bruikbaar bleken, na bewerking volgens de CCA-methode met behulp van het programma Atlas Ti 8.0.22 Voorts kon men antwoorden op vragen over de opvattingen over euthanasie binnen de trias pastor-gemeente-kerkenraad en of men ondersteuning wenst in het pastoraal werk rondom euthanasie. Tot slot is gevraagd of pastores van mening zijn dat de PKN een rol moet spelen in het publieke debat over euthanasie.

De gegevens zijn geheel geanonimiseerd. De uitzondering vormt een lijst van respondenten die aangaven dat zij in de toekomst mogen worden benaderd voor vervolgonderzoek; van hen werd een e-mailadressenbestand aangemaakt. De gegevens worden bewaard in het Dataverse-domein van de PThU bij de Vrije Universiteit.

In wat nu volgt, beschrijven wij eerst de algemene onderzoeksresultaten en vervolgens staan wij uitvoeriger stil bij een van de drie open vragen uit de enquête, namelijk de vraag naar de situatie rond euthanasie die voor de pastor het moeilijkst is geweest.

Kwantitatieve onderzoeksresultaten

Uit de algemene gegevens van de respondenten blijkt dat de helft afkomstig is uit plaatsen met minder dan 10.000 inwoners. Eveneens de helft heeft twintig jaar of langer ervaring in het pastoraat, en de helft van de predikanten werkt in een gemeente van meer dan 400 zielen; de andere helft in kleinere gemeenten (Tabel 1). Uit de gegevens bleek dat van deze onafhankelijke variabelen alleen het aantal jaren ervaring in het pastoraat invloed heeft op de voor ons onderzoek relevante afhankelijke variabelen (hierover later meer). Respondenten met een meer orthodox profiel zijn gemiddeld vijf jaar jonger dan collega’s met een gemengd of liberaal profiel en hebben minder werkervaring. Van de predikanten gaf 92% aan in het laatste jaar een of meer personen te hebben begeleid naar het levenseinde (Tabel2). In 11% van die sterfgevallen betrof het euthanasie, waarbij een contrast waarneembaar is tussen de meer orthodoxe pastores (euthanasie bij 5% van de begeleide sterfgevallen) en de meer liberale pastores (ruim 13%). Het overgrote deel van de pastores had in de afgelopen vijf jaar ervaringen met euthanasie, vooral bij terminaal zieken; slechts 22% van de pastores heeft in vijf jaar tijds geen ervaringen met euthanasie in een terminale setting. De ervaringen zijn minder frequent waar het gaat om euthanasie bij dementie en gestapelde ouderdomsziekten en het minst frequent bij psychiatrische aandoeningen en voltooid leven (Tabel 3). Behalve dat er met de modaliteit een duidelijke correlatie bestaat, hangen ook de werkervaring en de ervaringen met euthanasie samen: pastores met meer jaren werkervaring begeleiden vaker iemand bij een euthanasiewens. Er is vooral een groot verschil tussen pastores met tot 10 jaar ervaring en pastores met meer dan 10 jaar ervaring (Tabel 4).

Een meerderheid van de pastores heeft begrip voor euthanasie. Gevraagd naar hun visie op de aanvaardbaarheid van euthanasie, blijkt een meerderheid (59%) van de pastores het ‘oneens’ of ‘meer oneens dan eens’ met de stelling dat euthanasie onverenigbaar is met een christelijke levensovertuiging. Tegelijkertijd ervaart een aanzienlijke minderheid (39%) die strijdigheid wel (Tabel 5a). Opvallend zijn ook hier de (grote) verschillen tussen de modaliteiten. Terwijl van de meer orthodoxe pastores 87% een strijdigheid ervaart tussen euthanasie en een christelijke levensovertuiging, bedraagt dit percentage bij de meer liberale pastores 16%. Er is ook een verband tussen de aanvaarding van euthanasie en leeftijd. Bij de profielen ‘gemengd’ en liberaal’ staan jongere predikanten vaker afwijzend tegenover euthanasie dan hun oudere collega’s (Tabel 5b). Bij het orthodoxe profiel is er geen verschil. Wellicht is dit omdat de groep ‘orthodox’ als geheel sterk afwijzend staat tegenover euthanasie. De steun voor euthanasie bij voltooid leven en gestapelde ouderdomsklachten is over de hele linie beperkt en komt nergens boven de 30% uit (Tabel 6). Opvallend is dat de steun voor euthanasie bij terminale aandoeningen onder orthodoxe pastores groter is dan men op grond van Tabel 5a zou aannemen.

Is er een relatie tussen de bijbelopvatting van pastores en hun mening over euthanasie? In het onderzoek is de vraag gesteld of naar de mening van de pastor de Bijbel voldoende aanknopingspunten biedt voor het eigen standpunt over de aanvaardbaarheid van euthanasie. Op zich geeft het antwoord op deze vraag geen informatie over de richting van dat standpunt: in beginsel kan zowel aanvaarding als afwijzing van euthanasie bijbels gefundeerd zijn. Door de resultaten van deze vraag te combineren met het algemene standpunt van de respondenten over de aanvaardbaarheid van euthanasie kunnen we toch conclusies trekken over het verband tussen bijbelopvatting en mening over euthanasie. Twee derde (67%) van alle respondenten is het geheel of grotendeels eens met de stelling dat de Bijbel voldoende aanknopingspunten geeft voor een mening over de aanvaardbaarheid van euthanasie (Tabel 7). De Bijbelvisie lijkt sterk samen te hangen met de visie op euthanasie: hoe kritischer men is over euthanasie, des te vaker is men het eens met de stelling dat de Bijbel op dit punt bruikbaar is. Niettemin is ook onder de liberale respondenten (van wie de meesten euthanasie aanvaardbaar vinden) een meerderheid van 52% het eens of grotendeels eens met de stelling dat de Bijbel een bruikbaar instrument is in de meningsvorming.

Op welke wijze komt euthanasie in het pastoraat naar voren en hoe gaan pastores met een euthanasievraag om? Volgens de respondenten snijdt 46% van de pastoranten die zij bij het sterven begeleiden het onderwerp ‘euthanasie’ aan; 36% ziet euthanasie als een reële mogelijkheid, 44% vraagt naar de visie van de pastor op dit vraagstuk en bij 35% van de pastoranten komt ook de Bijbel ter sprake. Niet geheel verbazingwekkend is dat we ook hier verschillen zien tussen de modaliteiten (Tabel 8). Wellicht is het meest opmerkelijk dat euthanasie ook bij orthodoxe pastores regelmatig onderwerp van gesprek is: ook daar snijdt nog altijd 29% van de pastoranten het onderwerp ‘euthanasie’ aan. De wijze waarop het gesprek vervolgens plaatsvindt, lijkt behoorlijk te verschillen: liberale pastores voegen zich vaker naar de wensen van hun pastorant. Zij zijn minder vaak van mening dat een pastorant zijn euthanasieverzoek zou moeten heroverwegen (Tabel 9).

Onderzocht is ook in hoeverre de pastor over euthanasie communiceert met collega’s, kerkenraad en gemeente (Tabel 10). Hoewel 74% van de pastores aangeeft benieuwd te zijn naar de ervaringen en opvattingen van collega’s, blijkt dat collegiale gesprek bij slechts 30% ook daadwerkelijk regelmatig plaats te vinden. Volgens 37% van de respondenten heeft de kerkenraad een min of meer eensgezinde visie op de aanvaardbaarheid van euthanasie; in slechts 7% van de gevallen zit er verschil tussen de visie van de kerkenraad en die van de predikant. Die (lage) percentages kunnen mede te maken hebben met het feit dat bij slechts 13% van de pastores de kerkenraad zich in de afgelopen twee jaar überhaupt heeft beziggehouden met het onderwerp ‘euthanasie’. Veel respondenten vinden dat dat in de toekomst anders mag worden: van de respondenten is 48% het ‘eens’ of ‘meer eens dan oneens’ met de stelling dat het belangrijk is dat euthanasie in de kerkenraad wordt geagendeerd. Nog belangrijker vindt men het gesprek in de gemeente: met de stelling dat het onderwerp in de gemeente – denk aan gemeenteavonden – moet worden geagendeerd is 64% het ‘eens’ of ‘meer eens dan oneens’. Dit tegen de achtergrond van het feit dat volgens 25% van de pastores het onderwerp ‘euthanasie’ in de afgelopen twee jaar in de gemeente is besproken.

Een grote meerderheid van de predikanten – rond acht van de tien respondenten – geeft aan ‘zeker’ of ‘misschien’ behoefte te hebben aan ondersteuning bij de begeleiding van pastoranten, aan achtergrondinformatie over euthanasie en aan theologische reflectie op euthanasie. Ook is er behoefte aan ondersteuning in het gesprek binnen de gemeente en in het eigen pastoraat (Tabel 11). Die behoefte is bij orthodoxe pastores minder groot dan bij de overige groepen, maar nog altijd aanzienlijk.

Tot slot blijkt dat pastores verdeeld zijn over de vraag of er binnen de PKN voldoende gesproken wordt over euthanasie. Wel vindt een grote meerderheid (82%) dat de PKN zich moet mengen in het publieke debat over euthanasie. Hier moet genuanceerd naar gekeken worden: uit antwoorden op open vragen blijkt dat er een groep is die vindt dat de PKN een tegengeluid moet laten horen terwijl anderen van mening zijn dat de bijdrage van de PKN juist genuanceerd dient te zijn. Ook over de mogelijke invoering van een Wet Voltooid Leven zijn respondenten gepolst. Hier lijkt sprake te zijn van een vrij algemene, kerkbrede afwijzing (Tabel 12).

Kwalitatieve resultaten: moeilijkste pastorale situaties

Een van de belangrijkste open vragen in dit onderzoek was: ‘Wat is in uw pastorale werk het moeilijkste geweest dat u met euthanasie hebt meegemaakt?’ Graafland onderscheidt zeventien verschillende soorten situaties die pastores als moeilijk hebben ervaren (Tabel 13).23 De twee meest voorkomende situaties zijn: (a) verschillen van mening tussen betrokkenen, partners, met familie of vrienden (N=58, 13%) en (b) twijfel bij de pastor over de juistheid van een euthanasie (N=54, 12%) of discrepantie tussen wat de pastor ervaart over de noodzaak van euthanasie en de pastorant, familie of arts. Er wordt naar de mening van de pastor soms te gemakkelijk over euthanasie gedacht of overhaast gehandeld. Ook wordt bij pastoranten twijfel waargenomen terwijl toch overgegaan wordt tot euthanasie. Andere situaties die eruit springen zijn euthanasie bij psychisch/psychiatrisch lijden, euthanasie bij jonge mensen, het afscheid nemen van iemand die gaat overlijden door euthanasie, het zelf aanwezig zijn bij een euthanasie en het door de patiënt en/of zijn familie buitengesloten worden. De pastor wordt dan geconfronteerd met euthanasie als voldongen feit. Hoewel de vele en sterk uiteenlopende antwoorden op deelvraag 5 nog aan een nadere analyse zullen worden onderworpen, noemen wij in dit artikel al een aantal belangrijke observaties.

Zoals gezegd waren de twee groepen antwoorden die het hoogst scoorden: (a) verschil van mening tussen de betrokkenen over de wenselijkheid van euthanasie en (b) twijfel bij de pastor over euthanasie. Om meer inzicht te krijgen in de situaties waarop deze uitspraken betrekking hebben, geven wij de dilemma’s hieronder in enkele citaten weer.

(a) Verschil van mening

‘Het begeleiden van een pastorant, die het gevoel had dat zijn partner hem in de steek liet door voor euthanasie te kiezen.’

‘Dokter had met een van de kinderen gesproken over actieve levensbeeindiging. Ouder was daar heel boos over: hij wilde niet op die manier doodgaan.’

‘De pastorant wilde heel graag en was daar open over. Haar kinderen waren faliekant tegen levensbeëindiging en deden er alles aan om mij in hun kamp te trekken.’

‘Het omgaan met artsen en verpleegkundigen die er onterecht van uitgaan dat ik als pastor de persoon of familie op andere gedachten zou proberen te brengen.’

‘De weigering van een kind om nog met de ouder te spreken nadat deze kenbaar had gemaakt zijn ALS-lijdensweg actief te willen beëindigen.’

‘Iemand op leeftijd, die voor zichzelf geen perspectief meer zag, waar anderen dat nog wel zagen. Hij wilde absoluut niet opgenomen worden in een verpleeghuis en koos voor euthanasie, zo helder en overtuigd dat zijn twee kinderen, de huisarts en ik erin mee zijn gegaan.’

‘Een pastorant in wiens keuze tot actieve beëindiging ik was meegegaan en die vervolgens op grond van zijn geloof die keuze toch niet wilde maken en daarmee heel blij was. Maar mijn pastorale begeleiding kwam toen in de lucht te hangen.’

‘Pastorant die eerder aangegeven had euthanasie te wensen, toen terugkrabbelde maar dat niet goed durfde te zeggen tegen de familie. Pastorant bleef erg aarzelen maar heeft toch euthanasie gekregen op basis van eerder verzoek.’

‘Het moeilijkste vond ik als wat voor ingrijpen dan ook voor de pastorant om godsdienstige redenen een brug te ver was ondanks ondragelijk lijden.’

‘Ik heb ooit meegemaakt dat een pastorant euthanasie liet toepassen, voor mijn gevoel onder druk van de familie. Men was de zorg voor haar zat. Dat zat/zit mij niet lekker. Wat is een mens dan eenzaam en wat voelde ik mij als pastor machteloos.’

(b) Twijfel over euthanasie bij pastor

‘Actieve levensbeëindiging bij dementie bij een jong iemand. Mijn persoonlijke worsteling met de thematiek en daarin ook met God, mijn ambtelijke verantwoordelijkheid naar een mens in nood, de veroordeling van collega’s in keuzes die ik hierin maakte.’

‘Dat er euthanasie toegepast zou worden, hoorde ik pas toen alles al geregeld was. Mijn mening werd niet gevraagd. Wellicht was men van tevoren bang dat ik het af zou keuren? Ik durfde er niet meer over te beginnen omdat alles toch al geregeld was.’

‘Een familie die ik niet persoonlijk kende vroeg me de begrafenisdienst te leiden van een ouder en dit met hen (met de ouder erbij) te bespreken op korte termijn omdat deze over twee weken euthanasie zou krijgen. Toen ik op de afgesproken tijd aan de deur kwam werd de deur opengedaan door een vitaal ogend iemand, die mijn jas aannam en vroeg of ik koffie wilde. Toen we aan de koffie zaten met nog andere familieleden en ik vroeg waar de persoon was die het betrof, bleek dat hij dat was die geanimeerd met ons zat te praten …’

‘Een pastorant koos er voor (denk ik) [maar] nooit heel expliciet, terwijl er naar mijn idee geen noodzaak was, en er vooral bij de familie erg veel ruimte was om dit te doen. Ik weet niet of het nodig was en volledig vrij. ’

‘Meelevend gemeentelid had met arts tot euthanasie besloten en deelde dat mij mee, terwijl ik in alle bescheidenheid het gevoel had: is euthanasie nodig?’

‘Voor mezelf niet zeker weten of dat wel de enige optie nog was of dat met geestelijke bijstand de situatie ook draaglijker had kunnen worden.’

De dilemma’s in bovenstaande uitspraken laten zich ook volledig vanuit het perspectief van de pastor beschrijven: enerzijds situaties waarin de pastor geconfronteerd wordt met de nasleep van een ingewilligd euthanasieverzoek waarover de opvattingen van de betrokkenen uiteenliepen; anderzijds situaties waarin de persoonlijke opvatting van de pastor over euthanasie in het geding is.

Er zijn situaties waarin het pastoraat bemoeilijkt wordt omdat er sprake is geweest van euthanasie. Een partner die zich in de steek gelaten voelt of verschil van mening binnen een familie doet een groot beroep op de gespreksvaardigheden van de pastor. De nasleep van een uitgevoerde euthanasie – ‘gecompliceerde rouw’ – kan, met andere woorden, een pastor voor indringende pastorale vragen plaatsen.24 Er zijn ook situaties waarin de pastor zich voor het blok gezet voelt door een besluit dat al genomen is. Ook kan het zijn dat hij door hulpverleners of door familie wordt gediskwalificeerd als gesprekspartner. De pastor voelt zich bovendien niet altijd vrij om eigen twijfels naar voren te brengen of hij vindt het lastig om te onderscheiden wanneer het uiten van de eigen aarzelingen relevant is. Hoe slaagt een pastor erin om ruimte te creëren in een pastorale setting zodat iedere betrokkene in de gelegenheid is om zich uit te spreken?

Conclusies en discussie

Bij pastores binnen de PKN is brede ervaring en expertise aanwezig in de omgang met euthanasieverzoeken van pastoranten. Daarin is Nederland uniek: in het enige andere land ter wereld waar euthanasie in zo grote mate voorkomt, België, is het grootste kerkgenootschap, de Rooms-Katholieke Kerk, afwijzend over euthanasie, wat betekent dat een open pastorale begeleiding van een euthanasieverzoek daar minder goed mogelijk is. De PKN en zijn voorlopers zijn, sinds men er in de jaren ’70 voor het eerst over publiceerde, in dit opzicht altijd de dialoog met de hen omringende maatschappij aangegaan, zij het dat de terughoudendheid over euthanasie in de loop der jaren groter lijkt te zijn geworden.25

Ons onderzoek bevestigt dat euthanasie niet bij de kerkmuren ophoudt. In 10% van het aantal door predikanten begeleide sterfgevallen is sprake geweest van euthanasie. Dit lijkt een hoog aantal te zijn: in de Wetsevaluatie 2017 schat men het aantal euthanasieën op 4,7% van het totaal aantal sterfgevallen.26 De vragen in ons onderzoek gaan echter over de begeleide sterfgevallen, gevallen dus waarbij men een overlijden kan zien aankomen. Bij sterfgevallen die men niet ziet aankomen (zoals bij een hersenbloeding of acuut hartfalen) kan men de betrokkenen niet of nauwelijks begeleiden en is euthanasie zelden een optie. Zouden we ook die sterfgevallen meetellen, dan zou het aandeel euthanasie meer overeenstemmen met de lagere aantallen uit de Wetsevaluatie.

Hoewel voorzichtigheid geboden is – de incidentie van euthanasie onder pastoranten is hoger dan men zou verwachten – moeten we wellicht concluderen dat euthanasie onder leden van de PKN als geheel niet veel minder voorkomt dan onder Nederlanders gemiddeld. Op de nogal eens gehoorde aanname dat ‘christenen tegen euthanasie zijn’ is dus ook op empirische gronden veel af te dingen: niet alleen komt euthanasie onder pastoranten regelmatig voor, maar ook heeft een ruime meerderheid van de pastores begrip voor euthanasie. Wel is die steun minder dan bij Nederlanders gemiddeld, hetgeen grotendeels verklaard kan worden uit het feit dat er in de meer orthodoxe delen van de kerk kritischer gedacht wordt over euthanasie en daar minder vaak sprake is van een euthanasieverzoek. Ook uit ander onderzoek blijkt dat euthanasie in orthodox-protestantse gebieden minder vaak voorkomt dan in overige gebieden in Nederland.27

Resumerend vermoeden wij dat de relatief terughoudende visie op euthanasie bij pastores matcht met een eveneens terughoudende visie bij pastoranten. Indien dit klopt, zullen meningsverschillen tussen pastores en pastoranten op dit punt niet heel vaak voorkomen, en waar ze wel voorkomen, is het de vraag of ze niet inherent zijn aan de problematiek van euthanasie zélf. Uit enquêtes blijkt dat ook veel artsen moeite houden met euthanasie, waarbij het aandeel artsen dat zegt nooit euthanasie te zullen verrichten opliep van 11% in 2001 tot 19% in 2015.28 Ook ervaren twee op de drie artsen druk van patiënten en/of hun familieleden en is een bijna even groot percentage van mening dat die druk in de laatste jaren is toegenomen.29

Terug naar de pastorale relatie: komen verschillen in visie op het terrein van euthanasie voor, dan doet zich vervolgens de vraag voor hoe met zulke verschillen om te gaan. Is het per definitie een vorm van slecht pastoraat wanneer men pastoranten tracht op andere gedachten te brengen? Is het omgekeerd een vorm van goed pastoraat wanneer de pastor zich bij de visie van de pastorant neerlegt? Of zijn er ook andere conclusies mogelijk, namelijk dat goed pastoraat een vermogen impliceert om het met een pastorant duurzaam oneens te zijn? Dit is niet op voorhand af te wijzen: denk aan wat een ‘kerugmatische’ visie op het pastoraat wordt genoemd. Ook in arts-patiëntrelaties kunnen er momenten zijn waarop de arts de patiënt op het vermeend problematische karakter van zijn keuze aanspreekt, een aspect dat in de medische ethiek terugkomt als ‘deliberatief’.30

Daarbij is ook van belang wat in de open vragen van dit onderzoek alleen zijdelings aan de orde is gekomen: hoe handelt de pastor concreet wanneer men het met de pastorant oneens is: gaat men dan gescheiden wegen? Of blijft de pastorale relatie intact en verricht men wel de uitvaart, maar weigert de pastorbijvoorbeeld om bij de uitvoering van een euthanasie aanwezig te zijn? Wat in de citaten aangrijpend is, is dat een pastor blijkbaar nogal eens het zicht kwijtraakt op wat zijn eigen opvatting is. Positief geformuleerd: hij beweegt mee met de wens van de pastorant, maar overschrijdt daarmee soms zijn eigen grens.

Bij dit alles is daarom de vraag actueel of er een best practice is te definiëren, zowel in het omgaan met een euthanasieverzoek, als in het omgaan met verschillen tussen pastor en pastorant. Is er een beroepscode op te stellen, op dezelfde wijze als waarop dat bij artsen is gedaan? In ons onderzoek is niet onderzocht wat de inhoud is die Nederlandse pastores toekennen aan het pastoraat met betrekking tot euthanasie. In Australisch onderzoek worden de volgende interventies genoemd: (1) pastoral assessment (de pastor als klankbord: hij verwerft een indruk van de situatie en noden van een patiënt), (2) pastoral ministry (presentie en steun: het aangaan van een pastorale relatie, het verkennen van de opties, desgewenst inclusief euthanasie), (3) pastoral counseling or education (een veelal diepgaander en langduriger dienst aan de pastorant, waarbij gedacht kan worden aan counseling en catechese) en (4) pastoral ritual and worship (rituele presentie, inclusief de optie dat de pastor voorafgaand aan de euthanasie een ritueel verzorgt en er eventueel ook bij aanwezig is).31 In een verder onderzoek (zie onder) kan dit onderwerp van nadere studie zijn.

Twee andere zaken vallen op: pastores met minder jaren ervaring zijn terughoudender bij euthanasie en komen er minder vaak mee in aanraking dan collega’s met meer ervaring. Hoe dit kan worden verklaard zal voorwerp van verder onderzoek moeten zijn. Mogelijk dat een aanvankelijk vaststaand standpunt meer kleur krijgt naarmate iemand langer pastor is; een andere verklaring zou kunnen zijn dat de jongere pastores relatief vaker een orthodoxe visie hebben; een derde verklaring kan worden gezocht in het feit dat pastores hun carrière veelal beginnen in kleinere plaatsen waar minder verpleeg en verzorgingshuizen zijn; weer een andere verklaring luidt dat euthanasie iets is van ‘een oudere generatie’. Veel oudere predikanten hebben herinneringen aan sterfgevallen die werden voorafgegaan door zeer ernstig lijden (stikken, extreme pijn). Deze ‘spoken uit het verleden’ kenmerkten de context van acceptatie van euthanasie in de jaren ’80 en ’90. Gezien de progressie in de palliatieve zorg in Nederland – waar inmiddels bijna 20% van de overlijdens wordt voorafgegaan door diepe sedatie – is euthanasie voor een jongere generatie wellicht minder vanzelfsprekend. Ter vergelijking: ook bij artsen lijkt de aarzeling over de voortgaande liberalisering van de Nederlandse euthanasiepraktijk, waarbij ook mensen sterven die niet-terminaal ziek zijn, groter te worden.32

Ons onderzoek laat verder zien dat pastores soms worden geconfronteerd met een fait accompli van een euthanasie, hetgeen als belastend wordt ervaren. Sommige pastores hebben het gevoel dat pastoranten en/of hun familie hen mijden vanuit de vooronderstelling dat zij toch tegen euthanasie zijn en derhalve niet in staat zijn om adequaat als pastor te functioneren. Los van de vraag hoe vaak dit voorkomt, geeft dit aan dat er mogelijk een taboe bestaat binnen de gemeente. Opvallend is dat de pastor met de gemeente en de kerkenraad weinig discrepantie ervaart in de standpunten omtrent euthanasie. De vraag kan daarmee gesteld worden of dit klopt en of er geen sprake is van een vorm van ‘conspiracy of silence’. Verder onderzoek zou hierover duidelijkheid kunnen geven.

Uit ons onderzoek blijkt verder dat pastores enerzijds goed op de hoogte zijn van de ins en outs van euthanasie, maar dat zij anderzijds behoefte hebben aan ondersteuning, bijvoorbeeld als het gaat om theologische reflectie en om de uitvoering van hun pastoraat. Ook is er behoefte aan collegiaal contact over dit onderwerp en aan contact met andere hulpverleners, zoals de arts. Niet is onderzocht of deze behoefte bij pastores gerelateerd is aan een wijze van solistisch werken en/of het ontbreken van deelname aan intervisiegroepen. Het lijkt van belang dat hun kerk bovenstaande zaken faciliteert.

Om bovenstaande vragen en thema’s helder te krijgen, dringen we aan op verder onderzoek, namelijk (1) interviews met pastores waarin wordt gezocht naar ontbrekende informatie over pastorale processen rondom euthanasie, met name in situaties waarin pastor en pastorant van mening verschillen, (2) onderzoek naar de visies van kerkleden op euthanasie, (3) een aanzet tot een normatieve interpretatie van deze gegevens in termen van best practices en (4) onderzoek naar de mogelijkheid dat de PKN in de komende jaren opnieuw komt met een publieke reflectie op euthanasie.33 Een dergelijke reflectie lijkt ons, gezien de vele recente ontwikkelingen in de euthanasie-discussie en -praktijk, zinvol: de stijgende cijfers, de omslag van euthanasie als uitzonderlijk handelen in het geval dat een dokter met de rug tegen de muur staat naar euthanasie als recht van een patiënt, de vraag om euthanasie bij voltooid leven en bij kinderen, vragen rondom euthanasie bij dementie, psychiatrie en gestapelde ouderdomsklachten geven volop aanleiding voor een nadere, theologische, bezinning.

Tabel 1 – Algemene gegevens respondenten

Tabel 2 – Aantal pastoranten in 2016 begeleid naar het levenseinde, gemiddeld per pastor, onderverdeeld naar Profiel (N=674)

Tabel 3 – Ervaring pastor met euthanasie in 5 jaar tijd, uitgesplitst naar aanleiding N=674

Tabel 4 – Ervaring met euthanasie bij terminale ziekte bij pastores, naar aantal jaren werkervaring

Tabel 5a – Euthanasie strijdig met mijn christelijke levensovertuiging?

Tabel 5b – Euthanasie strijdig met christelijke levensovertuiging, per leeftijd*

Tabel 6 – Aanvaardbaarheid euthanasie voor pastores in diverse situaties (scores op schaal 0-100)

Tabel 7 – Visie op Bijbelgebruik gekruist met visie op euthanasie en met modaliteit (n=672)

Tabel 8 – Pastores over diverse stellingen over euthanasie in het pastoraat (N = 674)

Tabel 9a – ‘Als iemand voor euthanasie wil kiezen, vind ik het mijn plicht die keuze in heroverweging te geven’

Tabel 9b – ‘Ik zie de keuze voor euthanasie volledig als een eigen verantwoordelijkheid van degene die ik begeleid’

Tabel 10 – Opvattingen over euthanasie binnen de trias pastor-kerkenraad-gemeente

Tabel 11 – Behoefte aan ondersteuning/extra informatie aan pastores/gemeenten over euthanasie Is er behoefte aan ondersteuning in begeleiding van pastoranten met een wens voor euthanasie?

Tabel 12 – Wordt er in de PKN voldoende gesproken over euthanasie en moet de PKN in het publieke debat meepraten in het Euthanasiedebat?

674 Liberaal kerk de nog 13).23 euthanasie met met euthanasie 13).23 nog de kerk Liberaal 674

Tabel 13 – Wat vindt de pastor binnen de PKN het moeilijkst in zijn pastoraat met mensen met een euthanasiewens?

* Dit artikel heeft een bescheiden overlap met het artikel Theo A. Boer, Ronald Bolwijn, Wim Graaf-land en Theo T.P. Pleizier, ‘Euthanasia: Experiences and Dilemmas Encountered by Ministers in the Protestant Church of the Netherlands’, International Journal of Public Theology 14, 3 (2019) (submitted).

1 In dit artikel gebruiken wij de term ‘euthanasie’ kortheidshalve als synoniem voor ‘actieve levensbeëindiging’, een term die behalve op euthanasie ook kan slaan op hulp bij zelfdoding.

2 Regionale Toetsingscommissies Euthanasie, Jaarverslag 2017. Den Haag 2018.

3 B.D. Onwuteaka-Philipsen, J. Legemaate, A. van der Heide, J.J.M. van Delden et al., Derde evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Den Haag: ZonMw, 2017.

4 Theo Boer, ‘De derde evaluatie van de Wet Toetsing Levensbeëindiging en Hulp bij Zelfdoding: over de relatie van empirie, normativiteit en politiek’. Tijdschrift voor Gezondheidszorg en Ethiek 27,4 (2017), 98-104.

5 Adviescommissie voltooid leven, Voltooid leven. Over hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten, Den Haag, januari 2016.

6 Kabinetsreactie en visie Voltooid Leven, brief van E.I. Schippers en G.A. van der Steur, d.d. 12 oktober 2016. Zie het archief van de rijksoverheid. De originele link naar deze kamerstukken is verlopen. (Was: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/10/12/kabinetsreactie-en-visie-voltooid-leven.)

7 Met haar plan geeft Dijkstra gehoor aan een oproep die al in 2010 klonk namens het burgerinitiatief Uit Vrije Wil. Deze groep bepleitte straffeloze stervenshulp voor mensen van boven de zeventig. Het initiatief ontving destijds ruim 116.000 steunbetuigingen.

8 Zie de publieksversie van haar proefschrift: E. van Wijngaarden, Voltooid leven. Over leven en willen sterven, Amsterdam/Antwerpen 2016.

9 Dit onderzoek is begin 2019 gegund aan Els van Wijngaarden aan de Universiteit voor Humanistiek. Zij leidt de onderzoeksgroep die, in opdracht van het kabinet, onderzoek uitvoert naar frequentie en aard van de wens om euthanasie bij voltooid leven. Eind 2019 wordt de eindrapportage verwacht.

10 P. Kouwenhoven, Knowledge and Opinions of Healthcare Professionals and the Public about Endof-Life Decisions. Dissertatie UU, Utrecht: Universiteit Utrecht, 2017.

11 Vgl. M. Bulmer, J. R. Böhnke en G. J. Lewis. Predicting Moral Sentiment towards PhysicianAssisted Suicide: The Role of Religion, Conservatism, Authoritarianism, and Big Five Personality. Personality and Individual Differences 105 (2017) 244-51 en J. Cohen, P. van Landeghem, N. Carpentier, en L. Deliens, ‘Public Acceptance of Euthanasia in Europe: A Survey Study in 47 Countries’, International Journal of Public Health (2014) 59:143-56.

12 H.-H. Bulow, C. L. Sprung et al., ‘Are Religion and Religiosity Important to End-of-Life Decisions and Patient Autonomy in the ICU? The Ethicatt study’. Intensive Care Med (2012) 38:1126-33.

13 Nederlandse Hervormde Kerk, Euthanasie. Zin en begrenzing van het medisch handelen. Den Haag: Boekencentrum 1972. Vgl. Theo Boer en Berend Borger, ‘Uit de vergetelheid: het Hervormde rapport over abortus provocatus in 1971’, Nederlands Theologisch Tijdschrift, 70, 1 (2016), 15-30.

14 Euthanasie en pastoraat. Den Haag: Boekencentrum 1998, 19 resp. 39. Naast de acceptatie van euthanasie in noodgevallen werd in dit rapport overigens wel op de gevaren van legalisering gewezen.

15 Samen op Weg Kerken, ‘Verklaring over euthanasie’, in: Frits de Lange en Jan Jans (red.), De dood in het geding. De euthanasieverklaring en de kerken. Kampen: Kok, 2000, 17-22; vgl. Herman Meijer, Kerk en euthanasie. Een systematisch-theologische doordenking van Nederlandse kerkelijke protestantse documenten over euthanasie sinds 1972. Amsterdam: PThU 2018 (masterthesis).

16 P.J. Roscam Abbing, Toegenomen verantwoordelijkheid: veranderende ethiek rond euthanasie, eugenetiek en moderne biologie. Nijkerk: Callenbach 1972; H.M. Kuitert, Een gewenste dood: Euthanasie als moreel en godsdienstig probleem. Baarn: Ten Have 1981; H.M. Kuitert, Suicide, wat is er tegen? Baarn: Ten Have 1983; H.M. Kuitert, Mag er een einde komen aan het bittere einde? Baarn: Ten Have 1994.

17 Vgl. T.A. Boer. Vrij om te sterven. Nederland, religie en het zelfgekozen levenseinde. Groen van Prinstererlezing (‘Groenlezing’) 2016. Amersfoort: Wetenschappelijk Instituut voor de ChristenUnie, 2016.

18 In Australië is in 2009 onderzoek verricht naar de ervaring en de taakstelling van pastores/geestelijk verzorgers met euthanasie. In dit onderzoek werd niet gekeken naar welke factoren de attitude van pastores bepalen, wel werd onderzocht hoe vaak zij met euthanasie werden geconfronteerd en wat de rol van de pastor is. Deze studie, die zich vooral richt op de intramurale positie van de pastor, liet zien dat ca. 25% van de pastores ervaring had met euthanasie. Zie L.B. Carey, J. Cohen en B. Rumbold, ‘Health Care Chaplaincy and Euthanasia in Australia’. Health and Social Care Chaplaincy, januari 2009.

19 De respons was representatief voor de denominatie van de predikanten. Zo rekent 15% van de predikanten uit het onderzoek zich tot de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk, wat overeenkomt met het aandeel van deze denominatie in de kerk als geheel.

20 Tien respondenten gaven geen specifieke denominatie aan maar kozen voor de optie ‘anders’. Wanneer in de verslaglegging de resultaten worden uitgesplitst naar de drie onderscheiden profielen (N = 674), blijven deze respondenten buiten beschouwing.

21 M. Graafland, De prikkel van de dood, een onderzoek naar wat pastors als moeilijke situaties ervaren in het pastoraat rondom het actieve levenseinde. Premaster thesis, Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen. Nijmegen: Radboud Universiteit 2018.

22 Sheila M. Fram, ‘The Constant Comparative Analysis Method Outside of Grounded Theory’, The Qualitative Report, 2013: 25.

23 M. Graafland, a.w.

24 Zie ook: A. van der Woude, Als de dood. Trage vragen in het euthanasiedebat, Zoetermeer 2015.

25 Cf. Herman Meijer, Kerk en euthanasie.

26 Onwuteaka-Philipsen et al., a.w ., 13.

27 T.A. Boer en A.S. Groenewoud. ‘Euthanasia by Family Doctors in the Netherlands: Comparing Low Incidence and High Incidence Regions’. Te verschijnen 2019.

28 Onwuteaka-Philipsen et al., a.w ., 98.

29 KNMG, Uitkomsten belevingsonderzoek. Utrecht: KNMG 2014. [www.knmg.nl/web/ file?uuid=1b875bc1-18be-4f71-a3d9-4b8d950ef283&owner=5c945405-d6ca-4deb-aa167af2088aa173&contentid=3645] Document niet meer digitaal beschikbaar in 2021.

30 H. ten Have, R. ter Meulen en E. van Leeuwen, Medische ethiek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2009.

31 Cf. Carey et al., ‘Health Care Chaplaincy and Euthanasia in Australia’.

32 Onwuteaka-Philipsen et al., Derde evaluatie.

33 De Raad van Kerken in Nederland bracht in 2017 een brochure uit over de thematiek van voltooid leven: Joris Vercammen (red.), Nu ik oud word. Vragen bij de laatste levensfase (Bezinning 55). Amersfoort: Raad van Kerken 2018.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken