Menu

Premium

Recht, aanklacht

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Recht en onrecht zijn in onze cultuur bepaald door een heel rechtssysteem. Mensen zoeken daarin ‘hun’ recht en komen op voor de eigen rechten of die van anderen.

Het verschil tussen vandaag en de tijd waarin de Bijbel werd geschreven ligt vooral in de steeds verdergaande rechtsverfijning en de codificatie daarvan. De opschriftstelling van het recht is overigens al heel oud. Heel bekend is de Codex van Hammurabi uit het oude Babel. De bijbelse wetten van Mozes lijken in veel gevallen op het in die tijd bestaande oud-Oosterse recht en sluiten aan bij het rechtsgevoel van toen. Het moderne rechtssysteem is voornamelijk gebouwd op het Romeinse recht. Het verschil met het recht in het oude Oosten is dat er daar vaker sprake was van casuïstisch recht, dat wil zeggen: uit een beschrijving van recht in een bepaald geval (casus) mocht een rechter dit naar analogie toepassen op een nieuwe situatie. Sinds het Romeinse recht is het accent komen te liggen op apodictisch recht, dat wil zeggen: er worden zoveel mogelijk algemene rechtsregels voorgeschreven. Maar ook in de bijbelse wetgeving komt deze vorm voor: de Tien Geboden zijn een voorbeeld van zulke categorische geboden en verboden.

‘Recht’ wordt vandaag gezien als het zoeken van juiste afwegingen naar maatschappelijk algemeen aanvaarde normen. Bijbels recht gaat sterk uit van de goddelijke norm als maatgevend voor recht in de samenleving, ook al sluit de Bijbel tegelijk sterk aan bij het algemene ‘rechtsgevoel’ van mensen.

Woorden

Het woord misjpat heeft in het Oude Testament de betekenis van ‘oordeel, rechterlijke uitspraak’ (Deut. 1:17 ‘de rechtspraak is van God’), maar ook die van ‘rechtszaak’ (2 Sam. 15:4 ‘Ook zeide Absalom: Stelde men mij maar als rechter in het land aan! Dan zou ieder die een geding of rechtszaak heeft tot mij komen’) en van ‘recht’ in meer abstracte zin (Jes. 1:17 ‘recht zoeken, naar recht trachten’). Dan heeft het betekenisnuances als ‘het recht dat iemand heeft’ (1 Sam. 8:9. 11 ‘het optreden van de koning’), of als het ‘gewoonterecht’, het gebruik (1 Kon. 18:28 ‘en maakten zich naar hun gewoonte insnijdingen’).

Daarnaast komt met ongeveer dezelfde betekenis voor het woord dien, ‘gerecht, rechtszaak, het recht’. Ook woorden als tsedaqa en tsedeq (gerechtigheid) kunnen ‘recht’ betekenen. Het woord choq wordt gebruikt in dezin van recht als ‘instelling, inzetting, gewoonte(recht)’.

Als werkwoord worden gebruikt: sjafat; dien; jakach; tsadaq, ‘richten, rechtspreken’. Voor ‘geding, aanklacht, rechtsstrijd’ wordt riev gebruikt, zowel voor mensen onderling (2 Sam. 15:4) als tussen God en mensen (Jer. 25:31). In het Nieuwe Testament komt dikaios voor in de betekenis ‘recht, dat wat recht is’ (Kol. 4:1). Verwante begrippen zijn: dikaiosunè, ‘gerechtigheid’, krinesthai, ‘recht zoeken, procederen’, dikaiooma, ‘rechtseis’, krinein, ‘rechtspreken’.

Betekenis in context

Oude Testament

Waar komt het recht vandaan?

Vrijwel alle velden van een samenleving zijn op een bepaalde manier verbonden met recht: politiek, economie, godsdienst en wetenschap. Maar waar komt het recht vandaan? De Bijbel laat zien op welke manier God de hoogste Wetgever is. Als Schepper geeft Hij ook de gebruiksaanwijzing voor het leven van mensen onderling. Het meest duidelijk komt dit naar voren in de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Blijkbaar is het recht een onderdeel van hoe God de wereld gemaakt heeft. Daarom kan wetgeving door mensen ook als recht herkend worden. Recht heeft te maken met geboden en inzettingen. Het dient de vrede in de samenleving en heeft een functie als vorm van vergelding en het streven naar verzoening. Omdat recht van God komt, is ook de koning in Israël aan dat recht onderworpen. Dat blijkt uit de zogenaamde ‘koningswet’ in Deuteronomium 17:14-20. De toekomstige koning van Israël krijgt daar de opdracht om een afschrift van de wet bij zich te hebben en er levenslang in te lezen (Deut. 17:18-20). Ook de profeten dringen er bij koningen in Israël en Juda op aan, zich te houden aan Gods wetten. In het Nieuwe Testament klinkt de goddelijke oorsprong van het recht door in uitspraken van de apostelen, zoals in Handelingen 5:29: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen’.

Een bijzondere vorm van recht in het oude Nabije Oosten is het zogenaamde ius talionis, het vergeldingsrecht, samengevat in de bekende regel ‘oog om oog’ (Ex. 21:23-25 zult gij geven leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, blaar voor blaar, wond voor wond, striem voor striem’). Dit lijkt een wrede regel, maar is in feite een fase in de rechtsontwikkeling. Het is een inperking van de onbeperkte bloedwraak, die je in de woorden van Lamech hoort: ‘Ik sloeg een man dood om mijn wonde, een knaap om mijn striem’ (Gen. 4:23). In de Bergrede geeft Jezus een nieuwe regel voor leerlingen van het hemelrijk: ‘Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand. Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe’ (Mat. 5:3839). Deze regel werkt de apostel Paulus uit in navolging van zijn Heer: indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede’ (Rom. 12:21). Daarbij maakt hij als echte schriftgeleerde gebruik van de wijsheid van Spreuken 25:2122.

Wat kun je vandaag nog met wetgeving uit de Bijbel?

Israël was met talloze draden verbonden aan de omringende cultuur. Dat vind je ook terug in de wetgeving voor Gods volk. Veel van die wetten weerspiegelen de dagelijkse rechtspraktijk in de samenleving van toen. Dat betekent dat die rechtsregels niet één op één over te plaatsen zijn naar de situatie van vandaag. Vanouds is er onderscheid gemaakt tussen de ceremoniële, de burgerlijke en de zedelijke geboden in het Oude Testament. Bij ceremoniële geboden gaat het dan om voorschriften voor de eredienst in tempel of tabernakel. De burgerlijke geboden bevatten allerlei regelingen voor het dagelijks leven van toen. De zedelijke geboden zouden de meeste geldingskracht blijven houden; hieronder vallen basisregels als ‘niet wederrechtelijk doden’ of ‘niet stelen’. Toch is dit onderscheid niet helemaal waterdicht. Bovendien kun je ook nu nog heel wat leren van verschillende geboden die niet direct meer van toepassing kunnen zijn. Van de voorschriften voor de eredienst kun je iets leren over de grootheid, macht en heiligheid van God; de Heilige die niet zomaar te benaderen is. Allerlei praktische leefregels kunnen gemakkelijk vertaald worden voor vandaag. Deuteronomium 22:6-7 geeft inzicht in een zorgvuldige omgang met de schepping: je mag eieren of jonge vogels meenemen uit een nest, maar de broedende moedervogel moet je laten gaan. Er moet een nieuwe toekomst mogelijk zijn voor dieren. Deuteronomium 22:8 verplicht de bouwer van een huis om extra kosten te maken voor veiligheidsmaatregelen. Rond het (platte) dak van een huis moest een hek zijn, zodat er niemand af zou kunnen vallen. God geeft dus ook bouwvoorschriften en het is goddeloos om daarmee de hand te lichten! Het is veelzeggend dat God als Wetgever ook aandacht heeft voor de details van de samenleving. Blijkbaar is voor Hem niets te onbelangrijk.

Hoe kom je aan recht?

In de tijd die de Bijbel beschrijft, stonden recht en rechtspraak heel dicht bij het dagelijks leven. Allerlei zaken met juridische kanten vonden hun oplossing in de poort van de stad (Gen. 23:10-11 – financiële transacties; Deut. 17:5 – strafzaken; Deut. 22:15; 25:7; Ruth 4:1 – familie- en huwelijksrecht). Voor een aanklacht was bewijsmateriaal meestal geringer dan tegenwoordig, zodat de rol van de getuigen vaak cruciaal was. De bijbelse wetgeving besteedt daarom ook speciaal aandacht aan getuigen: het moeten er minstens twee zijn (Num. 35:30; Deut. 17:6; 19:15). Valse getuigen kregen de straf die zij hun slachtoffer toegedacht hadden (Deut. 19:19). Tot in het Nieuwe Testament vind je de rechtsregel van minstens twee getuigen terug in de christelijke gemeente, zie 1 Timoteüs 5:19: ‘Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn’. Behalve plaatselijke rechtspraak was er ook een beroep op de koning mogelijk, als hoogste rechter (2 Sam. 15:2). Nog steeds is een Salomonsoordeel een vaste uitdrukking (1 Kon. 3:16-28). In de tijd van het Nieuwe Testament had de joodse Raad speciale rechtsbevoegdheden.

Soms is het ontvangen van recht zó onmogelijk geworden, dat er niets anders overblijft dan een roepen om recht tot God. Vaak kennen de psalmen zo’n roep om recht (Ps. 35:23). Een andere keer blijft alleen de klacht nog over: ‘Waarom zegt gij, o Jakob, en spreekt, o Israël: mijn weg is voor de Here verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij?’ (Jes. 40:27). Voor mensen is Gods rechtvaardigheid niet altijd doorzichtig: ‘Want Hij is niet, zoals ik, een mens, die ik zou kunnen antwoorden: Laten wij tezamen ten gerichte gaan. Was er maar een scheidsrechter tussen ons, die zijn hand op ons beiden zou kunnen leggen’ (Job

9:32-33).

Altijd bestond het gevaar van corruptie in het rechtsproces: valse getuigen (1 Kon. 21:10; Mat. 26:59), klasse-justitie (Jes. 1:17) of omkoopbare rechters (1 Sam. 8:3). Rechtsbescherming was ondanks ondubbelzinnige wetten lang niet altijd optimaal. Vandaar dat de profeten vaak genoeg een fel protest laten horen tegen de rechtsverkrachting (Jes. 5:7).

Nieuwe Testament

Veel gelijkenissen van Jezus veronderstellen het bestaande recht uit zijn tijd: pachtrecht (Mar. 12:1-9), eigendomsrecht (Mat. 13:44), schuldrecht (Mat. 18:23-35), arbeidsrecht (Mat. 20:1-15), erfrecht (Luc. 15:11-32) en procesrecht (Luc. 18:1-8).

Ook de apostel Paulus gebruikt termen uit het recht om de verhouding tussen God en mens te verhelderen: huwelijksrecht (Rom. 7:2-3), erfrecht (Gal. 3:15; 4:1-2), adoptierecht (Rom. 8:15, 23; 9:4; Gal. 4:5; Ef. 1:5) en handelsrecht (onderpand/voorschot: 2 Kor. 1:22; 5:5; Ef. 1:14).

Gods recht in het proces tegen de wereld

In de Bijbel is niet alleen sprake van het recht van mensen onderling. Gods recht in zijn proces tegen de wereld neemt een centrale plaats in. In het Oude Testament kondigen de profeten de ‘dag van de Here’ aan als het moment waarop God recht zal brengen over alle onrecht dat Hem en mensen is aangedaan (Jes. 13:6, 9; Ez. 13:5; Joël 1:15; 2:1, 11, 31; 3:14; Am. 5:18, 20; Ob. :15; Sef. 1:7, 14; Mal. 4:5). God is Rechter van de aarde (Gen. 18:25). Dit legt een basis voor wat het Nieuwe Testament zegt over het proces van God tegen de wereld. In het Johannesevangelie is dit een van de doorgaande lijnen. Wie niet gelooft in de Zoon van God, is reeds veroordeeld (Joh. 3:18) en de toorn van God blijft op hem (Joh. 3:36). Het komen van de Heilige Geest toont zonde, gerechtigheid en oordeel aan (Joh. 16:8). De Geest heeft dus ook een rol als aanklager. Zijn verschijnen na het sterven en de opstanding van Jezus Christus is het bewijs dat Jezus tóch gelijk had over God.

In de Romeinenbrief beschrijft Paulus het recht van God. De rechtvaardige zal uit geloof leven (Rom. 1:17). Is geloven dan een kwestie van leven of dood? Ja, want de toorn van God is bezig zich te openbaren (Rom. 1:18). Mensen hebben tegenover God geen verontschuldiging (Rom. 1:20). In het vervolg schetst Paulus dan Gods weg naar recht, uitmondend in het triomfantelijke: ‘Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus, voor allen, die geloven’ (Rom. 3:21-22).

Dat recht van God zal ooit wereldwijd publiek gemaakt worden in het laatste oordeel (Op. 20:11-15; 2 Kor. 5:10).

Speciaal voor de vervolgde kerk is dat komende oordeel van God iets om verlangend naar uit te kijken (Op. 6:9-11). In tijden van vervolging is dat verlangen ook telkens door de kerk in haar belijden en beleven verwoord (HC antw. 52; NGB art. 37; Westminster Conf. art.33).

Verhouding als christen tot het recht

Rechtsregels in de samenleving blijven ook gelden voor christenen. Rechtvaardig leven in de samenleving heeft zelfs een missionair karakter: 1 Petrus 2:11-17. Vervolging vanwege het geloof moet je verdragen en niet met geweld beantwoorden (1 Petr. 2:19-25). Paulus roept christenen op om de overheid te erkennen, omdat die een dienaar (diakonos) van God is (Rom. 13:4). Paulus maakt van zijn recht als Romeins burger ook gerust gebruik (Hand. 16:37; 22:25). Hoewel christenen zich aan de regels van de samenleving moeten houden, kan het wel zijn dat rechtsomstan-digheden die in de samenleving heel bepalend zijn, opgeheven zijn in de gemeente. Dit geldt speciaal voor het onderscheid tussenslaven en vrije mensen, een onderscheid dat in de oudheid de hele maatschappij beheerste. Slaven moeten hun heren in deze wereld gehoorzaam zijn (Kol. 3:22-25), maar binnen de gemeente geldt het onderscheid tussen slaven en heren niet: iedereen is gelijkwaardig in Christus. ‘Want de slaaf, die in de Here geroepen werd, is een vrijgelatene des Heren; evenzo is hij, die als vrije geroepen werd, een slaaf van Christus’ (1 Kor. 7:22). Ook andere onderscheidingen tussen volken en mannen en vrouwen mogen in de gemeente geen scheidslijn vormen (Gal. 3:28; Kol. 3:11). De rechtspraktijk van de gemeente kan hierdoor een hervormende kracht uitoefenen op het recht in de samenleving. Een trend die al in het Oude Testament te zien is: denk aan de terugdringing van de bloedwraak vanuit Gods wetten. De goedheid van Gods wet zal daardoor erkend worden (Deut. 4:8). Voor het recht binnen de gemeente moeten gemeenteleden bij onderlinge meningsverschillen geen beroep doen op de rechter (1 Kor. 6:1-8). Paulus schrijft dat niet omdat hij het wereldlijke recht veracht, maar omdat in de gemeente de onderlinge liefde de toon moet aangeven. Christus’ gemeente heeft haar eigen recht – een recht dat een voorschot is op de samenleving in Gods nieuwe wereld, waar gerechtigheid woont (2 Petr. 3:13).

Kern

De samenleving van mensen is een kwetsbaar netwerk. Gelukkig krijgt die breekbare verhouding tussen mensen van God rechtsbescherming mee. Via het recht geeft God een antwoord op de roep om hulp van mensen die ont-recht zijn. Uiteindelijk zal God dat recht Zelf handhaven. Hij is de bron en de uitvoerder van recht. Daarom is recht volgens de Bijbel heel bevrijdend.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: gerechtigheid, wet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken