Menu

Premium

Schrift, boek

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

‘Boek’ is zowel in de geloofstaal als in de cultuur een neutraal woord.

‘Schrift’ gebruiken wij in de omgangstaal als onzijdig woord (‘het schrift’) voor het geschreven woord als middel om informatie duurzaam vast te leggen. In de geloofstaal gebruiken wij ‘schrift’ als vrouwelijk woord (‘de schrift(en)’, ‘de Schrift’) voor de Bijbel of een deel daarvan. Het enkelvoud ‘schrift’ heeft de gevoelswaarde ‘heilige Schrift’, gezaghebbend geloofsdocument. Wanneer de Bijbel in missionaire of geloofsgesprekken uitdrukkelijk als ‘de Schrift’ aangehaald wordt, kan dit bij de gesprekspartner wrevel oproepen omdat geen ruimte voor andere gedachten gelaten wordt. Dan krijgt ‘Schrift’ een negatieve klank. In het meervoud ‘schriften’ klinkt mee dat de Bijbel geen eenheid is, maar een uit veel verschillende – verschillend in tijd en plaats van ontstaan, in literair genre – delen samengesteld boek (anders dan de Koran).

Woorden

Waar in de vertaling ‘boek’ staat, wordt in het Hebreeuws meestal sefer gebruikt. Het betekent ‘document’, ‘schriftstuk’: brief, kwitantie, notitie, acte, boek. Voor de tijd van de Bijbel is daarbij nooit aan een gebonden boek met losse bladzijden te denken. Er kan met nadruk gesproken worden van een boekrol (Hebr. megilla); een boek in onze zin van het woord (codex) dateert eerst uit later tijd. De Griekse aanduiding voor boeken is biblion, biblos (met de klank van eerbiedwaardigheid), zelden ook biblaridion.

‘Schrift’ is in het Hebreeuws michtav, ketav of cheret (Jes. 8:1), in het Grieks graphè (Joh., Gal., 2 Tim.) of meervoud graphai (Mat., Hand., Rom., 1 Kor.), ook gramma (Joh. 5:47). In de vertaling Het Boek wordt de weergave ‘S/schrift(en)’ vrijwel consequent vermeden (enige uitzondering: Jes. 8:1). Dit is waarschijnlijk gedaan om een afwijzende reactie in verband met een mogelijk negatieve gevoelswaarde te vermijden.

Betekenis in context

Oude Testament

Wij kunnen niet vanzelfsprekend van onze schriftcultuur uitgaan

Het is belangrijk om vast te stellen dat het geschreven woord vroeger – zeker in de wereldvan het Oude Testament – de vanzelfsprekendheid miste die het in onze schriftcultuur bezit. Het vormde gedurende een groot deel van de oudtestamentische periode een uitzondering, ook al moeten wij er van uitgaan dat menig document samen met zijn (niet-duur-zame) schriftdrager vergaan is. In de tijd van het Nieuwe Testament beschikten de synagogen weliswaar over schriftrollen met bijbelteksten, maar in het dagelijks leven van de gewone burger speelden schrift en schrijven ook toen nauwelijks een rol, hoewel de kunst van lezen en schrijven zeker meer verbreid was dan in de tijd van het Oude Testament.

Sporen van de mondelinge overlevering

Aan verschillende delen van de Bijbel is goed te zien dat zij oorspronkelijk mondeling zijn overgeleverd. Veel verhalen over bijvoorbeeld de aartsvaders of de profeten Elia en Elisa kunnen zonder enig verlies als losstaand verhaal gelezen worden. De – oorspronkelijk zelfstandige – spreuken in het gelijknamige bijbelboek zijn deels naar trefwoorden (Spr. 25:1-12), deels thematisch (‘woorden’, Spr. 15:1-10), deels in reeksen tegenstellingen (Spr. 10) en deels op grond van gelijkheid in opbouw (Spr. 30:15-31) geordend. Zo konden ze beter onthouden worden. In de boeken van Mozes zijn overeenkomstige rechtsgevallen en de daarin getroffen beslissingen (Ex. 21:2836), maar ook omvattende geboden in groepen (van tien – tien vingers!) bijééngesteld (Ex. 20; 34:17-26, vgl. Lev. 19). Gedichten werden soms zo gecomponeerd dat telkens één of meerdere nieuwe verzen met een volgende letter van het alfabet begon (Ps. 9, 25, 119 e.a., Nah. 1:2-8 [onvolledig]; toch is hier althans kennis van het alfabet verondersteld!). Dat was in ieder geval een geheugensteuntje voor de dichter/voordrager, maar misschien hebben ook sommige geletterde toehoorders het kunnen waarderen.

Het gesproken woord wordt geschreven woord

Later werden deze teksten toch op schrift gesteld. Dit ‘verschriftelijken’ voegde de dimensie van duurzaamheid toe (vgl. de koninklijke annalen en kronieken, waarnaar in de boeken Koningen herhaaldelijk verwezen wordt, bijv. 1 Kon. 16:27), maar ging ten koste van de levendigheid, die het gesproken woord nu eenmaal op het geschreven woord vóór heeft.

In Jesaja 30:8 lezen we dat Jesaja voor een incidentele profetie de opdracht krijgt om deze in het bijzijn van de geadresseerden schriftelijk vast te houden ‘tot een getuige (!) voor later, voor altijd’. Het geschreven woord bezit een bijzondere kracht. Dat wordt heel duidelijk in het verhaal over de op-schrift-stelling van de profetieën van Jeremia (36). Jeremia heeft namens God steeds naar aanleiding van concrete gebeurtenissen gesproken. Zijn woorden hebben echter een betekenis die boven deze situaties uitgaat. Daarom moeten zij vastgehouden worden. Wanneer zij op schrift gesteld en gelezen worden, zullen zij misschien – ook omdat ze elkaar door deze samenstelling aanvullen en versterken – ertoe leiden dat Juda tot inkeer komt. Ze kunnen op deze manier anders gaan werken. Tegelijk symboliseert de op-schrift-stelling de onveranderlijkheid van hun inhoud. Dat wordt heel duidelijk uit de reactie van de koning: wanneer de profetieën van Jeremia hem voorgelezen worden, snijdt hij telkens een kolom die gelezen is af en werpt die in het vuur. Zo moet de werking van Jeremia’s woorden tenietgedaan worden. God laat het er echter niet bij zitten en geeft Jeremia opdracht zijn profetieën opnieuw op schrift te (laten) stellen. Het geschreven woord krijgt op deze manier zoiets als een ‘magische’ kracht, zoals we dat ook vinden in Jeremia 51:63: Babel zal in de Eufraat verzinken zoals het boek met onheilsprofetieën over Babel erin verzinkt, enZacharia 5:1-4: de boekrol (met daarop een vervloeking) gaat naar het huis van de vervloekten en richt het te gronde. In Daniël 5 -het onleesbare schrift op de muur van Belsas-sars paleis – wordt de kracht die het geschreven woord eigen is nog versterkt door de onleesbaarheid van het geschrevene: ogenschijnlijk gaat het om de namen van verschillende muntsoorten, maar in werkelijkheid (en met andere klinkers gelezen) betreft het een onheilsprofetie. In de praktijk heeft het (dragen van de woorden van het) ‘Sjema’ (Deut. 6:4vv) voor veel joden waarschijnlijk de waarde van een amulet gehad.

Over het geschreven woord wordt heel plastisch gesproken

Het verhaal van de boekrol met Jeremia’s profetieën heeft ongetwijfeld grote indruk gemaakt. Voor zijn jongere tijdgenoot Eze-chiël is de profeet niet meer uitsluitend de overbrenger van een mondelinge boodschap (die in het profane leven ook veelvuldig voorkwam en zijn boodschap eveneens inleidde met de woorden: ‘zo zegt…’, bijv. 2 Kon. 18:29). Hijzelf ontvangt zijn profetie (in een visioen) als een boekrol die hij opeet. Hij eigent zich de inhoud toe en geeft deze door aan het volk. Het is geen prettige boodschap – op de rol staan ‘klaagliederen, gezucht en gejammer’ – en toch geeft de dienst als boodschapper van de Here aan Ezechiël een diepe bevrediging: ‘Mensenkind, laat uw buik deze rol die Ik u geef, in zich opnemen en vul er uw binnenste mee. Toen at ik die op, en zij was in mijn mond zoet als honing’ (Ez. 2:1-3:3). Het eten van een boek met woorden van God heeft buiten de wereld van de profetie een ‘magische’ tegenhanger in het ritueel van de van overspel betichte vrouw, Numeri 5:11-28. Hier worden vervloekingen op schrift gesteld en vervolgens in het reinigingswater opgelost dat de vrouw te drinken krijgt. Wanneer zij schuldig is aan overspel zal dit water in haar tot ‘bitterheid’ worden en haar lichaam -meer in het bijzonder: haar vrouwelijkheid -te gronde richten.

De Bijbel is niet zomaar een boek

Al in het Oude Testament zien we dat de boeken van de Bijbel een bijzondere waarde krijgen en tot (heilige) Schrift worden. Op twee plaatsen in het boek Deuteronomium wordt dit met behulp van een formule tot uitdrukking gebracht: Aan de woorden van God mogen de hoorders/lezers niet toe- of afdoen (Deut. 12:3 2, 4:2). Ezechiël ontving (in een visioen) zijn profetieën al in de vorm van een boekrol. Ook in de hemelse omgeving van God wordt dus gebruik gemaakt van het geschreven woord en van boeken. Inderdaad wordt ook voor de hemel (die wordt voorgesteld als een koninklijke hofhouding, vgl. bijv. Job 1:6-12, Jes. 6) vanzelfsprekend van het gebruik van boeken uitgegaan.

God Zelf’houdt boek’

Gods genadige trouw aan de rechtvaardigen wordt tot uitdrukking gebracht in het beeld dat zij (d.w.z. hun namen) in het ‘boek des levens’ staan opgeschreven (Ps. 69:29, Dan. 12:2, 4). Wanneer Mozes als middelaar voor het schuldige volk bij God voorspraak doet, biedt hij aan dat God – wanneer Hij niet bereid is om de zonde van het volk te vergeven – dan maar liever zijn (Mozes’) naam ‘uit het boek dat Gij geschreven hebt’ moet uitdelgen en – zo zullen we moeten aanvullen -in plaats daarvan die van het volk daarin opnemen of laten staan, Ex. 32:32-33. Daarnaast spreekt Psalm 139:16 ervan dat heel het leven (de ‘dagen’) van de dichter bij God al bekend was (‘in uw boek waren zij alle opgeschreven’), nog vóór hij het geleefd had en dat dit God, ondanks de tekortkomingen die er in zijn leven ook zijn, er niet van weerhieldzijn leven daadwerkelijk tot aanzijn te roepen. In Daniël 7:10 is in het algemeen sprake van ‘boeken’ die geopend worden. Over hun inhoud wordt niets gezegd, maar zij vormen klaarblijkelijk de grondslag voor een (goddelijk) gericht omdat daarin de daden van de mensen opgeschreven zijn (vgl. Jes. 65:6; Mal.3:16).

Nieuwe Testament

Het geschreven woord is anders dan het gesproken woord

In Johannes 8:6-8 heeft het op de grond (dus niet duurzaam) geschreven woord klaarblijkelijk een andere kracht dan het gesproken woord. Wanneer een vrouw bij Hem gebracht wordt die volgens de thora iets gedaan heeft waar de doodstraf op staat, schrijft Jezus op de grond. Tegen de omstanders die Hem de doodstraf willen horen uitspreken, zegt Hij: ‘Laat wie van u zonder zonde is, de eerste steen werpen’, maar het geschrevene weerhoudt hen er blijkbaar van, aan die uitnodiging gehoor te geven.

In het Nieuwe Testament ontvangt de ziener Johannes een eendere opdracht als de profeet Ezechiël: een boekrol op te eten (Op. 10:8-11). Ook hij proeft in zijn mond een zoete smaak – het zijn woorden van God – maar nu wordt het boekje in zijn binnenste bitter. De bitterheid van de boodschap gaat aan de boodschapper zelf niet voorbij; hij heeft geen enkele grond om triomfantelijk te zijn, want hij staat ook zelf onder het oordeel van God.

Voor het Nieuwe Testament is het Oude Testament heilige Schrift

In het boek Deuteronomium wordt enkele malen vastgelegd dat de inhoud van dit boek onveranderlijk is. Eenzelfde formulering wordt aan het einde van het boek Openbaring (22:18-19) voor de woorden van dit boek gebruikt. Al in de tijd van het Nieuwe Testament bezat het Oude Testament, in de vorm en omvang waarin het door het latere jodendom aanvaard is, het karakter van heilige Schrift, al bestond er over het canonieke karakter van enkele kleine boekjes nog verschil van mening. Daarbij past dat het Oude Testament in het Nieuwe Testament in veel gevallen als ‘(de) Schrift’ geciteerd wordt (bijv. Luc. 4:21, Joh. 13:18, Rom. 15:4). In Romeinen 1:2 is zelfs uitdrukkelijk sprake van de ‘heilige Schriften’. We vinden verwijzingen naar ‘de Schrift(en)’ bij alle auteurs van het Nieuwe Testament, zowel in de enkelvouds- als in de meervoudsvorm. We zien dus dat het accent soms meer ligt op een concrete schriftplaats in het Oude Testament of op de éénheid (te midden van de veelvuldigheid) van de uitspraken van het Oude Testament en soms meer op de veelvuldigheid van het oudtestamentisch getuigenis (zonder afbreuk te doen aan de éénheid). Bij Paulus, de evangelist Johannes en in de brieven van Jakobus en Petrus vinden we vaker het enkelvoud dan het meervoud, in de synoptische evangeliën en Handelingen vaker het meervoud dan het enkelvoud. Een bijzonder gebruik van het woord ‘schrift’ vinden we in 2 Timoteüs 3:16. Hier zijn twee vertalingen mogelijk: ‘Elk schriftwoord is door God ingegeven en nuttig.’ of: ‘Elk door God ingegeven schriftwoord is óók nuttig.’ Omdat het schriftwoord niet nader gedefinieerd wordt, is de tweede vertaling waarschijnlijker. Bij deze ‘door God ingegeven schriftwoorden’ kan het om niets anders gaan dan de schriften die Timoteüs ‘van kindsbeen af kende (3:15). Zij hebben echter niet alleen het vermogen om mensen ‘wijs te maken tot zaligheid’, maar zijn bovendien nuttig voor allerlei doeleinden van ‘gemeenteopbouw’, zoals wij vandaag zouden zeggen.

Gods boek: de namen van joden en heidenen

In het Oude Testament is herhaaldelijk sprake van Gods ‘levensboek’ waarin de namen staan van hen wier leven bij God bewaard is. Ook in het Nieuwe Testament speelt deze troostvolle gedachte een belangrijke rol. De gelovigen kunnen in hun eigen leven nu al de bevestiging zien van het goede dat God hen daarin schenkt, dat zij bij Jezus mogen horen en Hem navolgen. Maar zulke tekenen kunnen soms ook uitblijven. Daarom waarschuwt Jezus zijn leerlingen: ‘Verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen’ (Luc. 10:20). Het ‘boek des levens’ waarop hier gedoeld wordt, is met zoveel woorden vermeld in Filippen-zen 4:3 en Openbaring 3:5 en 20:12-15.

Kern

Er is geen reden om het gangbare spraakgebruik te vermijden. Het gebruik van de begrippen ‘boek’ en ‘schrift’ kan duidelijk maken dat de bijbelse woorden (net als het gesproken woord van een vervloeking, Lev. 19:14; Ri. 17:2; Spr. 26:2, maar op een andere wijze) volgens hun eigen getuigenis een eigen, uitgesproken dynamiek bezitten. Tegelijk bestaat er een duidelijke grens naar de magie. Bijbelse woorden en boeken bezitten een bijzondere kracht omdat (en voorzover) het woorden van God zijn. Het is daarom niet goed om de Bijbel te pas en te onpas te citeren.

Doordat ze op schrift gesteld zijn, hebben bijbelse woorden het karakter van een duurzaam getuigenis. Wanneer het geweldige aanbod van God voor het leven van de mensen en zijn claim op hun leven hen alleen mondeling zou bereiken, konden zij zich ervan afmaken door te zeggen dat zij het niet gehoord hebben. Nu het schriftelijk vastgelegd is, ligt het als een getuigenis midden in de wereld, in principe voor iedereen toegankelijk. En net als bij de rechtbank mag met deze getuigenverklaring niet gesjoemeld worden, want dan is zij niets meer waard. Die schriftelijke vorm van de boodschap van God maakt de gelovigen – én de niet-gelovi-gen – ook tot mondige mensen. Zij hoeven niet voetstoots alles aan te nemen wat hen over God gezegd wordt. Het kan aan de Schrift getoetst worden. Daarom zijn de verschillende auteurs van het Nieuwe Testament ook voortdurend bezig om aan de hand van de Schriften aan te tonen dat het ongehoord nieuwe wat God in Jezus Christus onder de mensen gedaan heeft, wezenlijk op dezelfde lijn ligt als dat wat Hij in Israël gedaan en aan Israël beloofd heeft.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: profeet, heiligheid, wet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken