Menu

Premium

Toorn

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Zowel de Bijbel als onze eigen cultuur kent een heel taalveld voor het begrip van de ‘toorn’, samen met woorden als woede, boosheid, gram, drift, kwaadheid, en dergelijke. Toorn is een zeer elementaire emotie, de reactie op de aantasting van iemands eer, bezit of belang, op onrecht en geweld, op pijn of verdriet, enzovoort. In het moderne Nederlands heeft het woord ‘toorn’ een wat plechtstatige klank gekregen, en wordt daarom steeds minder gangbaar. In een verwijzing naar de klassieke literatuur wordt de term ‘toorn van de goden’ nog vaak gevonden. Nog deftiger klinkt de uitdrukking (die overigens uit de Bijbel afkomstig is) dat iemand de fiolen van zijn toorn over een ander uitgiet. De Nieuwe Bijbelvertaling heeft op veel tekstplaatsen bewust gekozen voor een alternatief of equivalent van het woord toorn. Voor de oren van bijbellezers en kerkmensen is toorn een zeer bekend woord. Er is sprake van de toorn van God, de dag van het oordeel, de komende toorn, de toorn van het Lam. God is licht, in Hem is in het geheel geen duisternis. God heeft een afschuw van de zonde en de duisternis. Het begrip toorn heeft te maken met de angstwekkende werkelijkheid van het gericht dat God doet komen over het kwaad. God blijft niet onbewogen, maar is heilig verontwaardigd en woedend over het kwade. Vooral in de uiterste rechterflank van de gereformeerde gezindte blijkt bij niet weinigen de angst voor de toorn van God een oorzaak van psychische nood te zijn.

Woorden

Het meest gebruikte Hebreeuwse woord voor toorn, af/appajim, betekent letterlijk ‘neusgaten)’, (vgl. Ez. 38:18). Andere woorden zijn chema, charon, qetsef, evrah. Zeer frequent wordt de toorn vergeleken met de werking van vuur (Deut. 32:22) of een storm (Jer. 30:23). Het is frappant dat bij de verbinding van een toorn-term met een van de namen van God vrijwel altijd de verbondsnaam Here (Jhwh) wordt gebruikt. Met deze naam heeft God Zich in het bijzonder aan zijn volk Israël verbonden, en juist deze naam klinkt als de bijbelschrijver nader aangeeft om wiens toorn het gaat. De toorn van God duidt over het algemeen op de straf-actie van God en bestaat in het gericht: de toorn wordt ‘uitgegoten’ over het volk, ‘wendt’ zich tegen het volk, enzovoort. Daarnaast wordt in het Oude Testament ook gesproken over de toorn als een emotionele reactie op zonde en onrecht: de toorn ‘stijgt op’ of ‘ontbrandt’. De Septuagint gebruikt voor Gods toorn nergens het in het Grieks gebruikelijke woord voor de toorn van een godheid, minis; de vertalers hebben het verschil tussen de toorn van de Here en de algemene godentoorn blijkbaar goed geweten. Voor Gods geduld of lankmoedigheid heeft het Hebreeuws de term èrèch appajim, ‘vertragen van de toorn’. In het Nieuwe Testament zijn orgè en thumos de geijkte termen.

Betekenis in context

Menselijke toorn

In de Bijbel wordt veel minder over menselijke toorn dan over Gods toorn gesproken.

Als mensen toornen, hoeft dit niet per definitie verkeerd te zijn. Er is ook zoiets als heilige verontwaardiging, zoals bij Mozes die van de berg Sinaï afkomend Israël ziet dansen bij het gouden kalf (Ex. 32:19, 22), of Elisa die Joas het bevel geeft om met pijlen op de grond te slaan (2 Kon. 13:19), of Jeremia die vol is van de gramschap Gods (Jer. 6:11, 15:17). Koning David wordt ontzettend boos bij het horen van Natans verhaal over de rijke man die het ooilam van de arme wegnam (2 Sam.12:5).

Toch wordt de menselijke toorn doorgaans negatief gewaardeerd, als een vorm van zelfzucht met verkeerde motieven. In zijn woede verliest de mens de proporties uit het oog, toorn ondermijnt zijn zelfbeheersing. Met name de wijsheidsliteratuur waarschuwt hiervoor: ‘Gramschap is wreed en toorn is overstelpend’ (Spr. 27:4). ‘De dwaas laat zijn ganse toorn de vrije loop, maar de wijze houdt die in en doet hem bedaren’ (Spr. 29:11). Daarom moeten we niet omgaan met driftkoppen en heethoofden (Spr. 22:24), en op onze woorden letten: ‘Een zacht antwoord keert de grimmigheid af, maar een krenkend woord wekt de toorn op’ (Spr. 15:1). In deze lijn schrijft Paulus in Efeziërs 4:26 dat een mens niet moet zondigen als hij boos wordt (vgl. Kol. 3:8 en Jak. 1:19v). Uitbarstingen van toorn staan op één lijn met hoererij en toverij (Gal. 5:20). Jezus stelt toorn zelfs op één lijn met doodslag (Mat. 5:21v).

Oude Testament

Gods toorn tegen Israël

Direct al bij het begin van de geschiedenis moet Israël leren dat je God niet kunt manipuleren of voor het eigen karretje spannen. Sprekend zijn de tekenen bij de verbondsslui-ting op de Horeb: donderslagen en bliksemstralen, zware wolk en bazuingeschal, rook en vuur (Ex. 19:16-19). Tegenover deze God past eerbied, ontzag en een zich-heiligen; anders zou de toorn over het volk komen (Ex. 19:2124). Als Israël zich toch te buiten gaat aan afgodisch gedrag, en dat al direct na de ver-bondssluiting, komt Gods toorn (Ex. 32:10). In de psalmen wordt meermalen door individuen getuigd van de ervaring van Gods toorn: ‘Here, straf mij niet in uw toorn, en kastijd mij niet in uw grimmigheid; want uw pijlen zijn op mij nedergekomen, uw hand is op mij neergedaald’ (Ps. 38:2; 6:2).

Een van de hoofdoorzaken van Gods toorn tegen Israël is de afgoderij, zo geregeld tijdens de woestijnreis. ‘Toen Israël zich aan Baäl-Peor gekoppeld had, ontbrandde de toorn des Heren tegen Israël’ (Num. 25:3). De profeten zeggen het volk Gods toorn aan vanwege al het sociale onrecht in het land (Am. 5:7-12) of vanwege de eigenzinnige en ongelovige politiek (Hos. 7:nv.). Het minachten van Gods wet, het breken van Gods verbond en het ontheiligen van zijn naam wekken de toorn van God op.

Gods toorn tegen de vijanden

In de periode rondom de Babylonische ballingschap is – niet het minst in de profetieën tegen de volkeren, zoals Jeremia 46-51 of Ezechiël 25-32 – veelvuldig sprake van Gods toorn tegen Israëls vijanden. Overigens werd ook reeds in oude tijden getuigd van Gods toorn tegen andere volken dan het zijne, zoals in de geschiedenis van Sodom en Gomorra (Gen. 18v), of in de volkerenprofetieën van Amos (Am. 1 en 2), waarin de volken Gods gericht wordt aangezegd, niet om wat zij Israël maar om wat zij elkäär hebben aangedaan. Vooral in de toekomstverwachting krijgt de toorn Gods over de volkeren een belangrijke plaats, zo bijvoorbeeld in het boek van Sefanja die profeteert over ‘de dag van de toorn des Heren’ (2:2). Indrukwekkend is zijn beschrijving van de grote Dag des Heren, die nabij is (1:14-18). In de toekomst zal de dag des Heren het toorngericht over alle volkeren omvatten: ‘Daarom, wacht op Mij, luidt het woord des Heren,ten dage dat Ik zal opstaan tot de buit: want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandende toorn, want door het vuur van mijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden’ (Sef. 3:8, zie ook Jes. 13:9-11). In dit kader is ook sprekend de prediking over de ‘beker des toorns’, die God of de profeet aan de volkeren te drinken geeft – boordevol ‘wijn’, dat is: het gericht, de toorn. De beker moet tot op de bodem leeggedronken worden (Jer. 25; Ps. 75:9). Maar God kan de beker in zijn genade ook weer terugnemen (Jes. 51:21v.)

God is langzaam tot toorn

Dat God óók een God van de toorn is, predikt het Oude Testament als een diepe werkelijkheid. ‘God is een rechtvaardig Rechter en een God, die te allen dage toornt’ (Ps. 7:12). De profeet Nahum kan de Here zelfs noemen ‘een heer van grimmigheid’ (1:2). Als mensen denken dat God niet toornen kan (Sef. 1:12), vergissen ze zich lelijk. Op dit punt hebben de profeten van het Oude Testament gebotst met de valse profeten, die alleen maar van vrede en heil konden spreken (Jer. 6:14v., 14:13). Tegelijk is duidelijk dat de toorn niet een ‘wezenskenmerk’ van God is, op dezelfde wijze als waarop gezegd wordt dat Hij de heilige God is, de liefdevolle en trouwe God. Er staat geschreven: God is liefde; nergens staat geschreven: God is toorn. Toorn is niet de ‘inborst’ van God (Calvijn). Diep verankerd in Israëls belijdenis is het woord, dat God ‘langzaam tot toorn’ is: lankmoedig (Ex. 34:6). ‘Immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen’ (Klaagl. 3:33; vgl. Ps. 30:6; Jer. 3:5; Mi. 7:18). Juist omdat Hij Israël zo diep lief heeft, kan God toornen. De gerichtsprediking hangt samen met Gods verkiezende liefde: ‘U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden aan u bezoeken’ (Am. 3:2).

Nieuwe Testament

Nergens wordt in het Nieuwe Testament de notie van Gods toorn afgekeurd of door de boodschap van Gods liefde naar de achtergrond geschoven, wel wordt deze notie nog meer dan in het Oude Testament op de toekomst gericht. Johannes de Doper waarschuwt Farizeeën en Sadduceeën voor de komende toorn (Mat. 3:7). Tegenover de dode orthodoxie spreekt Jezus in toorn (Mar. 3:5; vgl. Joh. 11:33, 38). Jezus waarschuwt voor de toorn die de mensen zal treffen, als zij geen gehoor geven aan de prediking van geloof en bekering (Mat. 18:34v; 22:13; 25:12; 25:26vv). Want wie zal kunnen bestaan in de grote dag van de toorn van het Lam (Op. 6:16v.)? De taal van het Oude Testament keert weer in het boek Openbaring, waar geregeld sprake is van (de beker van) de gramschap van Gods toorn (bijv. 14:10; 16:19; 19:15).

Christus Jezus is gestorven en opgewekt: juist deze inhoud van het evangelie heeft de apostelen de ogen geopend voor de geweldige realiteit van de toorn van God. De hele geschiedenis komt te staan in het teken van Gods liefde (Joh. 3:16) én van Gods toorn (Joh. 3:36; Rom. 1:18). Van nature zijn alle mensen kinderen des toorns, dood door de overtredingen (Ef. 2:5). God, die een verterend vuur is (Heb. 10:29-31; 12:29), doet zijn toorn reeds gevoelen (Rom. 3:5). Het evangelie van Jezus Christus redt van de komende toorn (1 Tess. 1:10; Rom. 5:9), omdat Christus voor al de zijnen in het gericht Gods is gegaan. Hij heeft de beker des toorns gedronken (Mat. 26:39, 42).

Het is Gods lankmoedigheid die de manifestatie van zijn toorn over alle goddelozen nog uitstelt, want God wil niet dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen (2 Petr. 3:9, vgl. Rom. 2:4).

Het Nieuwe Testament gaat ten aanzien van de prediking van Gods toorn zelfs nog een spade dieper dan het Oude Testament, en spreekt over de ‘blijvende toorn’. Nu Gods liefde op zo overweldigende wijze in Christus geopenbaard is, wordt ook ten volle duidelijk wat de verwerping van deze liefde met zich meebrengt. Tekenend is het gebruik van het woord ‘blijven’ in Jezus’ appèl: ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem’ (Joh. 3:36, vgl. 12:46). Jezus spreekt over het vuur van de hel, dat ‘onuitblusbaar’ (Mar. 9:43) en ‘eeuwig’ (Mat. 25:41) is.

Kern

Toorn als de felle reactie op negatieve ervaringen is een realiteit waarmee in het menselijke bestaan voortdurend rekening gehouden moet worden. De bijbelse wijsheid maant tot beheersing van deze gevoelens, vanwege de destructieve gevolgen. Ook God kan toornen, zonder enige vorm van willekeur of zelfzucht. Zijn toorn is de keerzijde van zijn machtige liefde voor de mens, omdat Hij niet duldt dat zijn rechten, zijn verbond en zijn liefde geschonden worden. In Jezus Christus heeft God zijn diepste woord van liefde en toorn gesproken. Wie op Jezus zijn vertrouwen stelt, is voorgoed gered van Gods toorn. Wie Jezus’ woord verwerpt, heeft Gods komende toorn te duchten.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: geduld, liefde, dag van de Heer, wraak.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken