Menu

Basis

Vaak lijkt het een kakofonie

Bernarda, lid van het team van het Centro Bíblico, helpt al een aantal jaren in een project met drugsverslaafden. Op een terrein van de paters salesianen hebben ze een groentetuin aangelegd. Daar komen iedere dag een stuk of twintig jongeren uit de nabijgelegen arme wijk werken. Sommigen gaan wieden, planten en oogsten, anderen verzamelen in de omgeving hout en andere benodigdheden om te koken. Een of twee zijn de vaste koks en maken een maaltijd van de groente, regelmatig aangevuld met een stukje vlees van de konijnen en kippen die ze er ook houden. Halverwege de dag wordt er samen gegeten. Daarna hebben ze met elkaar een gesprek, vaak naar aanleiding van een bijbellezing. Hier is Bernarda altijd bij betrokken. Aan het eind van de middag gaat iedereen weer naar huis, voor zover ze een thuis hebben. En anders brengen ze de nacht door waar het uitkomt.

Kort geleden vertelde Bernarda over een afschuwelijke gebeurtenis. Twee van de jongens die iedere dag in de groentetuin komen werken, hadden ‘s nachts ergens op een straathoek ruzie gekregen en de een had de ander doodgestoken. De verslagenheid in de groentetuin was groot. Bernarda had in de dagen erop de moeder van de dode jongen gesproken. Met een mengeling van verdriet en berusting had zij gezegd: ‘Hier in de wijk geldt nu eenmaal de wet van de jungle.’

In ons team kwam Bernarda’s verhaal ook hard aan. ‘Kinderen die in een krottenwijk opgroeien hebben niets om een goed leven op te bouwen,’ vond Ana, ‘geen opleiding, geen stabiele familiesituatie, geen voorbeeld, geen hoop.’ Ik was het niet met haar eens, met name niet om dat laatste: dat er geen hoop zou zijn als je een leven hebt met weinig kansen om vooruit te komen.

Achteraf geeft het me te denken. Wat Ana zegt, hoor je wel vaker, over mensenlevens, over achterstandsgroepen, soms zelfs over complete landen waar de situatie uitzichtloos is, onleefbaar. Sinds ik in een arme wijk woon in een land dat regelmatig op de rand van de economische afgrond balanceert, zie ik beter dan vroeger dat hoop altijd de kop opsteekt. Kinderen die te arm zijn om speelgoed te hebben vinden dat speelgoed zelf uit. Ze voetballen met een lekke bal of met nog minder op dezelfde straathoek waar ‘s nachts drugs verhandeld worden. Het is onrechtvaardig dat het zo is, maar evengoed spelen de kinderen. ‘De meeste van die kinderen komen als ze opgroeien slecht terecht,’ kun je zeggen. Wat blijft er later in hun leven nog over van die hoop?

De hoop van die kinderen, de hoop van de drugsverslaafde op een beter leven zijn evengoed hoop als de mijne of die van mijn kansrijke dochter. Hoop is een kracht die altijd van onderop groeit, is als een zaadje dat ontkiemt, ook al wordt het kleine plantje daarna vertrapt. Er kiemt dan weer een ander zaadje uit dat wie weet wél opgroeit in de schaduw van een onverwachte beschermengel. Hoop heeft duizend vormen en duizend tonen, is soms onherkenbaar, om dan herkend te worden met een schok.

Kunnen duizend verschillende tonen een harmonie vormen? Misschien valt die alleen vanuit een goddelijk perspectief te horen. Voor ons is er echter steeds de verrassende ontdekking dat harmonie veelgelaagd is: we kunnen aangestoken worden door de hoop van wie we het niet verwachten.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken