Menu

Premium

Voleinding

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

In de geloofstaal speelt het woord ‘voleinding’ een ondergeschikte rol. De woorden ‘einde’ (van de geschiedenis) en ‘wederkomst’ worden veel meer gebruikt. De huiveringwekkende beelden van de jongste dag, die in de loop van de geschiedenis van de kerk ontwikkeld zijn (zie Gez. 278 LvK), hebben zich diep genesteld in de harten. De gedachte van een voleinding van de geschiedenis heeft daardoor nauwelijks echt ingang kunnen vinden. Het is een heftig bediscussieerde vraag of de seculiere hoop op een voltooiing van de geschiedenis een afgeleide is van de bijbelse toekomstverwachting, óf een voluit modern concept, ontstaan in reactie op de christelijke cultuur van middeleeuws Europa. Hoe het ook zij, in de loop van de eeuwen sindsdien heeft het vooruitgangsgeloof zich verzelfstandigd en losgemaakt van de bijbelse boodschap.

De verwachting van een werkelijke voleinding van de geschiedenis is daardoor verbleekt, al laait de hoop daarop – onsterfelijkheid en opstanding van (diepgevroren) doden – telkens weer op.

Na de val de muur in 1989 is er gesproken over ‘het einde van de geschiedenis’ (F. Fukuyama). Het is inmiddels wel duidelijk, dat er hooguit een tijdperk is afgesloten en dat de wereldsituatie die volgde op de ‘koude oorlog’ er niet minder gevaarlijk op is geworden!

Mede tegen de achtergrond van de gespannen wereldsituatie is er een vloed aan eindtijdliteratuur verschenen, met name in de Verenigde Staten. De daarin ontvouwde scenario’s hebben een sterk apocalyptisch karakter, spelen in op de heersende gevoelens van onveiligheid en geven voeding aan een ondergangsstemming.

Woorden

Het Oude Testament kent het woord qeets, dat ‘einde’ betekent. Zo staat in Jesaja 9:6 dat de vrede van de Messias ‘eindeloos’ zal zijn, terwijl in Amos 8:2 sprake is van het ‘einde’ voor Israël in negatieve zin (vgl. Am. 5:18-20).

Daarnaast is er de uitdrukking ‘laatste der dagen’ (achariet hajjamiem), maar anders dan deze gebruikelijke vertaling doet vermoeden, betekent het vrijwel altijd ‘in de toekomst’, zonder dat daar de gedachte van een eindtijd in meespeelt (zo in Hos. 3:5: ‘de dagen der toekomst’).

Het woord qeets wordt in de Septuagint hoofdzakelijk door telos en sunteleia weergegeven, maar daarnaast ook door eschatos en kairos.

Het Griekse woord telos (met het werkwoord telein) kan ‘einde’ betekenen in de zin van doel, maar ook van definitieve bestemming, zowel voor de enkele mens (Rom. 6:21v; Filp. 3:19) als voor de wereld (Mat. 24:6; 1 Kor. 15:24). Het wordt vaak in een apocalyptische samenhang gebruikt, evenals het afgeleide sunteleia, ‘voleinding’.

Het woord eschatos (‘laatste’) heeft niet enkel een temporele, maar ook een kwalitatieve betekenis. Als Jezus zegt, dat de ‘laatsten’ de ‘eersten’ zullen zijn en omgekeerd, gaat het om de eschatologische omkering die Hij voltrekt: zij die vooraan staan en de belangrijkste posities innemen en zichzelf ook als zodanig beschouwen, moeten ‘armen’ en ‘nederigen’ laten voorgaan (Mat. 19:30). Paulus plaatst de ‘eerste’ en de ‘laatste’ (eschatos) tegenover elkaar (Rom. 5:12-21; vgl. 1 Kor. 15:20-22). De opgestane Christus is de representant van de nieuwe mens, die Gods toekomst toebehoort. In Hebreeën 1:2 is eschatos toon hèmeroon (‘laatste der dagen’) een nieuwtestamentisch equivalent van achariet hajjamiem.

Betekenis in context

Oude Testament

Het vrederijk

In Jesaja 2 en Micha 4 wordt het visioen van het vrederijk ingeleid met de woorden: ‘En het zal geschieden in het laatste der dagen…’. De woorden achariet hajjamiem hebben hier stellig de betekenis die wij aan de uitdrukking ‘laatste der dagen’ verbinden, namelijk het einde van de geschiedenis. Het is een machtig visioen: de berg waarop de tempel van de Here is gebouwd zal de hoogste zijn, dat wil zeggen de berg die het gehele wereldgebeuren beheerst. Het zullen niet langer de machten van geweld en haat zijn die het voor het zeggen hebben en waaronder de mensen zich buigen. Nee, de mensen zullen nü leren welke Gods wegen zijn, omdat ze erkennen dat de God van Sion woorden spreekt en wetten uitvaardigt die goed en heilzaam zijn. De volkeren zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen en zij zullen niet meer leren oorlog te voeren.

Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

In de laatste hoofdstukken van het boek Jesa-ja valt de belofte te beluisteren van eschatologisch heil, dat de grenzen van onze geschiedenis te buiten gaat. De Here kondigt bij monde van de profeet aan een nieuwe hemel en een nieuwe aarde te scheppen: ‘aan watvroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen’ (Jes. 65:17).

Het nieuwe leven wordt in de volgende verzen getekend in aardse beelden. Er zal geen kindersterfte meer zijn, zoals die voor vele ouders een schrijnende en diepingrijpende realiteit was (en is). En ook al is de dood nog niet overwonnen, de levensjaren zullen niet meer worden ingekort ten gevolge van de zonde. Het zal zó zijn, dat wie ‘zijn dagen niet voltooit’ en de leeftijd van honderd jaar niet bereikt, als een vervloekte zal worden beschouwd. We zien hier dat de bijbelschrijver stuit op de grens van wat we binnen de grenzen van deze wereld nog kunnen denken en zeggen.

Een belangrijke vraag is of het hier inderdaad gaat om de definitieve voltooiing van de schepping in een eschatologisch perspectief. Het gebruik van scheppingsterminologie kan ook een vorm van beeldspraak zijn. Dan wordt weliswaar een geheel nieuw tijdperk aangekondigd, maar dan toch één dat binnen de geschiedenis ligt. Het gebruik van het werkwoord ‘scheppen’ geeft geen uitsluitsel: het dient om het radicaal nieuwe van Gods heil aan te geven, maar dat wil nog niet zeggen dat de tekst doelt op Gods Rijk aan gene zijde van deze geschiedenis.

Hoe dan ook, in deze verzen kondigt zich in elk geval wel het besef aan dat het heil van God de kaders van deze werkelijkheid zal doen ‘springen’. De mens wordt hier samen met de natuur vernieuwd, en alleen al daarom kunnen we deze woorden niet beperken tot de verwachting van een radicale religieus-ethische mentaliteitsverandering binnen deze geschiedenis.

Bestemming

In bepaalde gedeelten van het Oude Testament – met name Daniël 7-12, maar ook reeds in Jesaja 24-27, Zacharia 9-14 en Joël 2:28-3 2 en Joël 3 (in sommige vertalingen respectievelijk Joël 3 en 4) – komen we in aanraking met het eigen genre van de apocalyptiek. Het wordt gekenmerkt door een specifiek tijdsbegrip, waarin de eindtijd als een vastliggend scenario getekend lijkt te worden. Zo is er sprake van de ‘vastgestelde tijd’ (mo’eed), die echter nog niet het einde (qeets) is (Dan. 11:27). In Daniël 12:6v klinkt de vraag hoelang het einde (qeets) van de wonderbare aangekondigde dingen nog op zich laat wachten. Daniël krijgt van de engel ten antwoord: ‘Een tijd, tijden en een halve tijd’ (steeds mo’eed). Er liggen gebeurtenissen in het verschiet die moeten plaatsvinden, maar het is Daniël niet gegeven daarvan kennis te dragen: ‘deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd (qeets)’ (Dan. 12:9). Eén tip van de sluier wordt opgelicht als gesproken wordt over het staken van het dagelijks offer in de tempel en van de oprichting van een ‘gruwel, die verwoesting brengt’ (Dan. 12:11). De laatste woorden van dit bijbelboek roepen echter op te ‘blijven verwachten (…). Maar gij, ga het einde (qeets) tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde (qeets) der dagen (Dan. 12:12v).

Wellicht moet de apocalyptiek gezien worden tegen de achtergrond van het besef zoals dat in Israël na de ballingschap postvat, namelijk dat de tijd van de openbaring van God is afgesloten, hetgeen de erop volgende tijd kwalificeert als ‘eindtijd’, als wachten op de ‘dag des Heren’. Op het eerste gezicht heeft het er veel van weg dat in apocalyptische bijbelgedeelten zowel God als mens onderworpen is aan het onvermijdelijk verloop van de geschiedenis. Toch gaat het in deze gedeelten niet om een ‘draaiboek’ voor komende gebeurtenissen. Ze zijn bedoeld als troost: ook in de donkerste perioden van Israëls geschiedenis zit God ‘vast in het regiment’ en moeten alle dingen ‘meewerken ten goede’.

Nieuwe Testament

Het einde der eeuwen

De gemeente van het Nieuwe Testament leeft uit het besef dat het ‘einde der eeuwen’ (telè toon aioonoon) over hen is gekomen (1 Kor. 10:11). Dit voor het Nieuwe Testament fundamentele besef hangt direct samen met de boodschap dat in Jezus’ dood en opstanding Gods nieuwe wereld is aangebroken. Hoezeer deze geschiedenis ook gestempeld wordt door zonde en dood, toch staat Gods handelen in Christus niet in het teken van beëindiging en afbraak, maar van voltooiing. Gods liefde stuwt de geschiedenis voort naar de grote toekomst van Jezus Christus, die de zijnen heeft liefgehad tot het einde (telos, Joh. 13:1). Wanneer Hij zijn leven voor hen aan het kruis heeft gegeven, zegt Hij: ‘Het is volbracht(tetelesthai)’ (Joh. 19:30). Zijn sterven gaat ook gepaard met apocalyptische tekenen als het beven van de aarde, het ‘scheuren’ van de rotsen, het openspringen van de graven der ontslapen heiligen (Mat. 27:51vv). Ook bij Christus’ opstanding uit de doden is er een ‘grote aardbeving’ (Mat. 28:2). De Opgestane verkondigt zijn leerlingen dat Hem ‘alle macht in hemel en op aarde gegeven is’, en verzekert hen dat Hij bij hen zal zijn ‘alle dagen, tot aan de voleinding (sunteleia) van de wereld’ (Mat. 28:18, 20).

In het Nieuwe Testament komen diverse apocalyptische gedeelten voor, zoals Jezus’ ‘rede over de laatste dingen’ (o.a. Mat. 24), waarin verwezen wordt naar de ‘gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is’ (Mat. 24:15). De naam van het bijbelboek Openbaring in het Grieks (Apocalyps) is een verwijzing naar de inhoud ervan. Ten slotte komen apocalyptisch getoonzette passages ook voor in de brieven van Paulus (1 Kor. 15:23-28; 1 Tess. 4:13-5:11) en Petrus (2 Petr. 3).

De grote zomer

Jezus’ ‘rede over de laatste dingen’ staat bij de evangelisten Matteüs, Marcus en Lucas nä zijn openbare optreden en vóór zijn lijden en sterven. Als dit hoofdstuk had ontbroken, zou men kunnen denken: Jezus gaat rond in Israël, predikend, genezend, duivelen uitdrijvend, uit de doden opwekkend – en aan het eind sterft Hij, staat op uit de doden en dan komt meteen het einde.

Er staat evenwel nog het nodige te gebeuren dat aan het ‘einde’ (telos) voorafgaat (Mat. 24:6, 13, 14). Vertelt Jezus nu precies wät er allemaal nog zal plaatsvinden, zodat we dit hoofdstuk moeten lezen als een vorm van informatie? Nee, we moeten niet uit het oog verliezen dat de discipelen twee vragen aan Jezus voorleggen: ‘wanneer zal dit geschieden en wat is het teken van uw komst en van de voleinding (sunteleia) van de wereld?’ (vs. 3).

Jezus gaat eerst in op de laatste vraag en begint met die dingen, die we allemaal kennen en ons doen huiveren: oorlogen, geruchten van oorlogen. Opvallend is dat Hij zegt: ‘Het is het einde (telos) nog niet’ (vs. 6). Vervolgens gaat Hij verder met hongersnoden en aardbevingen en zegt: ‘dit is het begin van de geboorteweeën’ (vs. 8). Daarmee bedoelt Jezus: aan al deze dingen is te zien dat deze wereld zich niet in rust en evenwicht bevindt. De aardkorst is in beweging, en zo ook de volken. Waarheen weten ze zelf niet. Ze zoeken, maar waar ze zoeken naar een toekomst buiten God om, daar resulteert het in dood en vernietiging. Als Jezus hier over ‘geboorteweeën’ spreekt, stoelt dat dus niet op een verwachting van wat de geschiedenis uit zichzelf zal voortbrengen! Er zijn dus tekenen die naar de toekomst van Christus wijzen, maar ze zijn het einde niet. Ze laten zien dat de wereld niet eindeloos voortgaat, maar die tekenen zijn nog negatief. Er is ook een positief teken, vertelt Jezus met de ‘les’ van de vijgenboom, de enige boom inIsraël die in de winter zijn blad afwerpt. Het accent ligt niet op het gegeven dat de vijgenboom laat zien dat de dood heerst, maar dat men pósitief aan het nieuwe blad kan aflezen dat de zomer in aantocht is.

Hóe nabij is niet te zeggen. Het hangt – net als bij ons – van het voorjaar af. Maar de vijgenboom kan soms heel snel uitlopen en in het blad staan. Het gaat echter niet met geweld gepaard, zoals aardbevingen en oorlogen. De vijgenboom verkondigt hier het hoopvolle van Gods genade in Christus, die geweldloos bezit neemt van mensenharten en nieuw leven geeft door de Heilige Geest. Als heel de wereld in beweging is en gist, wat moet de gemeente dan doen? Het evangelie van het Koninkrijk moet verkondigd worden in heel de wereld, aan alle volken – ‘en dan zal het einde (telos) zijn’ (vs. 14)! Dan zal Jezus zijn engelen uitzenden om de oogst binnen te brengen.

Kern

Kenmerkend voor de bijbelse benadering van de tijd is dat die niet in abstracto genomen wordt. Gaandeweg wordt het in het OudeTestament steeds duidelijker dat het heil van God zich niet werkelijk kan realiseren binnen de grenzen van onze tijd en geschiedenis, en krijgt het uitzien naar de grote ‘dag des Heren’ in vreze en verwachting gestalte. Als er gesproken wordt over voleinding van de geschiedenis ontslaat dat nimmer van de verantwoordelijkheid voor onze eigen plek vandaag. Het letten op de ‘tekenen der tijden’ bergt, zo waarschuwt Jezus onder andere in Matteüs 24, ook gevaren in zich; het kan afleiden van de primaire opdracht om te waken en te bidden en te werken voor het dagelijks levensonderhoud (vgl. 2 Tess. 3:10). Als het einde van alle dingen naderbij komt, wordt de gemeente opgeroepen ‘nuchter’ te zijn, dat is: zich toe te leggen op de dienst in het Koninkrijk (1 Petr. 4:7-11).

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: eeuwigheid, hoop, tijd.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken