Menu

None

Wat ontdekken predikanten en kerkelijk werkers in actie rondom intergenerationele geloofsvorming en kerk-zijn 

Intro

In de nascholingscursus ‘intergenerationele geloofsvorming en kerk-zijn’ doen predikanten en kerkelijk werkers actieonderzoek naar intergenerationele geloofsvorming in de context van kerk en/of gezin. Met deze vorm van onderzoek wordt gestimuleerd dat het eigenaarschap van de probleemstelling breder in de gemeente gedeeld wordt. Actieonderzoek wil zeggen dat de cursisten met mensen uit de gemeente deze geloofsvorming in kaart brengen en willen verbeteren. Dat veranderproces onderzoeken ze samen met de betrokken mensen. Wat komen deze professionals daarbij op het spoor?

De docenten van de cursus Intergenerationele geloofsvorming 2022 beogen met dit artikel de vruchten van de leergemeenschap die tijdens de cursus is gevormd onder woorden te brengen. Die vruchten gaan zowel over het thema dat aan de orde is als de methode die wordt gevolgd. De vraag die we in dit artikel stellen, is: wat ontdekken predikanten en kerkelijk werkers als ze actieonderzoek doen naar intergenerationele geloofsvorming en kerk-zijn? In deze introductie lichten we deze begrippen toe om vervolgens in te gaan op vier cases. We sluiten af met een discussie.

De tegenstelling tussen intergenerationeel denken en doelgroepen-gericht denken is niet behulpzaam, zo beargumenteert Lydia van Leersum-Bekebrede in de studie Worship with Children (2021, p 83 ev). Het zet twee schijnbare uitersten tegenover elkaar, terwijl in werkelijkheid een mix aan pedagogische en theologische inzichten een variëteit aan liturgische praktijken tot gevolg heeft. Intergenerationeel gemeente zijn is een ideaal, maar daarmee kun je onvoldoende recht doen aan de complexiteit en ongelijktijdigheid in de praktijken. Er is een grote variëteit aan contexten, doelen, en vormen. Een belangrijk theologisch argument dat in discussies voor intergenerationeel vieren wordt genoemd, is dat we ‘één lichaam van Christus’ zijn. Nu kun je dat perspectief gebruiken om het geheel van het lichaam te onderstrepen, maar ook om recht te doen aan de afzonderlijke delen, om zo verder te kunnen groeien in geloof en ruimte te geven aan verschillende vier- en leerstijlen (Van Leersum-Bekebrede, p. 85). Bovendien, de één zal het intergenerationeel noemen als alle mensen samen in de dienst zijn, de ander zegt dat het niet intergenerationeel is, omdat de jongere geen ruimte krijgt voor een eigen geluid in diezelfde dienst. Als we nadenken over intergenerationeel kerk-zijn en intergenerationele geloofsvorming komen we niet verder als we idealen tegenover elkaar zetten, maar als we de waarden die onder de praktijken liggen, de nuances, en de contextualiteit opzoeken en bestuderen, en daarin onderzoeken waar groei mogelijk is. 

In de cursus worden twee begrippen gehanteerd. Intergenerationele geloofsvorming en intergenerationeel gemeente zijn. We vatten intergenerationele geloofsvorming op als leren en groeien in geloven door de ontmoeting tussen mensen uit verschillende generaties. Indien deze ontmoeting plaatsvindt in het domein van de kerk, kan worden gesproken over intergenerationeel kerk-zijn. Deze vorming veronderstelt dat het zinvol is dat mensen vanuit verschillende generaties elkaar ontmoeten. Geloof wordt van generatie op generatie doorgegeven. Traditioneel ligt daarbij het accent op iemand (bijvoorbeeld de opvoeder) die het geloof vertelt aan en voorleeft voor een ander (bijvoorbeeld het kind). Dat doorgeven includeert echter ook een toe-eigening van het geloof op eigen wijze van die ander, dan pas is doorgeven geslaagd zo zou je kunnen zeggen. Vandaag de dag wordt daar veelvuldig aandacht voor gevraagd. Niet alleen de oudere generatie is hierbij actor, ook de jongere generatie zelf speelt een actieve rol (zie bijv. Roebben 2016, Van Leersum-Bekebrede 2021). En deze generatie bevraagt op haar beurt de oudere generatie. Intergenerationele geloofsvorming veronderstelt per definitie wederkerigheid (Lanser 2000 e.a.).

Een generatie is een leeftijdscohort dat opgroeit in dezelfde tijdsgeest en context. Vaak is er sprake van een cultureel kantelpunt dat de nieuwe generatie bepaalt. Een generatie wordt, wanneer het om kinderen gaat, ook wel ingevuld vanuit een bepaalde ‘rol’, bijvoorbeeld die van ouder-kind, of  volwassen leider-kind. Klassieke termen als ‘geloofsoverdracht’ of ‘inwijding’ lijken op het eerste gezicht een eenrichtingsverkeer aan te geven van de oudere naar de jongere generatie. Maar al in de Bijbel zelf zijn er voorbeelden dat ouders van kinderen en jongeren (moeten) leren. Voor de vorming van geloof van mensen, is de ontmoeting met anderen belangrijk. Diverse godsdienstpedagogen spreken over de cruciale rol van de intermenselijke ontmoeting, en ontmoetingsleren. Ontmoeting is wezenlijk in allerlei leerprocessen, en zeker ook in relatie tot geloof (o.a. Roebben, De Kock). Een mens vormt zich en wordt gevormd in relatie tot traditie, context en praktijken. Vorming in relatie tot geloof speelt zich af in de ontmoeting tussen mens(en), en God (De Muynck & Vos 2021). En het is, zo zou je kunnen zeggen, de wederkerige intergenerationele ontmoeting die ons erbij bepaalt dat God generaties verbindt en tegelijkertijd overstijgt.

Vier onderzoeken beschreven

In dit artikel bespreken we 4 actieonderzoeken, twee met de focus op de kerkdienst en twee met de focus op het geloofsgesprek tussen generaties.

1. Dominee E. is predikante in een PKN gemeente in een dorp in de provincie Utrecht, waar ze eigenlijk nooit tieners spreekt, omdat zij eigen bijeenkomsten hebben tijdens de kerkdienst. E. ging met de tieners in gesprek over de kerkdienst en kwam samen met hen tot een kerkdienst waarin de vertrouwde elementen op een andere manier werden ingevuld. De belangrijkste elementen hierin waren: een spel aan het begin van de dienst, waardoor mensen contact met elkaar kregen en de dienst een energieke starter had; Engelse liederen; een aantal interactieve elementen rondom de preek, zoals een kennisquiz over de bijbeltekst en het peilen van ervaringen en meningen via Mentimeter. Centraal stond de navolging van Jezus. E. inventariseerde en analyseerde de reacties op de dienst. Die waren met name positief: tieners voelden zich betrokken, de middengeneratie bleek dezelfde behoeften te hebben als de tieners en ouderen genoten ervan dat er jongeren in de dienst waren en actief meededen. Deze positieve ervaringen hadden met name ermee te maken dat de verschillende generaties verbondenheid met elkaar ervoeren.
Zelf genoot E. ook van het contact met de tieners. In de literatuur ontdekte ze dat het belangrijk is voor tieners om een relatie met de predikant te hebben en dat het belangrijk is voor de tieners om betrokken te kunnen zijn bij wat in de kerkdienst gebeurt. Als risico’s formuleerde ze dat het zowel in visie als operationalisering toch te veel aan de predikant blijft ‘hangen’ en dat het een veredelde jeugddienst wordt. Uit deze nieuwe nadruk op intergenerationaliteit in de gemeente zijn ook andere initiatieven voortgekomen en die worden nu in de gemeente uitgewerkt.

2. Ook dominee B. onderzocht een ‘niet-alledaagse’ kerkdienst gericht op beleving in een dorp in Friesland. Er wordt zo’n vier keer per jaar een soort kliederkerk georganiseerd door en voor een aantal jonge gezinnen. In juni ’22 deed de hele gemeente mee. Concreet bestond de bijeenkomst uit een wandeling langs verschillende scènes uit het verhaal van Mozes. B. participeerde samen met een groepje tieners en ging na afloop in gesprek met diverse groepen uit de gemeente. Iedereen waardeerde de ontspannenheid en ontmoeting, evenals de participatie van mensen die normaal niet in de kerk komen en de zichtbaarheid van de wandeling in het dorp. Een aantal mensen miste wel de inhoudelijke verdieping in de vorm van een overdenking of gesprekken. Sommige gemeenteleden hadden het gevoel dat zo’n viering niet voor hen is. B. had zelf vragen bij de theologische invulling (c.q. het gebrek daaraan). De literatuur over het concept Messy Church maakte hem bewust van het thema Christ centered in dit concept, een aspect dat volgens hem ontbrak bij dit initiatief in zijn gemeente. Bij Messy Church is een expliciet doel dat alles wat je doet naar Christus moet leiden. In het Friese dorp werd primair het verhaal van Mozes verteld en werd Jezus niet expliciet genoemd of geadresseerd. De theologische doordenking vraagt om aandacht, aldus B. Net als E. vroeg hij zich af wat zijn rol als predikant is in deze vorm van intergenerationeel vieren. Hij werkt sterk als coach, maar ook de doordenking van onderliggende waarden, en het thematiseren als er verschil in waarden is bij mensen, is iets wat hij op zich neemt.

Beide predikanten ervoeren dus dát het mogelijk is een viering te houden waarin meerdere generaties participeren en waarbij deze generaties de viering ook positief waardeerden. De waardering lijkt vooral te zitten in de participatie van jongeren en jonge gezinnen en in de onderlinge ontmoeting en verbondenheid. Beide predikanten zoeken naar hun rol als predikant.

3. Predikant N. zoekt, in een dorp in Noord Brabant, een alternatief voor de nadruk op het tekort dat vaak in de kerk klinkt. Een nadruk die de kerk niet opbouwt en het gesprek tussen generaties afremt. ‘Met name zien senioren daardoor over het hoofd dat jongere generaties op een eigen, andere manier bezig zijn met religie en geloof,’ aldus N. Het begrip ‘intergenerationaliteit’ wekte bij N. verwachting. Samen met een klankbordgroep, waarvan de deelnemers tussen de 19 en 68 jaar oud zijn, formuleerde N. de volgende vraag:  Op welke wijze kunnen we in onze gemeente onderzoeken in hoeverre spirituele talen helpen om te bereiken dat verschillende generaties zich verbonden voelen in de ontmoeting met God?
Het proces van de totstandkoming van deze vraag wordt door N. beschreven. Wie doet welke duit in het zakje? En de predikant werd in dat gesprek waarin de vraag werd bepaald ook heilzaam geconfronteerd met zijn eigen voorkeurstaal. Met name de taal van de verbeelding ligt wat meer buiten het bereik van deze predikant die sterk is in conceptueel denken.
Het thematiseren van ‘intergenerationeel’ werkte al direct richtinggevend in zijn observatie.

  • Predikant N: ‘Ondertussen merk ik in deze periode dat ik meer alert ben op de vragen rond intergenerationaliteit. Een gemeentelid vraagt mij ergens of het kindermoment niet te veel tijd in beslag neemt, ‘want ze hebben toch al hun eigen bijeenkomst’. Op de website staat: “De ochtenddienst is een echte gezinsdienst…”. In een geloofskring van jong-volwassenen onder de 30 nodig ik oudere gemeenteleden uit.’

De grote ontdekking met en in de klankbordgroep was de rijkdom van de ontmoeting met de ander die anders is. Juist het verschil genereert betekenis, en werd als één van de bloeibevorderende factoren genoemd. De klankbordgroep benoemde daarbij wel dat het goed is om mensen te begeleiden in dit verschil. De gedachte daarbij was dat kennis over verschillende spirituele voorkeurstalen de ontmoeting stimuleert. Verschil in taal kan natuurlijk door de generaties heen lopen. Wel lijkt de spirituele taal van de jongere vaak meer onbevangen dan van de oudere, zo concludeert de groep. De taal van zorgen voor (medemens, schepping etc.) komt in het onderzoek het meest naar voren.

4. Ook voor kerkelijk werker R., uit een kerkelijk dorp in het midden van Nederland, resoneert de cursus in het werk:

  • R: ‘Ik vraag de laatste tijd (met deze cursus in het achterhoofd) regelmatig aan ouderen hoe het geloof door hun ouders met hen gedeeld werd. Dan hoor ik heel vaak dat ze 2x per zondag naar de kerk moesten, naar de catechisatie en uiteindelijk belijdenis moesten doen. Als ik probeer door te vragen of zij het geloof konden proeven bij hun ouders dan blijft het antwoord vaak hetzelfde.’

R. zoekt naar hoe in de gemeente ouders kunnen worden ondersteund bij een verschuiving van het doorgeven van een geloofstraditie naar het uitdragen van hun eigen geloof.
Wat willen ouders, vanuit hun eigen geloofsopvoeding, doorgeven aan hun kinderen? Dit onderzocht de predikant samen met 15 gezinnen, waarbij opvoeders en kinderen (10-14 jaar) elkaar bevroegen aan de hand van door de kerkelijk werker opgestelde gesprekskaarten.
Een goede plek voor dit gesprek is de keukentafel. Dat is dan ook de titel van het onderzoek ‘geloven aan de keukentafel’. De kerkelijk werker belde de ouders op voor een terugkoppeling van dit gesprek, de kinderen zijn hiervan op de hoogte.
Over de hele linie gold dat opvoeders nauwelijks woorden hebben voor wat geloven voor hen betekent, maar dat op de vraag wat ze door willen geven, antwoorden komen als ‘dat God erbij is’. Ook werd er benadrukt dat ze graag op eigen manier invulling geven aan geloof en kerk. De oudere generatie is geneigd om in termen van verlies te spreken: ‘secularisatie komt ook onze kant op’, ‘ze komen toch niet terug’. R. benadrukt het belang van eigenaarschap van ouders bij de aangelegen vraagstukken. 

Gesprek en ontmoeting zijn centrale begrippen in deze twee laatste casussen, evenals dat bewust arrangeren, of zoals predikant N. het omschrijft, ‘moedwillig samenbrengen’, de ontmoeting bevorderen. In een goed intergenerationeel gesprek is er ruimte en eigenaarschap voor alle generaties. Alleen dat is vaak makkelijker gezegd dan gedaan. Verschillende verwachtingen en waarden, obstakels in fysieke mogelijkheden, verschil in commitment, verlieservaringen, maakt dat er niet zomaar wederkerigheid ontstaat. Die kaders moeten worden gecreëerd en de professional heeft hierbij een belangrijke taak.

Naast de mensen die in de klankbordgroepen, interviews en bijeenkomsten hebben meegedaan is er vaak sprake van een impliciete generatie. Daarmee bedoelen we dit: iedereen staat zelf ook weer op de schouders van anderen. En die anderen zijn (vaak onbewust) ook aanwezig in de ontmoeting. Danielle van de Koot-Dees legt dat in haar onderzoek (2013) goed uit aan de hand van hoe ouders in de geloofsopvoeding hun idealen evenals praktijken deels ‘kopiëren’ van hun ouders maar dan in een andere context, of het kritisch in gesprek brengen met hoe ze zelf zijn opgevoed. Niet alleen spelen idealen een rol, ook schrikbeelden, zoals bijvoorbeeld een nadruk op het ‘moeten’ in de genoten christelijke opvoeding in het onderzoek van R.. Ook verwachtingen die opa’s en oma’s hebben van hun kleinkinderen, – er wordt gedoopt omdat opa en oma dit graag willen – is een impliciete aanwezigheid van de oudere generatie. Het onderzoek van kerkelijk werker R., maakt deze impliciete aanwezige expliciet.

De waarde van gesprek is in alle vier de casussen duidelijk. Maar dat betekent niet dat dat de enige manier is om wederzijdsheid tot uitdrukking te brengen en met elkaar te theologiseren. De verbondenheid ervaren door dingen te doen, kwam in casus 1 duidelijk naar voren. En het is juist ook het waarnemen van elkaars gedrag en handelen dat van grote invloed is in leerprocessen. Predikant N. doet daarvan ook verslag in zijn onderzoek. Bij intergenerationele vorming gaat het dus niet alleen om gesproken taal, maar net zo goed om ervaringen en gedrag.

Discussie

In deze cursus zijn twee thema’s aan de orde. Allereerst, de betekenis van intergenerationele geloofsvorming en kerk-zijn. Vervolgens, de betekenis van beroepskrachten die leren te denken en werken langs de lijn van actieonderzoek. Aangaande het eerste het volgende. In zekere zin is het vraagstuk waar we ons voor gesteld weten een laat-modern vraagstuk. Daarmee bedoelen we dat het zoeken naar intergenerationaliteit is ontstaan in een samenleving waarin wij leven in ‘losse’ netwerken, en generaties elkaar niet vanzelfsprekend ontmoeten. Werk en gezin zijn bijvoorbeeld vaak losgekoppeld waardoor jonge generaties nauwelijks beeld hebben bij de bredere (volwassen) context die oudere generaties inbrengen. En in de samenleving wordt – mede vanuit marktoogpunt – een generatie al snel specifiek bediend. Ook in de kerk is doelgroepgericht denken vaak dominant geworden, met als gevolg dat er verschillende groepen worden gecreëerd die elkaar lang niet altijd ontmoeten. De gegroeide pluriformiteit in samenleving en kerk heeft echter didactisch ook als gevolg dat er meer en meer aandacht komt voor leren van verschil. Ook tussen generaties is er veel verschil, en daar kunnen we van leren. De ervaringen die ouderen in leven en geloven hebben opgedaan, de emotionele gevoeligheid van jongeren, ook voor veranderingen in de cultuur, dienen in gesprek te worden gebracht.

Een complicerende factor hierbij is dat oudere generaties vaak gesocialiseerd zijn in termen van kennisoverdracht, terwijl ze door jonge generaties ook worden bevraagd op hun ervaringen, maar daar hebben zij niet altijd de taal voor (De Kock en Verboom 2011, 196 ev.). En de oudere generatie noemt regelmatig dat jonge generaties weinig weten. Dit beleefde verschil kan een onaangenaam machtsverschil opleveren.

Intergenerationele vorming kan enkel begrepen worden in de complexiteit van sociologische, psychologische en theologische dimensies. Een eenvoudige weg c.q. oplossing is er niet. Een belangrijke theologische vraag is hoe de relatie God-mens hierbij een rol speelt. Jonker (2020) wijst erop dat God zelf ook actor is en vraagt daarom aandacht voor de mystieke kant van wederkerige geloofsvorming. Vanuit de gedachte dat God op bemiddelde wijze tot ons komt, en de ontmoeting ook voertuig van die bemiddeling kan zijn, wordt duidelijk dat de intermenselijke ontmoeting en de ontmoeting God-mens kunnen resoneren.

Het tweede punt, het doen van actieonderzoek, roept de volgende reflecties op. De zoektocht van professionals naar hun theologische bijdrage roept de vraag op in hoeverre het initiëren van theologisch actieonderzoek een theologische bijdrage in de gemeente kan zijn. In de cursus is gewerkt met een onderzoeksmatige aanpak. Daar waren lang niet alle cursisten vertrouwd mee en het vraagt dan ook om duidelijke instructies en planning naast voldoende doorlooptijd. Het streven was dat de cursisten samen met mensen uit hun gemeente praktijken beschrijven, analyseren, evalueren en voorstellen formuleren tot verbetering. Deze aanpak creëert expliciet ruimte dat iedere deelnemer aan het onderzoek ook de theologische vragen te berde kan brengen. Er kan voor de analyse en evaluatie uit verschillende (sociologische, psychologische, theologische) theorieën worden geput. Met name een theologische professional heeft ook kennis van theologische theorieën en brengt die in. De stap om van beschrijvingen tot analyses te komen gebaseerd op theorie is een complexe stap die om grondige reflectie vraagt. Bewust of onbewust ben je als reflective professional vaak met dergelijke reflecties bezig, maar lang niet altijd in samenspraak met anderen of op een systematische cyclische wijze (Cameron 2012). De methodische stappen daarbij zijn: identificatie van een specifieke ervaring of situatie; bouwen van een gelaagde beschrijving vanuit zo veel mogelijk perspectieven; kritische reflectie gebaseerd op passende perspectieven zoals bijvoorbeeld historische, sociologische, psychologische, economische, theologische; het aangaan van een dialoog met de geloofstraditie; het besluiten tot actie en het implementeren daarvan; evaluatie en verdere reflectie. Het is in de complexiteit van de praktijken van vandaag de dag extra belangrijk dat beroepskrachten dit onderzoeksmatige werken in praktijk (leren) brengen.

Actie is niet hetzelfde als activiteiten. Daarmee bedoelen we dit. Activiteiten zitten vaak rond het hoe en concrete vormen, maar bij actieonderzoek gaat het ook om het waarom en het wat. Waarom stellen we een bepaalde vraag en wat betekent dat? Het ging in deze cursus om een diepte-investering in termen van tijd en aandacht. Een belangrijke ervaring van de deelnemers is dat deze diepte-investering intergenerationele geloofsvorming en kerk-zijn vanaf het allereerste begin in de praktijk brengt. Het is daarmee niet een stip op de horizon, maar (pril) aanwezig en tevens een weg om te gaan. Er wordt in de gemeente een leergemeenschap gevormd die aan de gemeente een impuls geeft. Door de praktijken eerst vanuit meerdere perspectieven nauwkeurig (sociologisch, psychologisch, theologisch) in beeld te brengen, voorkom je handelen op basis van incidenten. Tevens is een dergelijk onderzoek een manier om je niet bij de status quo neer te leggen, maar om vanuit praktijk en theorie blijvend te werken aan kwalitatieve groei. Dat lijkt een goede theologische habitus.


Cursuskader

De volgende stappen zijn door de cursisten in het kader van deze cursus in meer of mindere mate gezet:

  1. Beschrijf kort je werkcontext (maximaal een half A4’tje).
  2. Formuleer een probleem, specifieke situatie, of specifieke ervaring die aansluit bij jouw gemeente (maximaal twee A4’tjes) en die je graag verder zou onderzoeken, formuleer daartoe een eerste conceptonderzoeksvraag. Wees zo specifiek mogelijk en wees reëel als het gaat om wat je in de tijd van de cursus kunt realiseren.
  3. Formuleer ook wat de theologische spits is van je vraag. Bijvoorbeeld, is het een ecclesiologische vraag, of een liturgische, is het een godsdienstpedagogische vraag etc. Op welke wijze spelen generaties en contact tussen generaties een rol in deze probleemanalyse?
  4. Bespreek deze specifieke situatie of probleemstelling die uitgangspunt is voor de cursus met een groepje uit de gemeente. Dit kan bijvoorbeeld de kerkenraad zijn (of enkele kerkenraadsleden), je kunt ook aan de jeugdraad denken, of een groepje samengesteld uit diverse sleutelfiguren. Het is ook denkbaar dat je juist mensen die minder in het hart van het kerkelijk kader zitten uitnodigt om klankbord groep te zijn. Je betrekt een klankbordgroep bij je studie niet alleen om de vraagstelling zo relevant en scherp mogelijk te krijgen, maar ook om hen te betrekken bij het proces van aanbevelingen vanuit het onderzoek en eventuele interventies in de praktijk. 
  5. Maak in het verlengde van je onderzoeksvraag en onderzoeksopzet een rijke beschrijvingdie aansluit bij je vraagstelling, waarin verschillende stemmen en verschillende perspectieven naar voren komen (circa twee A4’tjes).
  6. Deze beschrijving interpreteer je vervolgens aan de hand van relevante literatuur (circa drie A4’tjes).
  7. Bespreek met je werkgroep in de gemeente wat de analyse en interpretatie heeft opgeleverd. Kunnen er bepaalde besluiten aan worden verbonden? Welke aanbevelingen komen er uit voort? Verwerk de feedback van de werkgroep.

Literatuur

Helen Cameron, John Reader, Victoria Slater (2012), Theological reflection for human flourishing: Pastoral Practice and Public Theology, SCM Press, 3-9. 

Evert Jonker, De mystiek van Evert. Over een handelingsonderzoek naar wederkerig geloofsleren, in: Praktische Theologie Leren geloven: 2002/2, 143-157.

Danielle van de Koot- Dees, 2013, Prille geloofsopvoeding: een kwalitatief onderzoek naar de rol van geloven in jonge protestants-christelijke gezinnen in Amsterdam. Boekencentrum Academic.

Jos de Kock (2019). Wait a minute in stressful times – a practical theological account of learning in encounter, inaugurele rede.

Jos de Kock, Wim Verboom e.a. (2011) Altijd leerling. Basisboek catechese. Zoetermeer: Boekencentrum.

Alma Lanser, Geloven leren. Een theoretisch en empirisch onderzoek naar wederkerig geloofsleren, in: Praktische Theologie Leren geloven: 2002/2, 127-142.

Lydia van Leersum-Bekebrede, Ronelle Sonnenberg, Jos De Kock and Marcel Barnard (2019), ‘Deconstructing Ideals of Worship with Children’, in: Studia Liturgica 49/1, 71-88.

Bram de Muynck en Pieter Vos (2021),Geen vorming zonder transcendentie: De theologische horizon van een breed pedagogisch vormingsbegrip’, In: Mens Worden. Over de relatie tussen theologie en pedagogiek, Buijten en Schipperheijn Motief,151-171.

Bert Roebben (2016), Theology made in Dignity. On the Precarious Role of Theology in Religious Education. Peeters Publisher.     

Auteurs: Leantine Dekker (HGJB), Eduard Groen (Windesheim), Sabine van der Heijden (CHE), Gert Schouten (PKN), Ronelle Sonnenberg (PTHU).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken