Menu

Basis

Beloofd land: Brueggemann en de theologische tweekamp over Israël 1

Kanaän, Israël, Palestina: drie historische namen voor één landje op het kruispunt van drie werelddelen, momenteel bewoond door twee volken die het allebei claimen, maar in een ongelijke machtsverhouding. Van wie is dat land? Van de Israëli’s? Van de Palestijnen? Van allebei? Van geen van beide? Is het van God? Heeft God het aan één van deze volken gegeven? Of aan beide? Deze vragen houden theologisch Nederland al enkele decennia sterk verdeeld. De pijnlijke tweestrijd in het beloofde land zelf horen we terug in het debat.

Boven het ene kamp wappert de blauwwitte Davidsster. God heeft één volk uitverkoren, Israël, en God is niet veranderd. Dit volk heeft van Hem het stukje land tussen Jordaan en Middellandse zee gekregen. Als christenen moeten we dat omarmen. Het staat in de Bijbel die het Woord van God is en heeft daarom het hoogste gezag. Boven het andere kamp waait een regenboogvlag. God is een God van alle mensen en alle volken, en Hij is een God van gerechtigheid. Daar geloven we in dankzij de Bijbel en ons rechtvaardigheidsgevoel. Elk volk heeft recht op een eigen land, dat moeten we als christenen steunen. Overal waar onrecht wordt gepleegd doordat een volk een ander volk discrimineert of erger, moeten christenen protesteren, in naam van God.2

Hoe kunnen we theologisch het beste omgaan met deze twee kampen? Als insteek heb ik gekozen voor een brochure van Walter Brueggemann, een internationaal vermaarde oudtestamenticus die – wat vereenvoudigd gezegd – van het eerste kamp naar het tweede is overgegaan. In Uitverkoren volk? laat hij zich vinden onder de anti-zionisten. Hij spreekt vanuit zijn eigen theologische expertise.3 Maar dan wel geëngageerd, want je kunt niet over het land Israël in de Bijbel spreken, vindt hij, zonder het besef dat datzelfde land vandaag de dag tot bloedens toe omstreden is. Brueggemann voelt zich geroepen om als ‘leraar der kerk’ te spreken.4

De achtergrond voor Brueggemanns oversteek naar het andere kamp zal herkenbaar genoeg zijn. Opgegroeid in een Amerikaans-protestants milieu, als zoon van een predikant en tijdgenoot van wonderlijke, aan oudtestamentische verhalen herinnerende historische gebeurtenissen in het Midden-Oosten – de oprichting en verdediging van de staat Israël in 1948, 1967 en 1973 – sympathiseerde hij met het eerste kamp. Maar toen de krachtsverhoudingen met het zegevierende Israël verschoven, vanaf Sabra en Chatila (1982) en de eerste intifada (1987), verschoof zijn sympathie. De Gideonsbende was een empire geworden. Brueggemann kwam tot de overtuiging dat, als de context zo ingrijpend verandert, ook de theologische visie moet veranderen. Gaat de Bijbel ons daarin niet voor? In het Oude Testament vinden we niet alleen de Samuel-boeken, maar ook profeten als Jesaja, Micha en Amos. Zo ging hij als sympathisant van het zionisme over naar het kamp van de Mensenrechten.

Laten we eerst, in enkele typeringen, zien hoe hij dit laatste standpunt inneemt, en daar een paar opmerkingen bij maken (§ 1), om vervolgens op één centraal punt tot een eigen positiebepaling te komen (§ 2). Ten slotte luisteren we naar een aantal kritische vragen die vanuit de twee kampen aan deze positie gesteld kunnen worden (§ 3).

1 Contextueel Bijbellezen en mensenrechten

Zionisme is inderdaad de politieke visie achter de huidige staat Israël. Wie op het internationale vliegveld Ben-Gurion naar de grote ontvangsthal loopt, gaat door een lange gang waar de gehele geschiedenis van het zionisme kleurrijk is uitgebeeld. Nu is dit zionisme van oorsprong een seculiere politieke visie, ontstaan aan het eind van de negentiende eeuw. Als er in de Bijbel sprake is van een claim op het beloofde land, is die steeds ontegenzeggelijk religieus geladen. En dat geldt óók daar waar de Bijbel kritiek uit op die claim. Bij Brueggemann zien we Bijbelteksten stilzwijgend in een geseculariseerde context geplaatst, wat het zionisme eigenlijk ook doet. Waar Israël door de profeten opgeroepen wordt om gerechtigheid te betrachten, vat hij deze aansporing met recht op als rechtdoen aan de naaste, ook de etnische naaste, de vreemde, maar beperkt hij zich tegelijk tot het tweede grote gebod.5 Het eerste gebod, het rechtdoen aan God, dat óók van Israël gevraagd wordt, valt buiten beeld. Bijbelteksten, zo meent Brueggemann, moeten contextueel gelezen worden om hun boodschap goed te horen. Het Woord van God komt in heel verschillende situaties tot Israël en krijgt daardoor heel verschillende toespitsingen. Soms zelfs tegenstrijdige. Over het land wordt in het Oude Testament zo verschillend geschreven, dat het niet moeilijk is om twee tegengestelde reeksen van teksten op te stellen. Bijvoorbeeld Genesis tegenover Deuteronomium: teksten waarin God Abraham en zijn nageslacht onvoorwaardelijk een land belooft, tegenover teksten die deze belofte strak koppelen aan de voorwaarde van wetsbetrachting. Volgens Brueggemann bewijst deze pluraliteit in het Bijbelse getuigenis niet, dat dit tegenstrijdig is, maar dat het levend is. God spreekt niet in het algemeen, maar altijd tot mensen op een bepaalde tijd en plaats.

Brueggemann stelt niet de vraag of er dan helemaal geen constanten in al die verschillende contexten zijn aan te wijzen. 6 Hij vraagt bijvoorbeeld niet, of het eerste grote gebod context-gebonden is en dus in sommige contexten niet geldt. De situatiegerichtheid moet open blijven, vindt hij.7 Maar maakt dat God niet kameleontisch of onberekenbaar, zonder eigen identiteit? Brueggemann ziet vooral het andere gevaar: dat we van Gods Woord een ideologie maken. Dan leggen we Hem, én de mensen tot wie Hij zich richt, vast op een bepaalde boodschap die altijd en overal zou gelden. Dit is in principe een postmodern standpunt. Universele waarheid bestaat niet, er zijn alleen perspectieven op werkelijkheid, contexten die wisselen met de tijd.

Nu is dit bij hem niet het hele verhaal. Op één punt is Brueggemann in zijn Bijbellezen modern gebleven, of geworden. Postmodern denken, denken vanuit de tijdgebondenheid van mensen, is een sterke reactie op modern denken, dat op zoek is naar universele waarheden. Een vrucht van de moderne zoektocht is de mensenrechtenbeweging, die zich toelegt op het aanwijzen en beschermen van rechten die voor ieder mens op elke plaats en tijd gelden. Zij gelden dus niet alleen voor Israëli’s tijdens de regering van Netanjahu, maar ook voor Israëlieten in Achabs dagen, en niet alleen voor hen, maar ook voor Kanaänieten en Palestijnen, vroeger en nu. Brueggemann stelt zich nadrukkelijk achter deze mensenrechten.

Opvallend is dat hij deze rechten zeer algemeen opvat. Hij omschrijft ze als: de ander niet dwingen, geen geweld doen, niet uitsluiten.8 Maar als we de ander als ander moeten respecteren,9 moeten we dan alles van de ander respecteren, moeten we aan al zijn of haar wensen ruimte geven? ‘De ander als ander respecteren’ is een aansprekende, maar heel vage eis, die oscilleert tussen een minimum en een maximum van rechten, tussen ‘anderen respecteren in alles wat zij zijn en doen’ en ‘anderen respecteren in datgene waarin zij strikt uniek zijn’. 10 Maar het eerste is ethisch te veel van het goede, en het tweede te weinig. Het lijkt mij beter van basale en additionele rechten te spreken, waarbij de laatste niet noodzakelijk uit de eerste voortvloeien. Die moeten dus apart gemotiveerd worden. 11

Dit ontleen ik aan de christelijke traditie, die ook universeel dacht maar tegelijkertijd differentieerde. Ieder mens is schepsel en ieder mens kan kind van God worden; maar zonden moeten we niet accepteren. Tot een ander volk behoren is geen zonde; maar verkeerde gewoonten of regels volgen is dat wel. En ongeloof, niet vertrouwen op God, is één van de meest basale zonden. Israël wordt niet alleen opgeroepen om de naaste lief te hebben als zichzelf, maar ook om God lief te hebben boven alles. Abraham is de vader van alle gelovigen vóór alles omdat hij op God leerde vertrouwen.

Het is duidelijk dat we hiermee opnieuw voor het eerder gesignaleerde probleem staan: wat gebeurt er met deze Bijbelse, christelijke gedachten als zij overgeplaatst worden in een geseculariseerde context?12 De zoektocht naar mensenrechten wordt in de moderne tijd, vooral sinds de Verlichting, in toenemende mate gereduceerd tot het seculiere. De universele waarheden die men zoekt zijn feitelijk universeel-menselijke waarheden.13 Universele religieuze waarheden, overal en altijd geldende godsdienstige rechten en plichten, worden steeds meer tussen haakjes gezet, naar het privédomein verwezen, of zelfs ontkend en bestreden. Door de scheiding van kerk en staat zijn ze politiek buiten spel gezet.

In dezelfde ontwikkeling is godsdienstvrijheid een recht geworden. Klassiek-christelijk was dit recht één kant van de medaille, vanwege de menselijke wilsvrijheid die met onze schepping gegeven is en ook na zondeval aangesproken wordt. De andere kant was, dat er ook een plicht tot goede godsdienst is, privé en publiek. Ook deze plicht is geworteld in de overtuiging dat all men are created equal. Zij wordt niet door zonde of een speciale openbaring gemotiveerd. Zonde is juist: deze plicht niet altijd nakomen. Daarin lijkt zij op de plicht om je vader en je moeder te eren.14

2 Verkiezing en landbezit

Een stukje meelopend met Brueggemann zijn we gaandeweg op enige af-stand van hem gekomen. Als veel eigentijdse theologen is hij van bijbels-dogmatisch naar modern-postmodern gegaan. Daarmee is hij tot een ongemakkelijke combinatie van zowel moderne (‘universele’) als postmoderne (‘pluralistische’) ethische inzichten gekomen, waarop bovendien een forse reductie is toegepast: de religieuze dimensie telt niet mee.15 Zelf denk ik dat de Bijbel en de klassiek-christelijke traditie een derde weg wijzen. Er zijn inderdaad universele én context-gebonden ethische inzichten, zij het minder en anders dan veel modern en postmodern denken wil; en deze inzichten zijn er op seculier én op religieus terrein.16 Dit levert een meer integrale visie op, die ten opzichte van de twee kampen een onafhankelijke positie inneemt.

Laat ik dit toelichten met het thema dat Brueggemann met de titel van zijn brochure aanreikt. Is Israël het uitverkoren volk? In het ene kamp wordt gezegd: Zeker, dat staat in de Bijbel. Het andere kamp zegt: Nee, God heeft geen oogappels. Als Israël al oogappel was, is het dat na Christus in elk geval niet meer. Op ons thema toegespitst: heeft Israël als uitverkoren volk het land Kanaän/Israël/Palestina van God gekregen en kan het daarom met recht dit land als zijn bezit claimen?17

Velen in onze tijd zullen moeite hebben deze vraag te overwegen omdat hen de hele samenhang tussen uitverkiezing en landbezit bevreemdt.18 Toch is de vraag vanuit het Oude Testament niet moeilijk te zien. Een uitverkorene heeft voorrechten, God geeft iets speciaals aan het volk waarmee Hij zich verbindt en een geschiedenis begint. In deze relatie geeft Hij het gaandeweg meer geschenken: nageslacht, een eigen land, welvaart in het land, zelfbestuur en macht, een wereldomvattend volk en rijk. We zien de ontvouwing van het geschenk, van Abraham tot Davids zoon…

In het spreken over uitverkiezing ligt het Nieuwe Testament sterk op één lijn met het Oude. Je bent uitverkoren als je in Gods gemeenschap opgenomen bent en een bepaald voorrecht geniet. Zo spreekt bijvoorbeeld Jezus erover in zijn gelijkenis van de bruiloftsgasten, die eindigt met de bekende zin: ‘Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren’. 19 Je bent in de gelijkenis niet al uitverkoren als je een uitnodiging ontvangt en daarmee weet dat de heer je op zijn feest wil hebben. Veel moderne westerlingen lezen uitverkiezing als intentie van de Heer, maar dat heet in de parabel: geroepen.20 Bijbels en klassiek-christelijk ben je uitverkoren als je de uitnodiging hebt gekregen, die aanvaard hebt en in de feestzaal zit. Meer nog: als je bovendien een bruiloftskleed aan hebt. Ben je niet passend gekleed, dan word je de zaal uitgezet. Dat kleed is in nieuwtestamentische taal een rein of gereinigd denken én doen, een goede wil die blijkt in daden.21

In de bruiloftsparabel zijn vrijwel alle elementen van de betere klassiek-christelijke verkiezingsleer terug te vinden.22 Je krijgt de uitnodiging, je krijgt dat kleed, maar je neemt ze alleen daadwerkelijk in ontvangst als je aan de uitnodiging gehoor geeft en gaat doen wat de Heer wil. In het uitverkoren-zijn is dus de positieve menselijke respons opgenomen (al valt daarop niet de nadruk). Die respons maakt niet dat je uitgenodigd bent, die maakt ook niet dat je de uitnodiging of het kleed verdient23, maar is wel een vereiste om tot de verkorenen te behoren.

Als we nu terugkijken naar uitverkiezing en landbelofte in het Oude Testament, zien we iets dat vergelijkbaar is.24 God neemt een initiatief, Hij roept Abraham en belooft dat deze een volk zal worden en dat het volk een land zal krijgen. Dat initiatief en die gave zijn niet afhankelijk van Abraham en zijn kinderen, maar ze worden beide wel van meet af aan begeleid door iets dat van Abraham en zijn kinderen gevraagd wordt: gehoorzaamheid, geloof en doen wat God wil. Ik zal jou en jouw nageslacht het land geven, zegt de Heer, jij en je volk zullen mijn geboden onderhouden.25 Als de Israëlieten de thora niet onderhouden, zal het bezit van het land een probleem worden (wat al snel na de intocht in Kanaän is gebleken), of zal het Israël zelfs afgenomen worden (wat met de Assyrische en Babylonische ballingschap ook is gebeurd).

Kunnen we deze lijn in het Oude Testament doortrekken naar de actualiteit? Met de viering van de zeventigste verjaardag van de staat Israël vers in het achterhoofd laat deze vraag zich vanuit een terugblik stellen: Wat is er in 1948 gebeurd? Hebben de joden het land en de staatssoevereiniteit toen genomen zonder dat God het hun gegeven heeft? Zo denken christenen in het Midden-Oosten erover en trouwens ook veel orthodoxe joden.26 Of heeft God het toen gegeven en hebben joden het sindsdien met zijn zegen verdedigd en uitgebouwd? Dat geloven veel evangelische en orthodox-protestantse christenen. Of hebben joden – onverschillig of zij daarbij in God geloofden of niet – een kans gegrepen waarbij zij aanvankelijk de zwakke partij waren en daarom in hun recht stonden, maar later de machtige partij werden die onrecht ging doen? Zo denken veel geseculariseerde christenen.

Ik denk dat God toen iets heeft gegeven dat een aantal joden te gretig heeft vastgegrepen, waardoor het vanaf het begin met geweld werd doorgezet en een vorm kreeg die niet óók gegeven was. Dat greep-karakter was een tijdlang minder zichtbaar door de oorlogen van 1967 en 1973, door Israëls buurlanden begonnen maar door Israël gewonnen. Ze gaven de begintijd dezelfde allure is die van de David en Jonathan-verhalen. Maar de Samuel-boeken laten ook zien, hoe ondanks de verrassende overwinningen (waarin de zegen van God gezien wordt) dingen fout gaan waarvoor later de tol betaald wordt (waarin de straf van God wordt gezien). Het zaad van de koningentijd is al in Davids leven gezaaid. God is in zijn goedheid doorgaans niet zo, dat Hij niet geeft als wij te gretig ontvangen. Hij geeft, maar in de mate waarin mensen het geschenk niet in ontvangst nemen zoals Hij het wil, trekt Hij zijn steun terug en wordt de tegenpartij sterker. En deze wil van God is samengevat in twee grondregels: Heb je naaste lief als jezelf en de Heer boven alles.27 Als dit goed gezien is, geeft dat een richtlijn voor christenen die zich gewetensvol afvragen hoe ze zich moeten opstellen in het conflict tussen Israëli’s en Palestijnen. De huidige staat Israël kan niet alleen maar veroordeeld óf gesteund worden. Alleen een genuanceerde opstelling doet recht aan de situatie. Het huidige Israël met ‘zijn’ land lijkt op aartsvader Jacob met ‘zijn’ zegen. Dat hij de uitverkorene was, rechtvaardigde nog niet het bedrog van zijn vader en de diefstal van zijn broer.28 Hij zou de zegen krijgen, van God, maar niet zo. In het Oude Testament klinkt vaker: Israël, wacht op de Heer.29 Juist het oude Israël heeft de wereld geleerd om goed te ontvangen wat God geeft, en terug te geven wat te gretig uit zijn hand genomen werd, wat meestal ook betekent: van een broeder afgepakt. Eén van de kostbaarheden die Israël leerde ontvangen is het land.

Uitverkiezing en thora-naleving horen bij elkaar. Met elke gave komt een opgave mee. De verhalen van Genesis tot en met Koningen staan onder een sterk profetische belichting. Profeten zelf zijn nog uitgesprokener, bijvoorbeeld Amos die ook door Brueggemann geciteerd wordt. ‘Hoor dit woord dat de Heer spreekt over u, de zonen van Israël, over heel het geslacht dat Ik uit Egypte heb geleid. Mijn woord is: “U alleen heb Ik uitverkoren onder al de geslachten van de aarde. Daarom roep Ik u ook ter verantwoording voor al uw ongerechtigheden”.’30 Het verkoren Israël is bevrijd en moet daarom verantwoording afleggen. En als we menen dat God alleen Israël ‘uit het diensthuis heeft geleid’, vergissen we ons. Bij dezelfde Amos lezen we: ‘Zoals Ik Israël uit Egypte geleid heb, zo bracht Ik de Filistijnen uit Kaftor, Aram uit Kir’.31 Zal Hij dat dan zeker niet ook met de Palestijnen doen? En wat zal Hij met Israël doen als het zelf een klein Egypte wordt?32 Ook daar is al in de tijd van de Bijbel ervaring mee. Bijvoorbeeld in de tijd dat Jezus geboren werd, toen Herodes zich opstelde als een farao.

Om te zien hoe God uit het diensthuis bevrijdt, moeten we naar christelijke overtuiging vóór alles de Messias van Israël volgen, en deze navolging niet alleen privé maar ook publiekelijk vorm willen geven. Als Jezus aan zijn exodus in Jeruzalem begint, spreekt hij eerst met Mozes en Elia.33 Vervolgens gaat hij zijn eigen weg, een weg waarlangs hij volgens vele joden in zijn tijd wet en profeten niet heeft opgeheven maar vervuld.

3 Vragen van twee kanten

Voor we afronden is het goed om ruimte te geven aan enkele tegenvragen. Is op onze zoektocht naar een derde positie voldoende recht gedaan aan de andere twee? Laten we luisteren naar een drietal vragen uit elk kamp. Sommige zijn ook vanuit het ene kamp aan het andere gesteld.

(1) Waarom denkt Brueggemann dat er in ‘het christelijk-zionistische kamp’ ideologisch gedacht wordt? Wat bedoelt hij daarmee? – Hij wijst bijvoorbeeld op het gebruik van de naam ‘Israël’. Onder christelijke zionis-ten wordt vaak (expliciet of impliciet) als volgt gedacht: met Israël wordt in het Oude Testament een volk aangeduid, vandaag wordt daar ook een volk mee aangeduid, ergo het gaat om hetzelfde volk. Maar alle mensen die toen leefden, zijn er al lang niet meer. En er is een andersoortige staat ontstaan. Bovendien heeft ‘Israël’ al in Bijbelse teksten heel verschillende betekenissen. Het kan naar de staat verwijzen, naar de etnische groep, of de religieuze gemeenschap. Deze verschillende betekenissen kun je niet zomaar identificeren. Wie deze naam vastpint op één betekenis, wordt ideologisch.34

Ik denk dat Brueggemann gelijk heeft.35 De belangrijkste vraag is dan wat de groep mensen die toen leefde en Israël genoemd werd, verbindt met de groep mensen die nu leeft en nu Israël genoemd wordt. Vraag je dit aan evangelische christenen, dan krijg je meestal, opvallend genoeg, hetzelfde antwoord als bij geseculariseerde christenen: dat is hun bloedband. Tot Israël behoren zij die uit joodse ouders geboren zijn.36 Naar mijn inzicht maakt dat Israël tot een volk, een etnische groep, maar nog niet tot het volk van God. Nieuwe én Oude Testament wijzen op een meer fundamentele band.37

(2) Moeten we niet nadrukkelijker onderscheiden tussen het land Israël en de staat Israël? Niet het land, maar de staat zorgt voor de meeste problemen. – Verschillende predikanten en theologen uit het eerste kamp zijn bereid dit onderscheid inderdaad te maken, zij zeggen: Israël, als uitverkoren volk, heeft recht op het land, maar daarmee nog niet op een staat.38 En het is waar: in de belofte aan Abraham is nooit sprake van een staat of koninkrijk, alleen van een land. Brueggemann gaat (met iemand als Martin Buber) nog een stap verder: Een volk heeft recht op een plek onder de zon, maar dat is niet hetzelfde als het recht op een eigen land (en zeker niet hetzelfde als het recht op een eigen staat). Je kunt als volk ook in andere landen wonen.39 En ook dat is waar. Het oudtestamentische volk Israël heeft langere perioden buiten het beloofde land geleefd, bijvoorbeeld in de Sinaï-woestijn.

In lijn met wat ik eerder over uitverkiezing zei, zie ik het hebben van een land en een staat als verschillende additionele zegeningen die een volk gegeven kunnen worden, maar waarmee ook additionele opgaven – dus extra thora – gegeven worden. Een plek om te wonen is nog geen eigen land, een eigen land is nog geen eigen staat. Bijbelverhalen tonen grote gevoeligheid bij de overgang van het ene naar het andere. Bijvoorbeeld bij de overgang van land naar staat aan het begin van de Samuelboeken: God wil aanvankelijk niet mee in Israëls vraag om een koning, en later alleen onder een belangrijke conditie. Wie zich realiseert dat er bij een dergelijke overgang iets bijkomt dat eigen vereisten met zich meebrengt, krijgt ook ruimte: als de extra opgave niet nageleefd wordt, gaat de extra gave verloren en kan de andere gave nog behouden blijven.40 God reageert genuanceerd op het menselijke vergrijp aan zijn gaven, omdat die meestal de omgang met die gaven niet meteen in alle opzichten slecht maakt. Velen die niet meer geloven zijn nog altijd goed voor hun naasten, en velen die niet goed zijn voor hun naasten in één opzicht, zijn het wel in andere opzichten. Alles wat goed is heeft Gods steun. (3)

Is het niet zo, dat Israël nog steeds het uitverkoren volk is omdat God zijn verbond met Israël nooit verbroken heeft? Hij heeft daar wel alle reden toe gehad, maar hij heeft het nooit gedaan. In Zacharia staat dat de Heer Jeruzalem nochtans verkiest. – Betekent dit nochtans41 ‘nog steeds’, of ‘opnieuw’? Feitelijk maakt het weinig verschil. Beide betekenissen zijn goed mogelijk als we ons realiseren dat Zacharia vooral aan de terugkeer uit Babel lijkt te denken.42 Bovendien gaat het hier om een verbond en bij verbond is nog duidelijker dan bij verkiezing dat er twee partijen bij betrokken zijn. God neemt het initiatief en geeft iets; maar geen ontvangst zonder instemming en medewerking van de ander. Blijft een verbond staan ook als de ander er niet in gelooft en er niet naar leeft? Als belofte van God, ja, maar de vervulling is daarmee nog niet gegeven. En wanneer God het beloofde daadwerkelijk geeft, is deze gave zonder geloof en specifieke thora-naleving bij de ontvangende partij meteen gecompromitteerd. Dat kan niet lang goed gaan.

Uitverkiezing en verbond zijn relatiebegrippen, daarom zijn ze het best te verhelderen aan de hand van relaties. De Bijbel doet dat ook, bij voorkeur met de partnerrelatie. Dat een ander mij lief krijgt en het leven met mij wil delen, kan ik niet afdwingen, welke motieven hiertoe ook stimuleren. Het is een vrij geschenk. Ik kan het ook niet verdienen, ik kan het niet kopen met cadeaus of goed gedrag. Maar ik kan, en moet, het wel goed in ontvangst kunnen en willen nemen, en dáárvoor ook iets willen betalen of doen. Een belangrijke ethische richtlijn hierbij is of ik de gever en zijn of haar wens meer respecteer dan de gave die ik krijg. Anders lijk ik op een man die het vele moois dat een vrouw hem schenken kan graag ontvang, maar daarvoor haar persoon gebruik.43 Verkiezing en verbond zijn twee momenten in Gods liefde voor mensen. Het geschenk van die liefde is gratis. Het komt altijd in een concrete, ook materiële vorm en daarom is ook de vorm waarin het gegeven wordt gratis. Maar het vereist wel dat wij – zoals de Bijbel en de christelijke traditie het noemt – het geschenk waardig zijn: dat we zo zijn, en willen blijven, dat we het geschenk recht kunnen doen.

(4) Maak je God niet te menselijk door hem via Bijbelverhalen zo te betrekken in de strijd rondom land en politieke macht? – Dat hangt af van de vraag hoe letterlijk we de Bijbel willen nemen. Heeft God zich werkelijk geopenbaard in de geschiedenis van Israël, ook in de richtlijnen die daarin voor de omgang met buurvolken worden aangereikt, of niet? Is Hij werkelijk in woord en daad onder ons gekomen, in onze conditie, om daar een weg te wijzen? Bijbelverhalen getuigen daarvan, ook als zij niet letterlijk bedoeld zijn, maar meer als peilingen en gelijkenissen.

Opvallend: wie de Bijbelverhalen zoveel mogelijk letterlijk neemt, betrekt ze meestal toch niet op actuele geschiedenis en politiek. En zo staat diegene paradoxaal genoeg niet ver van iemand die alle letterlijkheid loslaat en God bijvoorbeeld alleen als liefde en licht voor alle mensen ziet. Hiermee wordt een modern, universeel godsbeeld aangenomen, waarbij God in feite hoog boven menselijke lotgevallen staat en de geschiedenis wordt overgelaten aan het intermenselijke krachtenspel en het menselijke rechtvaardigheidsbesef. Het klassieke christendom vindt dit een miskenning van God. Het erkent een universeel godsbeeld, waarin God eminent persoonlijk is, met uniek-geestelijke eigenschappen en betrokken op de wereld. 44 Uitverkiezing is dan geen projectie en ook geen metafoor, maar een daad, een historisch gebeuren dat een wereld-veranderende geschiedenis heeft opgeroepen. Daarin de weg vinden is van vitaal belang om de huidige situatie te verstaan.

(5) Moeten we religie en politiek, kerk en staat niet radicaal scheiden? Anders kun je het huidige Israël in zijn politiek beleid niet onder druk zetten en de partij die daarvan de dupe is niet helpen. In de Knesset wordt, net als in Den Haag, principieel niet geluisterd naar religieuze argumenten. – Dat is een realistische inschatting. Maar daarmee laat je als christen (en jood) wel het eerste grote gebod uit het Oude Testament los, dat ook het eerste grote gebod in het Evangelie is. Naar Bijbelse en klassiek-christelijke overtuiging is dit gebod het meest dragende gebod óók voor human affairs.45 Wie ervoor kiest om het conflict van Israël en de Palestijnen in het kader van internationaal recht te benaderen, kiest in feite, vanuit de christelijke traditie gezien, voor een pragmatische aanpak waarbij de ene scheefstand rechtgezet wordt met een andere.46

Bij het niet laten gelden van het eerste gebod in het publieke domein tonen westerlingen meestal weinig historisch besef. De scheiding van kerk en staat is nog maar één of twee eeuwen oud. Het wordt meestal afgezet tegen een ander front dat duidelijk meer vrees aanjaagt, maar dat grotendeels door het vóór alles vrijheidslievende en seculariserende Europa zelf is opgeroepen: dictatuur. In feite was de scheiding van religie en politiek in het Westen, vanaf de Verlichting, een noodmaatregel. Tot in de negentiende eeuw gold in Nederland, dat ook de staat regeert onder God; dat zij op haar eigen terrein God moet dienen en de goede godsdienst beschermen.47 Mogen we het Hollandse en Israëlische parlement niet oproepen een grondovertuiging in het geloof van hun vaderen weer serieus te nemen, hoe naïef of uit de tijd dat momenteel zal klinken?48 Zou dat niet een meer integer, meer integraal profetisch getuigenis zijn dan wat kerken of christelijke politieke partijen de laatste decennia laten horen?

(6) Is die derde weg tussen de twee kampen niet opnieuw een ‘koloniale’ theologie die Gods Woord op een afstand bekijkt en óver Palestijnen oordeelt? – Maar dan ook óver joden en Israëli’s, en óver vele Nederlandse christenen, in en buiten de politiek. Het is waar, op die weg wordt niet tussen de huidige strijdende partijen gekozen. Er wordt een positie ingenomen niet boven de partijen, maar tussen de partijen. Is dat een zwaktebod? Zou het niet mooi zijn als beide partijen elkaar meer in het midden vinden en hun onderlinge polarisatie stopzetten?49

Belangrijker is, dat we geen theologische visie moeten ontwikkelen om een partij te ondersteunen. Bij de brandende kwestie die Israëli’s en Palestijnen verdeelt, is het beter te zoeken naar een onafhankelijk standpunt door vooral te vragen hoe God hierin zou staan. Zijn we daarover bij voorbaat sceptisch? Willen we Hem erbuiten houden? Maar Hij wil dat wij Hem zoeken, zoeken als Heer, niet alleen over ons persoonlijke, maar ook over ons sociale leven. Wij beslissen niet over de plek die Hij inneemt. Daarvoor biedt de Bijbel nog altijd de beste aanwijzingen. Dus moeten we naar de betere interpretatie van de Bijbel zoeken en vandaaruit tot praktische richtlijnen komen.

Laat ik tot slot de praktische conclusies nog apart noemen, samengevat. Joden mogen in het land wonen, maar muur en nederzettingen zijn God een doorn in het oog. Als ze een staat willen, moeten ze die ook de Palestijnen gunnen (‘je naaste als jezelf’). En wat voor beide volken bovenal nodig is, is respect voor de Allerhoogste. Ik besef dat deze richtlijnen in de huidige situatie voor de meeste joden onacceptabel zullen zijn, en voor de meeste Palestijnen ook. Maar zijn ze daarom fout, of alleen theoretisch?

Wat zou ondertussen in de hedendaagse, gepolariseerde situatie de ontmoeting in het midden de beste kans van slagen kunnen geven? Ik denk: vooral persoonlijke vriendschappen, en kinderen, de nieuwe generatie. Enkele jaren geleden draaide de aangrijpende en ontroerende film Le fils de l’autre.50 In een ziekenhuis in Tel Aviv wordt per ongeluk de pasgeboren baby van een joods echtpaar verwisseld met de pasgeboren baby van een Palestijns paar; en zo groeit een Palestijns kind op als jood en een joods kind als Palestijn. Pas als ze jongvolwassen zijn komen ze daar achter. Hier is het lot – of God – met een Salomonsoordeel gekomen, dat beide partijen op de zachtst-mogelijke wijze dwingt tot een herontdekking van hun medemenselijkheid.

1 Dit artikel is de bewerkte tekst van een lezing gehouden voor de Centrale Commissie Interkerkelijk Vormingswerk (CCIV) in de Spieghelkerk in Bussum op 10 januari 2019.

2 Enkele vertegenwoordigers van het eerste kamp: G.H. Abma en M. van Campen; van het tweede: C. Constandse en St. Paas.

3 Walter Brueggemann, Uitverkoren volk? Bijbellezen met het oog op het Israëlisch-Palestijns conflict, Zoetermeer: Boekencentrum, 2017, vertaling van Chosen? Reading the Bible amid the Israeli-Palestinian Conflict, Westminster: John Knox Press, 2015.

4 Uitverkoren volk? 11. De brochure is met het oog op het gesprek in de kerken in het Nederlands vertaald.

5 Zie Uitverkoren volk? 24-25.

6 Christenen in het Midden-Oosten verwijten christenen in het Westen al decennialang, dat een verandering in context (Jodenvervolging door Nazi’s) tot een omslag in theologische visie geleid heeft. Met name de VS en Nederland zijn daardoor Israël gaan steunen.

7 Zie bijv. Uitverkoren volk? 36: ‘dat de onmiskenbare spanning binnen de traditie er zeker toe leidt dat verschillende conclusies uit verschillende teksten getrokken zullen worden, zoals ook de traditie zelf geen eenduidig antwoord toelaat.’

8 Uitverkoren volk? 20v, 24v.

9 Brueggemann laat hier de joodse filosoof Emmanuel Levinas doorklinken.

10 In Uitverkoren volk? 24 wordt Brueggemann specifieker, maar noemt feitelijk toch aanzienlijk minder mensenrechten dan er staan in de Universele Verklaring van de VN (1948) waarnaar hij verwijst.

11 Van de twee grote geboden van de liefde (zie verderop, bijv. n.27 en 44) is ook te zeggen dat zij oscilleren tussen een minimum en een maximum. Maar op een bijzondere wijze: vanwege hun for-mele karakter laten zij de nadere invulling van materiële rechten open, ze geven alleen richtlijnen over hun onderlinge verhoudingen.

12 In Uitverkoren volk? 25 noemt Brueggemann mensenrechten ‘de basis van het Jodendom dat zich niet uitgeleverd heeft aan zionistische ideologie’. Dit laatste is de halve waarheid, want dat joden-dom is het religieuze Jodendom en dat houdt ook vast een Gods rechten.

13 Dat ook Brueggemann aan universele rechten denkt, blijkt indirect uit twee dingen. (1) Het feit dat hij nergens zegt dat ook het opkomen voor mensenrechten context-gebonden is. Dat zou ook gek zijn, want anders zouden met een verandering van context, bijv. wanneer de Israëli’s in de underdog-positie zouden komen, mensenrechten niet meer van toepassing zijn. (2) In Uitverkoren volk? 31 citeert hij rabbijn Jon Levenson instemmend in diens protest tegen de bevrijdingstheologie die ‘de armen’ als Gods eeuwige uitverkorenen ziet. In plaats van ‘de armen’ stelt Brueggemann ‘de anderen’, dus elke medemens.

14 Met Nicholas Wolterstorff zou je kunnen spreken van primary justice, in onderscheid van corrective justice, zie o.a. zijn Justice in love, Eerdmans: Grand Rapids, 2011, 86.

15 Deze reductie is historisch een vitaal onderdeel van het moderne project. Postmodern is er in principe meer ruimte voor het religieuze, maar eigenlijk op voorwaarde dat in het zoeken naar waarheid en goedheid het universele en noodzakelijke principieel losgelaten wordt.

16 Brueggemanns brochure is vooral een tegengif tegen (joods en christelijk) zionisme, en als zodanig heilzaam. Maar ook een tegengif is giftig.

17 Toegevoegd moet worden wanneer Israël het land dan gekregen heeft: in de tijd van Jozua, na Cyrus, in 1948? Tenzij hier zou gelden: eens gegeven altijd gegeven. Opvallend is dat beide kampen menen dat dit uitgangspunt volkenrechtelijk niet geldt, terwijl het eerste kamp meent dat het wel theologisch geldt. Vgl. n. 36 en n. 42.

18 Brueggemann laat merken dat hij de moderne moeite met het traditionele (vooral gereformeerde) beeld van verkiezing deelt. Hij zegt bijv. (Uitverkoren volk? 27) dat in de verkiezing van Abraham en zijn nageslacht God ‘eenzelfde vorm van “willekeur” laat zien’ als bij Abel en Kaïn, toen Hij wel oog had voor het offer van één en niet voor dat van de ander. Maar willekeur in het laatste geval – als de offers verder even goed waren – zou een schending van mensenrechten zijn. In het eerste geval gaat het om een keuze van een andere orde.

19 Mat 22:1-14.

20 Ook Brueggemann vult het woord ‘uitverkoren’ in als ‘geroepen’, zie n. 13 en § 3 (5).

21 Denk bijv. aan de witte kleren van Op 7:9, 14; soms is het beeld ook impliciet aanwezig, bijv. in 2Pet 3:14.

22 Als voorbeeld zie Dolf te Velde e.a., ‘Verkiezing en verwerping bij Johannes Duns Scotus. Een analyse van Ordinatio I 41’, in: Kerk en Theologie 65 (2014), 233-248.

23 Hier ‘verdienen’ in de zin van het Engelse earn; met ‘verdienen’ in de zin van deserve ligt het subtieler, vgl. beneden § 3 (3) slot.

24 In Uitverkoren volk? 36 komt Brueggemann dicht bij de door mij aangegeven visie als hij zegt: ‘Daarom mogen we concluderen dat het land onvoorwaardelijk gegeven is aan Israël, maar dat het voorwaardelijk in bezit gehouden wordt door Israël’. In zijn grote studie The Land. Place as Gift, Promise and Challenge in Biblical Faith, Londen: SPCK Publishing, 19771/ Minneapolis: Fortress Press, 20022, komt hij nog dichterbij de klassiek-christelijke positie, vooral in de sectie ‘Gift or Grasp’.

25 Gen 17:8 en 9.

26 Zo eigenlijk ook A. van de Beek, De kring om de Messias. Israël als volk van de lijdende Heer, Zoetermeer: Meinema, 2002, 376. Hij stelt dat de staat Israël teken van Israëls ongeloof is (wat hij overigens tegelijk als onontkoombaar ziet omdat Israël vóór ‘het binnengaan van de volheid van heidenvolken’ zich niet kan bekeren).

27 Deze regels zijn niet alleen tot de individuele Israëliet gezegd, maar ook tot het volk (dus primair tot de leiding van het volk). Je naaste is daarom altijd ook: je buurvolk.

28 Zie vooral Gen 25:19-34, en hoe dit in Gen 29 en 32 rechtgezet wordt in Jacobs ballingschap en terugkeer.

29 Zie bijv. Ps 37:34, Jes 7:4. Er is een goed wachten op God en een geresigneerd wachten, en er is een goed uit Gods hand nemen en een kwalijk. Bijbelverhalen wijzen dit laatste niet alleen bij Abraham, Jacob en David aan, maar ook bijv. bij Mozes.

30 Am 3:1-2.

31 Am 9:7b. Beide verzen uit Amos worden door Brueggemann geciteerd in Uitverkoren volk? 32.

32 Als in de Bijbel een ander volk Israël verovert als straf op de zonde van Israël en daarom als ‘ge-zonden’ door God gezien wordt, wordt dat andere volk voor die verovering nog wel aansprakelijk gehouden en zal er later ook voor gestraft worden. Zie bijv. Jes 10:24v en Zach 2:12v. Als dit bij profeten zo ligt, hoeveel te meer zal Israël zelf aansprakelijk gehouden worden als het de veroverende, gewelddadige partij is.

33 Luk 9:31 (in het Grieks staat exodos). Vgl. mijn PThU-lezing uit 2011: ‘Verbonden met de Messias van Israël’, zie http://www.henriveldhuis.nl/LocalFiles/Israel Palestijnen/Bok Nico den Verbonden met de Messias.pdf.

34 In Uitverkoren volk? zit de anti-ideologische lijn vooral in de actualisering naar het Palestijns-Israëlische conflict. In Brueggemanns recente boek God, Neighbour, Empire. The Excess of Divine Fidelity and the Command of Common Good, Norwich: SCM Press, 2017, zit de anti-ideologische lijn ook in de Bijbeluitleg. Zijn eigen alternatief voor het zionisme heeft ook iets ideologisch.

35 Dit geldt dan ook voor de primaire connotaties van volk en land onder westerlingen: volk = inwoners van een land; land = soevereine natie niet gebaseerd op etniciteit of religie. In deze betekenis is de bloedband losgelaten en een seculiere grens getrokken. Deze connotatie hebben die woorden noch in de Bijbel noch in de langere christelijke traditie. Bij vertalen moet dan apart gemotiveerd worden waarom bepaalde oude betekenissen niet meer en bepaalde nieuwe wel worden meegenomen.

36 Bloedverwantschap is vaak lastig te achterhalen, zeker als je meer dan drie, vier generaties terug gaat. Eenzelfde problematiek duikt op bij landbezit wanneer dat gebaseerd wordt op het aantal jaren dat een mens of volk op een bepaald land woont. Hoeveel jaren geeft je welk recht?

37 Zie hierover mijn ‘Volk van God. Een misvatting in “vervangingstheologie” en in de verwerping ervan’, Tijdschrift voor Theologie 59 (20191).

38 Zo bijv. B. Reitsma, Wie is onze God? Arabische christenen, Israël en de aard van God, Zoetermeer: Boekencentrum, 2006, 180vv.

39 Zie bijv. Uitverkoren volk? 37, met verwijzing naar Deut 34:4: ‘in de oorspronkelijke of oudste tradities is de identiteit van Israël niet verbonden met landbezit, maar met de verwachting daarvan. Met die verwachting eindigt de thora, evenals het leven van Mozes.’

40 Ter vergelijking: als je het ambt van predikant of ouderling neerlegt, impliceert dat niet dat je ook de kerk vaarwel zegt, en als je de kerk vaarwel zegt, impliceert dat niet dat je ook niet meer gelooft.

41 Zie Zach 1:17 en 2:16.

42 Dat er veel later, onder de Romeinen, een nieuwe ballingschap begonnen is en dat ook daarbij een nieuwe terugkeer naar het oude land voorspeld zou zijn, staat niet in Zacharias’ tekst en ook niet elders in de Bijbel. Op grond waarvan zou het er eventueel toch ingelezen mogen of moeten worden?

43 Dit beeld is ontleend aan Augustinus, Preken over de eerste brief van Johannes, 2e preek, § 11.

44 Dat geldt ook voor het orthodoxe jodendom en bijna de hele islam. Hun onderlinge verschil schuilt in de aard van Gods persoonlijke karakter. Dat is niet onbelangrijk als we Hem boven alles moeten liefhebben.

45 Dat van Gods voorrang ook misbruik gemaakt wordt, is nog geen reden om die buiten spel te stellen. Dat zou lijken op reacties als: omdat de verkeerspolitie veel onterechte boetes oplegt, schaffen we haar af, of: omdat veel mensen het vertrouwen in degelijk onderwijs verloren hebben, geven we geen onderwijs meer.

46 Is dit nodig omdat de wereldsituatie vanaf de 20ste eeuw volstrekt nieuw is? Ook in het oude Israël, bijv. in de tijd van (de eerste) Jesaja, kwamen regeringen voor die niet rekenden met God en zijn gebod maar vertrouwden op verstandige nationale en internationale verdragen, coalities etc.

47 Zie bijv. Klaas van der Zwaag, Onverkort of gekortwiekt. Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de spanning tussen overheid en religie, Heerenveen: Jongbloed 1999.

48 In Israël zou het de merkwaardige dubbelheid wegnemen van een parlement dat seculier-zionistisch is, maar de steun van religieuze joden hard nodig heeft, wat voor beide partijen een compromitterende positie is.

49 Het is een meer algemeen symptoom voor de moderne tijd – in de politiek, in de theologie en breder – dat we sterk denken in acties en reacties en daardoor in extremen. Het midden is zoekgeraakt in ons leven.

50 Een film van Lorraine Lévy, Frankrijk: Cinéart, 2012.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken