Bidden: een voortdurende oefening in dankbaarheid
‘Aan u behoort de aarde met haar wel en wee…’ (lb 978)
De meneer in het bed bij het raam op de afdeling chirurgie heeft me zojuist verteld dat hij bidden moeilijk vindt. ‘Ik weet niet wat ik tegen God moet zeggen. Ik kan toch niet elke dag mijn verlanglijstje bij Hem inleveren? Er zijn zoveel mensen, Hij kan niet naar iedereen luisteren. Ik merk ook niet zoveel van Hem.’ Eerder had hij verteld dat hij een hersteloperatie van zijn stoma had ondergaan, dat zijn ontlasting weer voorzichtig op gang kwam. ‘Zijn dat dingen waarvoor u bidt?’, had ik hem gevraagd. Dat leek hem oneerbiedig. Aan God zijn WC-verlangens voorleggen was onvoorstelbaar.
Bij ons thuis hangt een gebed op de WC. In Israël is de zegen niet natuurlijk, maar een wonderlijke overwinning op de dood. Zo wordt de Israëliet opgewekt na het WC-bezoek God te prijzen voor de bevrijding van de dood. Hij moet zijn handen wassen en de volgende lofzegging uitspreken:
Gezegend zijt Gij, Heer onze God,
Koning der wereld,
die de mens met wijsheid gevormd hebt
en vele openingen en holten in hem geschapen hebt—het is openbaar en bekend voor de troon uwer eer,
dat als een van hen, die gesloten moeten blijven,
opengaat,
of als een van hen, die open moeten blijven, dichtgaat,
het dan niet mogelijk is om gezond te blijven
of om te blijven leven voor U.
Geprezen zijt Gij, Heer, Die alle vlees geneest en Die wonderen verricht.
‘Ik vind het wel een beetje gek’ zegt mijn meneer, ‘maar nu ik hier zo lig, is het natuurlijk wel zo dat ik ontzettend blij ben dat mijn lijf het weer begint op te pakken.’ Zo was dat gesprek begonnen, over wat bidden is, en waarvoor je bidt, en hoe.
Bidden voor het eten
En meteen herinner ik me een middelbare-school vakantieherinnering van een van onze dochters. Ze was meegevraagd met een vriendin en haar ouders en had een week in dat gezin verkeerd. Ze had er een belangwekkende ervaring opgedaan: het was er niet gebruikelijk om voor het eten te danken of te bidden om een zegen. In een andere omgeving weet je soms wat je eerder niet opmerkte. ‘Het voelde een beetje alsof we als beesten op hun voer aanvielen, zonder dat je je realiseert dat het niet vanzelf spreekt dat het er is. Zonder dankbaar te hoeven zijn dat je het op je bord vindt.’ ‘Nergens voor nodig, hoor’, had de gastheer goedmoedig gezegd, toen ze had gevraagd of ze er niet voor moest danken. ‘Ik heb er eerlijk voor gewerkt, het is je van harte gegund.’
Dat is een andere blik dan die van het joodse voorschrift. ‘Wat heb ik dat ik niet eerst ontvangen heb?’ zegt Paulus in zijn eerste Korintebrief. Ons denken over bidden kan daardoor een helpende richting krijgen, die al eeuwenlang door joodse gelovigen beoefend is. Eerst komt de dankzegging waarbij het besef wordt ingeprent: alles is van God en komt van God. Dat is het verschil tussen een jood en een christen, legde een rabbijn uit: een christen wil het eerst ervaren, wij beginnen met goed te kijken. Onze dochter kwam dat onverwacht op het spoor: dat er iets met je gebeurt als je je realiseert dat er iets voor je op tafel staat dat niet vanzelfsprekend is: ‘Gezegend zijt Gij, Heer, onze God, Koning van de wereld, Schepper van deze vrucht van de aarde.’
Gezegend zijt Gij
Ons bidden verandert als dit ons bidgedrag wordt: niets spreekt vanzelf. Dat de zon opgaat, dat ik mijn ogen opendoe, dat er iemand is die koffie voor me zet, dat ik werk heb: ‘Geprezen zijt Gij…’ Zo prent ik mijzelf lofzeggend in dat de aarde en alles daarop niet van mij, maar van God is, die me al deze dingen gunt. Zo brengt de oefening dankbaarheid voort. Noemde men dat vroeger niet: godsdienstoefening? Dankzegging dus als grondtoon voor heel het leven. Als dat eenmaal begrepen is, verandert ook het vraag- en klaaggebed. Bijvoorbeeld als het om ziekte en gezondheid gaat.
Het ‘nut’ van bidden?
Een Amerikaanse onderzoeker heeft uitgezocht of bidden op een ziekenhuisafdeling helpt. Het schijnt van wel. Andere onderzoekers ontdekten weer van niet. Eerlijk gezegd maakt het me niet zo uit. Zou ik me erdoor laten gezeggen om wel of niet te danken en te bidden? Het is voor gelovigen gewoon een opdracht om het te doen. Als het onderwerp bidden ter sprake komt en wat je daarvan kunt verwachten, vertel ik graag het volgende Chassidische verhaal. Want daarin wordt heel precies verteld waarom het gaat bij gebed:
Rabbi Bunam, een Chassidische apotheker, vertelde: ‘Rabbi Eleasar was op een zeereis van Amsterdam naar het Heilige Land, toen er een storm opstak die het schip tot zinken dreigde te brengen. Vóór het ochtendgloren liet rabbi Eleasar zijn mensen op het dek komen en bij het gloren van de zon liet hij de sjofar, de ramshoorn, blazen. Toen ze dat deden, ging de storm liggen.’
‘Maar denk nu niet’, voegde rabbi Bunam eraan toe, ‘dat het rabbi Eleasars bedoeling was het schip te redden. Veeleer was hij er zeker van dat het zou vergaan en wilde hij met de zijnen voor de dood nog het heilig gebod van sjofarblazen vervullen. Als hij op een wonderbare redding was uit geweest, was het niet gelukt…’
De sjofar blazen is net zoiets als bidden: het is een houding van toewending tot God, Koning van de wereld. Niet om iets (voor elkaar) te krijgen, maar om met God om te gaan, zoals Hij de omgang met ons zoekt. Om te leren verlangen wat Hij verlangt.
Genezing op recept
Ik trok een tijd op met een echtpaar van begin zestig. Zij had longkanker en werd daarvoor bij ons behandeld. Aanvankelijk leek de ziekte bedwongen, maar hij sloop weer binnen. Ik was onder de indruk van de manier waarop zij en haar man op Gods zorg vertrouwden en elkaar liefhadden. Hij vocht met zichzelf en met zijn God. En had lief. Zij hoopte natuurlijk op genezing en had daar ook een slopende therapie voor over. Ze vond het fijn en belangrijk dat er in de kerk voor hen gebeden werd. Geleidelijk aan zag ik dat er een soort aanvaarding over hen kwam. Dat hoorde bij deze mensen. Ze waren tevreden mensen, zij hingen elkaar en God aan. ‘We hebben het zo goed samen.’
Ze stierf zoals ze graag gewild had: te midden van de haren in haar eigen bed. Haar man rouwde, liep bij tijden door diepe dalen. En toen kwam er iemand langs en zei, alsof dat zomaar zo mag: ‘als jullie naar Jan Zijlstra waren gegaan, naar de genezingsdiensten die daar gehouden worden, dan zou zij niet gestorven zijn’. Mijn adem stokte me in de keel toen ik dat hoorde. Dat is wreed en onbarmhartig, en het klopt niet.
Een God met gevoel en meegevoel
‘Heer, als U hier geweest was, dan zou mijn broer niet gestorven zijn.’ Ik hoor de echo van Maria en Martha’s stemmen die Jezus verwijten dat hij niet eerder in de buurt was toen hun broer Lazarus stierf. Ik vind dat een van de mooiste geschiedenissen waarin teleurstelling en verlangen, hoop en geloof en rouw door elkaar lopen. Het verhaal loopt uit op de ongedachte opstanding van Lazarus. Maar daarvoor horen we uit onverwachte hoek een van de mooiste belijdenissen. Martha, de zus `met de veer in de kont’, komt Jezus tegemoet rennen en zegt na haar verwijt dat ze gelooft dat Hij de Messias is. Het is zo fijnzinnig dat Johannes dit vertelt over Martha, die bekend staat als de zus die het net niet begrepen heeft. Hier zien we een andere kant van haar.
Lazarus staat, zo vertelt Johannes, op uit de dood. Dat is een grote gebeurtenis geweest. Minstens even adembenemend is de manier waarop Jezus zich blijkt te verhouden met ziekte en dood, verdriet en wanhoop: hij weent, staat er. En: Hij is toornig. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt: Hij ergerde zich, maar dat is me veel te vlak. Er staat: toornig! Ik leer uit dat verhaal iets dat vertelt over het hart van God. Johannes schreef dit evangelie met het oog op de Grieken. Hun goden zijn zonder gevoel, a-patheia. De achterliggende gedachte is, dat als goden gevoel zouden hebben, mensen invloed op hen kunnen uitoefenen en dus macht over hen kunnen hebben. En dat zal toch ondenkbaar zijn.
Zo anders is de God van de Bijbel. Hier is de Zoon van God die staat te wenen en toornig is. Omdat er blijkbaar iets gebeurt dat niet naar de oorspronkelijke bedoeling van zijn Vader is, niet zoals het van den beginne bedoeld was. Dood, ziekte, verdriet, rouw, ze horen niet bij de oorspronkelijke bedoelingen van God toen Hij zijn wereld schiep.
Bidden is dus niet je verlanglijstje inleveren, maar zeggen wat je op je hart hebt, over je eigen leven, over wat er in de wereld aan de hand is. Je verlangen uitzeggen dat het goed komt met de wereld. Niet om God te manipuleren, om iets van Hem gedaan te krijgen, maar om ‘de verborgen omgang met Hem te oefenen’, zoals we met Psalm 25 zingen. Daar worden we beter van, daar wordt God groter van. Dat is ‘een geheimenis’. Ten diepste gaat daar al ons bidden om. Het verlangen dat het goed komt met de wereld, met ons is dat immers ook Gods verlangen. ‘Geprezen zijt Gij, Koning van de wereld, die beloofd hebt dat de wereld terecht komt.’ Bidden is daarom ook: hetzelfde leren verlangen als wat God wil.
Margriet (mw. drs. M.A.Th.) van der Kooi is werkzaam als geestelijk verzorger/zielzorger in het Sint Antonius Ziekenhuis in Woerden en Nieuwegein.