Bijbelse motieven in ‘The Lord of the Rings’
Eén van de bekendste scènes in Tolkiens trilogie In de ban van de ring is aan het eind van het eerste boek:
Zwarte Ruiters op hun zwarte paarden achtervolgen de hoofdpersoon Frodo, die de felbegeerde Ring heeft. Frodo bereikt op een wit Elfenpaard als eerste de Voorde, steekt die over en bevindt zich dan op Elfse grond. De leider van de Zwarte Ruiters dwingt zijn tegenstribbelende paard het water in; twee andere Ruiters volgen. Als het voorste paard bijna de Elfenoever bereikt, breekt er een ruisend en brullend geweld los: een rumoer van luide wateren. Frodo ziet de rivier stijgen, de voorste vloedgolf heeft de vorm van witte ruiters op witte paarden. De drie Zwarte Ruiters worden overweldigd, begraven onder woedend schuim. De overige paarden zien een stralend witte gestalte achter zich (Elfenprins Glorfindel), ze kunnen niet meer terug; steigerend van doodsangst dragen ze hun berijders de ziedende wateren in, met veel gebulder sleurt de rivier hen mee – Frodo is veilig (I,265)1.
Het is niet zo moeilijk hierin de bijbelscène uit Exodus 14 te herkennen, waarin het volk Israël wordt achtervolgd door de paarden en wagens van de Farao. De wateren van de Schelfzee wijken uiteen, het volk trekt erdoor. Maar als het Egyptische leger erdoor wil, stromen de wateren terug en overspoelen het hele leger, paarden en wagens en ruiters. J.R.R. Tolkien, schrijver van The Lord of the Rings was rooms-katholiek. Hij kende de bijbel grondig en liet zich erdoor inspireren, direct (door verhalen zoals in bovenstaand voorbeeld) en indirect: door motieven uit het Oude en Nieuwe Testament.