Menu

Premium

Blijf bij ons, want het wordt avond

2e zondag van Pasen (Genesis 28,10-22, Psalm 111, Psalm 150, Openbaring 1,12b-20 en Lucas 24,13-3)

Bijbelwetenschappen

In Psalm 150 zingt ‘alles wat adem heeft’ de lof van God, zijn krachtige daden en oneindige grootheid, met stem, dans en muziekinstrumenten. Gods lof klinkt tot we buiten adem zijn. Psalm 111 benoemt de uitingen van zijn grootheid: genade en liefde, trouw en rechtvaardigheid. ‘Wie ze liefheeft, onderzoekt ze’ (111,2), met ontzag voor de Heer, en wordt wijs.

Het dramatische Paasfeest in Jeruzalem waar Jezus gekruisigd werd, is voorbij. We volgen twee van zijn leerlingen op weg naar Emmaüs, in gesprek over alles wat is voorgevallen, met veel andere pelgrims terug naar huis. Ook Jezus is onder de reizigers. Hij loopt met hen mee, maar ze herkennen Hem niet: ‘hun blik werd vertroebeld’ (Luc. 24,16 – NBV21). Letterlijk vertaald: ‘hun ogen werden met kracht vastgehouden’ (Gr.: ekratounto, impf. pass.). De onvoltooid verleden tijd duidt aan dat het een tijdje duurt: tot 24,31. De Eeuwige ‘houdt’ die ogen ‘vast’ ‒ eerbiedig vermijdt het Evangelie de Naam. We vinden vaker vanuit de hemel geopende of gesloten ogen. Zo zagen de ogen van de mannen van Sodom het huis van Lot niet toen ze het aanvielen, en werden de Arameeërs die op Elisa afkwamen verblind (Gen. 19,11; 2 Kon. 6,18-22). Kleopas en zijn vriend waren samen en toch alleen – ook toen zich de derde bij hen voegde.

Ik zal je niet verlaten

Jakob is op de vlucht voor de wraak van zijn broer Esau (Gen. 28,10-22). Hij gaat naar de familie in Charan. Zal zijn vaders zegen (28,1) hem beschermen als hij door het gebied van vreemde goden trekt? Hij droomt in Betel, nog in het land van Abraham en Isaak, en ziet de Eeuwige zelf bij zich staan. Die bevestigt de zegen van zijn vader en zegt: ‘Ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat (…)’, en: ‘Ik zal je niet alleen laten, totdat (…)’ (28,15). Betel: Huis Gods en Poort van de Hemel ‒ een bedevaartsplaats.

De Bijbel vertelt vaak dat de Eeuwige meegaat met mensen onderweg. De Heer belooft dat Hij ‘bij Mozes zal zijn’ als hij het volk uit Egypte leidt (Ex. 3,12). Later smeekt Mozes de Eeuwige zélf met het volk mee te gaan door de woestijn (33,12-16). De Eeuwige doet het, zo dichtbij als kan en zo ver weg als nodig. De mensen komen niet in levensgevaar door zijn verpletterende glorie.

Johannes op het eilandje Patmos, verbannen omdat hij over God had gesproken en van Jezus had getuigd, mag in de hemel zien en horen: ‘Ik ben de eerste en de laatste. (…) Ik was dood, maar nu leef Ik, tot in eeuwigheid’ (Op. 1,17-18). Zo troost de Heer hem. Die troost moet hij schrijven aan de gemeenten in benauwdheid. Johannes is niet alleen, de gemeenten ook niet, al is de Heer helemaal in de hemel.

Brandde ons hart niet?

De vreemdeling op de weg vraagt Kleopas en zijn metgezel: ‘Waarover lopen jullie toch te praten?’ (24,17). Zo, onderweg terug van het Paasfeest, kunnen we verwachten dat die twee bezig zijn met religieuze gedachten en niet bijvoorbeeld met de schoonheid van het landschap.1

Hun verhaal, ervaringen en vragen geeft Hij alle ruimte. Dan begint zijn onderricht: ‘Moest de Messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ (24,26). Terugkijkend in de tijd laat Hij zien dat alles wat met Hem gebeurd is al in de ‘Schriften’ (Mozes, profeten en Geschriften) staat. Jezus past het beeld van de Zoon van David als lijdende Messias toe op zichzelf. Net als in 18,31-34 ontleent Hij dat aan de profeten, een andere interpretatie dan toen gangbaar: ‘De Messias verlost het volk van de vijanden.’

Onderweg vat Jezus kort samen wat de ooggetuigen rondom Hem hebben gehoord en gezien. In het tweede boek doen de apostelen dat. Lucas heeft het allemaal opgeschreven zodat lezers na hem, te beginnen bij Theophilus, alles kunnen vinden, nalezen en geloven (Hand. 1,1-2). Jezus Messias was bij die twee, de hele weg. Hij verklaarde hun wat ze met Hem hadden meegemaakt. Jezus’ woorden blijken hen later diep te hebben geraakt: ‘Brandde ons hart niet (…)’ (Luc. 24,32). Een licht ging hun niet meteen op bij de woorden van die onbekende metgezel.

Jezus breekt het brood

Thuis aangekomen nodigen de twee Jezus uit de nacht bij hen te blijven (24,28vv.), ze dringen er sterk op aan: ‘Blijf bij ons’ (24,31). Een oosters spel van uitnodigen, weigeren en ten slotte mee in huis gaan? Zo zorgen pelgrims voor elkaar die elkaar ontmoeten op de terugweg na het feest in Jeruzalem. Ook onder hedendaagse pelgrims gaat het zo, bijvoorbeeld onderweg naar Santiago de Compostela. Hij blijft, gaat mee aan tafel. De gast blijkt de gastheer. Hij neemt het brood, zegent het, breekt het en geeft het hun. Zo ging het al in Galilea (9,16). Op hun laatste avond samen zegt Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, voor jullie gegeven’ (22,19). Jezus breekt het brood en de hemel opent hun de ogen (Gr.: diènoichthèsan, aor. pass.). Ze herkennen Jezus aan wat ze Hem zien doen (24,31). Plots wordt Hij onzichtbaar voor hun nu open ogen (Gr.: aphantos egeneto ap’ autoon, ‘onttrokken aan hun blik’, NBV21 – 24,31). Meteen keren ze terug naar Jeruzalem; daar klinkt: ‘De Heer is waarlijk opgestaan!’

Twee mensen hebben de Heer ontmoet, uit zijn mond het evangelie gehoord, Hem herkend bij het breken van het brood. Hun getuigenis is betrouwbaar: voor Theophilus en voor alle lezers van het Evangelie die na Theophilus Jezus ontmoeten. Hij is bij hen als ze het evangelie horen en het brood breken en delen.

Deze exegese is opgesteld door Hans Fortuin.

Voetnoot

  1. Vgl. Strack-Billerbeck, Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch
    II, 273 ↩︎

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken