Boven alles deze Naam
8e Kerstdag, Naamgeving ( Numeri 6,22-27 en Lucas 2,21)

Nu ik dit schrijf, Palmzondag 2022, hebben we net het grootse en altijd weer indrukwekkende passieverhaal van Lucas in de kerk gehoord. De langste evangelielezing van het jaar. Vandaag, acht dagen na het feest van de geboorte van de Messias Jezus, horen we het kortste evangelie van het jaar: één vers, opnieuw naar Lucas’ beschrijving. Het Woord van de Heer hoeft niet lang te zijn om toch vol zeggingskracht te kunnen verkondigen. Zo wordt elk Nieuwjaar in deze wereldtijd getekend met de naam van een acht dagen oud kind.
En die achtste dag is, vanwege de opstanding van de Heer ‘in de vroege morgen van de eerste dag van de week’ (Luc. 24,1), tegelijk de eerste van een nieuwe scheppingsweek, de kroon op het gedane werk en tegelijk het begin ervan richting voleinding. Het spel van de liturgie is eindeloos speels. Want het lijkt alsof we opnieuw, zoals in de feestweek na Pasen, door dat ene evangelievers korte metten maken, maar dan nu aan het slot van de feestweek omtrent de geboorte. Opstanding en geboorte – ‘van boven’ (Gr.: anoothen, Joh. 3,3), zoals Nicodemus leert, of ‘weder’, opnieuw – zijn immers twee kanten van dezelfde medaille. Dit enige en unieke vers op de achtste dag, een dag van eeuwigheid doorlicht, bepaalt ons bij de kern van de zaak van het evangelie. En dus bij de kern van de zaak van heel het schriftuurlijk getuigenis.
Tegenwoordige tijd
Hoe zou je die kern van dat getuigenis kunnen omschrijven? Altijd weer kom je uit bij de Naam. De Naam van de Eeuwige, de Heer, de God van Israël. Die Naam bevat al wat Hij doet en gedaan heeft en zal doen. Je naam is je bestaan, is je wezen, is je roeping. Die naam is je tot zegen. Zo wordt er in de Schriften gedacht en geschreven over de betekenis van de Naam. En van jouw naam. Die wordt op je gelegd. Die zal een zegen voor je zijn. Die ís een zegen. Het tijdsbesef van het Hebreeuws is een tegenwoordige tijd. Want de Tegenwoordige is heden. Hij wil zijn volk zegenen.
Hoe doet Hij dat? Door zijn Naam op het volk te leggen (vgl. Num. 6,27), het niet te laten gaan door de woestijn zonder dat ze zijn Naam dragen. Die Naam uitspreken, wat de priesters moeten doen, betekent het volk zegenen. De zegen zit in de Naam van de Eeuwige besloten. Die moet worden uitgeroepen, wat meer is dan uitgesproken.
De kracht van de tekst uit Numeri zit hem niet zozeer in de inhoud van de zegen en de woorden daarbij. Die inhoud is natuurlijk prachtig, nabij, waardevol troostend, beschuttend. Het is een rijke zegen – die telkens opnieuw wordt geschonken – maar de blijvende kracht zit ’m in de Naam van de Eeuwige die op het volk wordt gelegd. Het wordt daarmee bestempeld, deelgenoot en draaggenoot van de Naam.
Gegeven of geroepen?
Het lijkt muggenziften, maar soms kan het een zaak verhelderen waar een wereld achter blijkt te zitten. Bijvoorbeeld achter iemand een naam géven of over iemand – bij zijn geboorte zijn/haar naam uítroepen, zodat je hem ook bij zijn naam kunt roepen, dat is: hem/haar eraan herinneren dat ze die naam draagt. Want je naam is je wezen, je bestemming, je roeping. Wat de evangelist Matteüs doet – namelijk Jozef door de engel bij zijn vaderlijke taak bepalen, die hierin bestaat dat hij zijn zoon wanneer hij geboren is zijn naam ‘toeroept’ (er staat het Griekse werkwoord kaleoo, ‘roepen’, ‘uitroepen’): ‘Jèsous ben je, zo wordt je geroepen. Wees het ook!’ (1,25) – doet Lucas ook. ‘Als de acht dagen vervuld zijn met het oog op zijn besnijdenis “werd” Hem de naam “toegeroepen”: “Wees Jezus!”, het “door de engel geroepene”’ (Luc. 2,21).
Dat is zijn roeping, jehosjoe‘a te zijn, bevrijder, naar de naam van zijn naamgenoot Jozua: ‘de Heer bevrijdt’ (Hebr.: jehu-sjoe‘a).
De naam boven alle namen
Aansluitend bij het kortste evangelie van het jaar kan de prediking op deze dag dus kort zijn, al valt er heel wat te verkondigen rond de naam/Naam. Bijvoorbeeld ook over Paulus’ loflied op Jehosjoea, waarin hij ons oproept dezelfde gezindheid te hebben als Christus Jezus, en waarin hij verkondigt dat ‘God hem hoogverheven heeft en hem begenadigd heeft met de naam die boven alle naam gaat’ (Fil. 2,5-11).
Dat wij een kind (ik schreef bijna een ‘kid’) een naam geven, vaak ook al voor de geboorte, is tot daaraantoe, maar bijbels gesproken wordt er dus geroepen. Opdat iedereen het zal horen: zo zul je leven, zo zul je zijn, je bestemming, je roeping als mens op aarde ligt besloten in de naam die wij nu openlijk over jou uitroepen.
Het was ook voorstelbaar geweest dat als inwijding en inleiding op dit naamfeest, deze naamdag van Jezus, de fundamentele Toralezing uit Exodus (3,13-15) gekozen zou zijn, waar de Eeuwige zijn Naam bekendmaakt aan Mozes. Die vraagt zich af namens wie, ‘in wiens naam zal ik naar Farao gaan om uw volk uit te leiden uit de gevangenschap?’ ‘Ik ben die Ik ben – zeg maar: “Ik ben die Ik ben” zal zijn volk uitleiden. In zijn naam sta ik nu voor u, Farao!’
Maar aansluitend bij het rooms-katholieke lectionarium van na het Tweede Vaticaans Concilie is gekozen voor de zegenspreuk, gesproken halverwege de tocht door de woestijn. Altijd nog beter dan dit bijbelse roepingsfeest op de octaafdag van de geboorte van de zoon te laten ondersneeuwen door bijzondere aandacht te schenken aan ‘Maria, de moeder van God’ – hoe waardevol ook. Dat is een niet zo geslaagde post-conciliaire betekenisgeving die afbreuk doet aan de schriftuurlijke wortels van deze dag.
Deze exegese is opgesteld door Nico Vlaming.