De armen zijn altijd bij jullie (Matteüs 26:11)
Eén van de uitspraken van Jezus die nog steeds – en waarschijnlijk terecht – ons een ongemakkelijk gevoel geeft, gaat over de armen, die er nog steeds zijn…
Wat is het schurende in deze tekst? Wat blijft bij ons haken als we lezen hoe Jezus, vlak voor zijn laatste Pesach, tijdens een maaltijd bij ene Simon in Betanië, door een onbekende vrouw met kostbare olie wordt gezalfd en op de geërgerde blikken van zijn leerlingen reageert met: ‘Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft iets goeds voor mij gedaan. Want de armen zijn altijd bij jullie, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn.’ Zijn we het eigenlijk wel eens met die leerlingen, dat deze kostbaarheid naar verspilling gaat, en voelen we ons dus ook terechtgewezen? Of vinden we het argument van de armen misplaatst? Al te zeer een schot voor open doel? Waarom haalt Jezus die armen er ineens bij?
Een flesje kostbare olie
Eerst maar over die olie en dat zalven. Zoals bij ons een prachtig boeket bloemen of een mooie ring een teken van liefde kan zijn, zo was daar en toen het uitgieten van welriekende olie over iemands hoofd de vertaling van ‘Ik houd van jou! Ik heb je onuitsprekelijk lief!’ De dichter van Psalm 23 zingt God toe: ‘U nodigt mij aan tafel voor het oog van de vijand, U zalft mijn hoofd met olie…’ De psalmist weet zich door God geliefd.
In al haar liefde besteedt zij een jaarinkomen aan haar eerbetoon
Ook lezen we in het Oude Testament meerdere keren over ‘een gezalfde des Heren’: priesters, en later ook koningen en profeten worden als teken van hun goddelijke roeping gezalfd. Aäron in Exodus 29, David in 1 Samuël 16, Elisa in 1 Koningen 19. Deze vrouw zal in Jezus zo’n gezalfde des Heren, of zelfs: dé Gezalfde, de Messias, gezien hebben.
En als derde verklaring wordt vaak gemeend, dat zij – omdat straks, na Jezus’ sterven, vanwege de sabbat er geen tijd is om zijn lichaam te verzorgen – nu alvast, op voorhand die zalving verricht. Ze zal geweten, voorvoeld hebben dat Jezus’ dood aanstaande is… en in al haar liefde een jaarinkomen hebben willen besteden aan haar eerbetoon. Niet Matteüs, maar wel Marcus vertelt, dat de waarde van dat flesje olie op meer dan driehonderd denarie, meer dan een jaarinkomen toen, geschat mag worden.
Is dat het wat bij ons schuurt? Zoveel…? Jaloersmakend groot moet haar liefde wel zijn!
De leerlingen
‘Mens, erger je niet!’… is een bekend en geliefd spel bij ons. Alle deelnemers willen winnen en zetten al hun oplettendheid en trucs in om de anderen te pesten en eraf te gooien. En wie voorbijgestreefd wordt, mag zich niet ergeren…?
Ondanks Gods regels en geboden is er in deze wereld nog steeds armoede
Jezus’ leerlingen zijn het dichtst bij hem geweest, zij hebben al zijn wonderen gezien en zijn woorden gehoord – en nu gaat een onbekende vrouw hen voorbij in het ultieme verstaan van Jezus’ missie en in een groots eerbetoon? Wel, dan is er niet zoveel nodig om je wél te ergeren natuurlijk. En ze hebben meteen iets gevonden waarachter ze zich kunnen verschuilen: dit vermogen had ‘beter’ besteed kunnen worden, we weten wel een goed doel! Maar Jezus doorziet hun valse motief: ‘Gebruik de armoede niet als een soort excuus-Truus om het offer van deze vrouw te diskwalificeren en jullie eigen onmacht en onwetendheid te verbloemen. De armen hebben jullie immers altijd bij jullie…!’
Zoals bij de leerlingen, zo zal het mogelijk ook bij ons zijn: dat we ons betrapt weten en terechtgewezen voelen, dat we steeds weer moeten erkennen dat we Jezus’ opdracht al te vaak niet verstaan, of niet wíllen verstaan. Het schurende zit in Jezus’ doorzien van wie wij zijn…
De armen
In het Oude Testament al, in Gods regels en geboden, wordt zorg gevraagd voor de armen in ons midden. Weduwen en wezen, toen er nog geen sociale voorzieningen waren, zieken en bedelaars… in Gods goede schepping zal niemand tekort komen.
Jezus doet aan Gods geboden niets af, integendeel, hij is daadwerkelijk begaan met armen, met zieken, met weduwen. Het klinkt haast cynisch, als hij zijn leerlingen toebijt: ‘De armen zijn altijd bij jullie!’ Ondanks Gods duidelijke aanwijzingen, ondanks ‘de vaste bijdrage’ die de godgelovigen voor de armen geven, zijn ze er nog steeds! ‘Tot mijn en jullie schande…!’, lijkt Jezus te willen zeggen. ‘Maar nu, verschuil je niet achter hen! Doe aan de armen wat je móet doen, en zie deze zalving zoals die bedoeld is!’
Ik denk dat dáár het verwijt opklinkt, dat ons ook vandaag nog raakt, dat bij ons schrijnt en schuurt. Ook in onze wereld bestaat de armoede nog steeds. In onze eigen omgeving hebben we, door uitkeringen, minimumlonen en meer, veel gedaan om de nood in te dammen, maar als we even verder kijken… Ons economisch systeem, onze handel en industrie, ons eigenbelang – er is zo onvoorstelbaar veel dat ons te verwijten valt en het schaamrood op de kaken brengt.
‘De armen zijn (nog) altijd bij jullie…!’ Aan Jezus’ ongemakkelijke en schurende woorden moesten wij ook maar niéts afdoen…
Ter overweging
Zijn wij werkelijk begaan met de armen van deze wereld? Of is het ‘onbegonnen werk’ de armoede wereldwijd te bestrijden? En heeft dit thema iets van doen met Gods ‘goede schepping’?
Mw. drs. N.M. Drop is emeritus-predikant in de Protestantse Kerk in Nederland. Zij is lid van de redactie van Ouderlingenblad.