Menu

Premium

De belofte die uitkomt

1e zondag na Trinitatis (Jesaja 57,(1-13)14-19 en Matteüs 9,(1-8)9-13)

Een zieke die moet genezen staat centraal in de perikopen uit zowel Jesaja als Matteüs. Vervang ‘genezing’ door ‘herstel’ en het is meteen duidelijk waar het eigenlijk om gaat: de zieke is Israël dat hersteld en opgericht wordt door de Heer, omdat Hij recht, gerechtigheid en trouw (Hebr.: tsedaqah, misjpath en chèsèd – Ps. 33,5) liefheeft, en zijn belofte gestand wil doen (Rom. 4,18).

Opdat de onaanzienlijke geest herleeft

De tekst van Jesaja staat in de context van een profetenspreuk, waarin het volk wordt vergeleken met een waarzegster die haar bed op een berg plaatst en daar ontucht bedrijft: helemaal in vervoering, en zelfs op de been gehouden door de vleselijke lusten (57,7-10). De Heer spreekt deze vrouw aan in de tweede persoon enkelvoud. Zij wordt in vers 3 geïntroduceerd: als ‘waarzegster’ (NBV21) of als ‘heks’ (NB14). Maar zijn deze vertalingen adequaat?

Het Hebreeuwse ‘onenah is een vrouwelijk participium van ‘anan, wat waarzeggen, toveren, laten verschijnen, geesten oproepen betekent: zij is een geesten-oproepende vrouw. Vanaf vers 6 spreekt Jesaja deze vrouw rechtstreeks aan in de vrouwelijke tweede persoon enkelvoud. In een andere context zou zij een ‘wijze vrouw’ kunnen zijn. Zij houdt er immers een verzameling (huis)goden op na, wat in die tijd zeer gebruikelijk was.1 Haar door de profeet zo betitelde ‘hoererij’ is een metafoor voor afgodendienst van de Israëlieten.

Vanaf vers 14 is er een ommekeer: ‘Ruim baan!’ Die hoogverhevene zal tronen met de onaanzienlijken ‘opdat de onaanzienlijke geest herleeft, opdat het verslagen hart tot leven komt’ (NBV04). In vers 17 is er ineens, in plaats van een vrouwelijke tweede persoon enkelvoud, een man die met ‘hij’ wordt aangesproken: het volk Israël, maar dan anders gepersonifieerd. Gods doel is tuchtiging, niet vernietiging. Israël moet als één man luisteren. Maar als hij luistert, is het ook weer goed.

Het einde doet vermoeden dat God tot het inzicht komt dat alleen straffen niet helpt: ‘Zijn wegen heb Ik gezien, maar Ik zal hem genezen, – hem geleiden, vrede en vertroostingen schenken aan hem en zijn rouwdragers’ (Jes. 57,18 – NB14). Uiteindelijk is het misschien zelfs zo, lijkt de profeet te zeggen, dat het volk zo ‘ziek’ is dat het er zelf niets meer aan kan doen. Een zieke is immers overgeleverd aan de zorg van zijn naaste.

Het keerpunt in tollenaar Matteüs’ leven

Hetzelfde zie je terug in de passage over Jezus en de tollenaar Matteüs. Zijn naam betekent in het Hebreeuws ‘geschenk van God’. Is zijn naam – net als die van Zacheüs (‘de zuivere’) – ironisch, gezien zijn functie en status, of verwijst het naar zijn diepste wezen: een kind van Abraham te zijn? Jezus roept hem bij zijn tolhuis vandaan. ‘Hij stond op en volgde Hem’ (9,9 – NBV21). Maar dit opstaan van Matteüs (Gr.: anastas, participium aoristus actief van anistèmi, ‘laten opstaan, opgerichtworden’) is meer dan alleen ‘in de benen komen’. Dat hij door Jezus is opgericht, is een keerpunt in Matteüs’ leven. Vervolgens is Jezus ‘thuis’ (9,10; Gr.: en tei oikiai, ‘in het huis’).

Bij wie is Hij ‘thuis’ of ‘in huis’? In Matteüs 9,1 lezen we dat ‘Hij in zijn eigen stad (is)’, dus het is goed mogelijk dat Hij hier ook echt ‘thuis’ is, en niet bij de tollenaar thuis zoals in Lucas 19,6.

Vlak vóór de roeping van Matteüs de tollenaar lezen we een perikoop waarin we mooi zien hoe vergeving, genezing en bekering in het evangelie twee kanten van dezelfde medaille zijn. Jezus vergeeft een verlamde, die liggend op een brancard naar Hem toe wordt gebracht, zijn zonden (9,2-8). De verlamde is natuurlijk meer dan alleen een pechvogel die toevallig het geluk heeft in de tijd van Jezus te leven. Hij staat, net als in Jesaja, voor ‘de zieke man van Israël’: het volk dat zich zelfstandig niet meer uit de strik van de zonde kan bevrijden, en zonder hulp van God een zekere ondergang tegemoet gaat.

De farizeeën reageren daarop zoals wij misschien ook zouden doen: wat gemakkelijk om dat te zeggen, en godslasterlijk bovendien. Gij zult Gods Naam immers niet lichtvaardig gebruiken. Vergeving van zonden is ook niet aan de buitenkant te zien. Maar Jezus doorziet de gedachten van de mensen juist wel, zowel van de verlamde als van de farizeeën, en stelt de retorische vraag die direct de vinger op de zere plek legt: ‘Wat is gemakkelijker, te zeggen: “Uw zonden worden u vergeven” of: “Sta op en loop”?’ (9,5 – NBV04).

Vergeving, genezing en bekering grijpen in elkaar

Dit is het moment waarop vergeving genezing wordt. Om zijn autoriteit te bewijzen zegt Hij tegen de verlamde alsnog: ‘Sta op, pak uw bed, en ga naar huis’ – wat vervolgens ook gebeurt. Hierdoor worden de omstanders (en lezers) overtuigd. Althans, ze worden met ontzag vervuld en ze prijzen God ‘om de macht die Hij aan mensen heeft verleend’ (9,8 – NBV04). Vergeving, genezing en bekering grijpen in elkaar, als Jezus vervolgt: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel.’ En: ‘Barmhartigheid wil Ik, geen offers. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’ Een echo uit Jesaja 1,11 en 58,3-7?

Het volk Israël wordt als één man aangesproken, de tollenaar Matteüs is een pars pro toto voor hetzelfde volk. Ook wij verlangen naar het herstel, naar de oprichting van de mensheid die op zelfvernietiging afstevent. Het is troostrijk dat God niet op onze vernietiging uit is, maar wil dat we als één mensheid luisteren, en terugvinden wie we ten diepste zijn: kinderen Gods die uit de belofte van de grote toekomst van Gods Koninkrijk leven.

Deze exegese is opgesteld door Matthijs de Vries.

  1. Carel van Schaik en Kai Michel, Het oerboek van de mens. Amsterdam, Balans, 2016, p. 205. ↩︎

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken