De bergbeklimmer
Hij had veel bergen beklommen. Hij had heel hoge bergen beklommen. Hij had de allerhoogste bergen beklommen. Maar nu stond hij opeens tegenover een berg, niet eens zo hoog, waar hij als een berg tegen opzag. Zou hij eromheen lopen? Dat vond hij laf. Zou hij zijn ogen ervoor sluiten? Maar daardoor verdween die berg niet. De bergbeklimmer deed iets anders met die berg waar hij als een berg tegen opzag: hij zette een stap bergopwaarts. Bij elke berg die hij beklommen had, was hij immers begonnen met een eerste stap.