Menu

Premium

De dood van een dwaas

1 Samuel 25

‘In een klein stadje aan de rand van de wildernis van Juda, ten westen van de Dode Zee heeft een zeer rijke veeboer zijn bedrijf’, zo vertelt de schrijver van het boek Samuël in zijn eerste boek in hoofdstuk 25. De naam van de man is Nabal, en dat betekent ‘dwaas’. Dat hij niet alleen ‘dwaas’ heet, maar ook dwaas is, bevestigt zijn pientere, beeldschone vrouw Abigaïl met de woorden: ‘Nabal heet hij en een dwaas is hij’ (vers 25). Nabal blijkt een onbehouwen, ruwe kerel te zijn. Op een dag is er groot feest; voor een veehouder dé dag van het jaar, namelijk het feest van het scheren van de schapen. David, die zich als verschoppeling in de buurt ophoudt met nog vierhonderd man uit de zelfkant van de maatschappij, stuurt afgevaardigden naar Nabal. David leeft namelijk in de veronderstelling dat Nabal hem, nu deze in een goede stemming is tijdens het feest, zal laten delen in de feestvreugde. Een element van afpersing klinkt door in de boodschap van David, al wordt het op een beleefd oosterse manier geuit. Nabal weigert botweg, en dat niet alleen: hij beledigt David op een grove manier door hem een weggelopen slaaf te noemen. David neemt de weigering en de belediging hoog op en trekt met al zijn mannen op naar het feest om daar al wie mannelijk is -letterlijk: hen die tegen de muur pissen- te doden.

Lees het hele artikel

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken