De doop van Jezus
1e zondag na Epifanie (Matteüs 3,13-17)

Met zijn doop begint Jezus’ missie; hierover zijn alle vier de Evangeliën het eens. Terwijl Marcus direct ter zake komt, trakteren Matteüs, Lucas en Johannes hun lezers eerst nog op een contextualiserende inleiding. Matteüs legt hierbij vooral de nadruk op Jezus’ genealogie, terwijl Lucas het belangrijk vindt de twee protagonisten die zijn eerste vier hoofdstukken bepalen – Johannes en Jezus – goed te introduceren. Johannes kiest in zijn inleiding met de midrasj op Genesis 1 ervoor om Jezus’ optreden direct in een kosmisch perspectief te plaatsen.
Ondanks zijn prominente rol in het begin van de Evangeliën, verdwijnt Johannes na Jezus’ doop vrij snel uit beeld. Men ervaart nog ergens dat hij gevangengenomen wordt, en verder meer of minder uitvoerig dat hij wordt terechtgesteld. Zijn belangrijkste daad lijkt hij echter met de doop van Jezus te hebben verricht. Hij was immers de wegbereider van Jezus. Echter, onder andere de scène in Matteüs 11,2-6 en Lucas 7,18-23 duidt erop dat Johannes een eigen beweging had opgericht, en dat deze ook na Jezus’ doop is blijven bestaan.
Johannes de Doper
Ondanks zijn bekendheid is er weinig echt bekend over Johannes de Doper. Waarin de vier evangelisten overeenstemmen is dat hij bij de Jordaan mensen doopte en omkeer predikte. Dat Johannes stamde uit een priesterfamilie en als zoon van Maria’s tante Elisabet Jezus’ achterneef was, is alleen bij Lucas te vinden. Bij Marcus en Matteüs leest men nog dat hij een gewaad van kameelharen en een leren gordel droeg en zich met sprinkhanen en wilde honing voedde. Zijn boodschap was eenvoudig: wie veel had, moest ervan delen met degenen die niets hadden; tollenaars mochten geen woekerrente vragen en soldaten geen geweld plegen of mensen afpersen (Luc. 3,10-14). Die ommekeer was nodig, omdat volgens Johannes het einde der tijden en het daarmee verbonden oordeel nabij waren. Wie bereid was zijn leven te beteren, kon zich laten dopen.
De doop
Marcus noemt in zijn weergave van Johannes’ dooppraktijk vier elementen: (1) een oproep zich te laten dopen, gekoppeld aan (2) inkeer, om (3) vergiffenis van zonden te ontvangen. Hierbij (4) beleden de mensen hun zonden (Marc. 1,4-5). In Lucas’ verslag ontbreekt de notie van de confessie, terwijl Matteüs het element van de vergiffenis van de zonden bij Johannes weghaalt en het exclusief voor Jezus reserveert (vgl. Mat. 26,28).1
De verbinding van onderdompeling en vergiffenis van zonden bij Marcus en Lucas is opmerkelijk. Rituele onderdompelingen waren in de tijd van de Tweede Tempel heel gebruikelijk. Mensen namen rituele baden om lichamelijke onreinheid af te wassen. Ritueel onrein werden mensen onder andere door zaadlozingen, seks, menstruatie, geboorte of contact met doden. Met een onderdompeling in levend water werd de staat van rituele reinheid hersteld. In Johannes’ doop wordt dit ritueel ter terugwinning van de lichamelijke rituele reinheid ineens in verband gebracht met belijdenis (en vergiffenis) van zonden. Dit fenomeen maakt deel uit van een bredere ontwikkeling in de Tweede Tempelperiode, waarin de grenzen tussen lichamelijke/rituele en morele (on)reinheid vervaagden.
In de tijd van het Oude Testament lag het vermogen om mensen van hun morele onreinheid – zonden – te bevrijden exclusief bij God, en konden de mensen hier zelf geen directe invloed op uitoefenen. In de Tweede Tempelperiode verschuift dit. Begunstigd door een verschuiving in de perceptie van morele onreinheid kwam de bevrijding van morele schuld binnen menselijk handbereik. Rituelen ter herwinning van rituele reinheid konden nu (in aangepaste vorm) ook worden gebruikt om morele verontreiniging ongedaan te maken.2 Tegen de achtergrond van deze ontwikkeling is het gebruik van een van oorsprong lichamelijk zuiveringsritueel in de context van ommekeer en zondenbelijdenis en -vergeving te begrijpen.
Jezus’ doop
Direct rijst hier de vraag waarom Jezus zich dan door Johannes laat dopen. Het antwoord op deze vraag geeft Jezus zelf in zijn repliek aan Johannes in Matteüs 3,15: ‘Toch moet je het doen (Mij dopen), want zo dienen wij de gerechtigheid geheel en al tot vervulling te brengen.’ De sleutel in dit antwoord zijn de twee woorden ‘gerechtigheid’ en ‘vervullen’. Beide zijn kernbegrippen in het Matteüsevangelie. Zo bericht Matteüs in 5,17vv. hoe Jezus in zijn eerste publieke optreden verkondigt dat Hij gekomen is om de wet te vervullen. Eerder in hetzelfde hoofdstuk, tijdens de zaligsprekingen en in de rest van de Bergrede, maakt Jezus duidelijk dat gerechtigheid/rechtvaardigheid (in het Grieks één en hetzelfde woord: dikaiosunè) voortkomt uit het houden van de geboden. ‘Zalig’ (Gr.: makarios, Hebr.: ’asjrei) – een begrip dat met zijn wijsheidsconnotatie dient als algemene aanduiding van Godwelgevalligheid – is wie in overeenstemming met Gods wil leeft.
Dit is het naleven van zelfs de kleinste geboden van de Tora, zonder hun basis – recht, barmhartigheid en geloof – uit het oog te verliezen; iets wat Jezus de farizeeën en schriftgeleerden regelmatig verwijt.
Met het zendingsbevel in 28,18-20 neemt Matteüs het onderwerp van de doop nog een keer op en verbindt hij die met Jezus’ leer: ‘Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik jullie opgedragen heb.’ De doop wordt hiermee wat eerder de besnijdenis was: het opnameritueel in het (nieuwe) verbond met God.
Deze exegese is opgesteld door Chanan Raguse.
- Albert I. Baumgarten, ‘The Baptism of Jesus in a Second Temple Jewish Context’, in: J. Harold Ellens, Isaac W. Oliver, Jason von Ehrenkrook, James Waddell, Jason M. Zurawski (eds.), Wisdom Poured Out like Water, Berlijn (De Gryter) 2018, 400. ↩︎
- Yair Furstenberg, ‘Initiation and the Ritual Purification from Sin: Between Qumran and the Apostolic Tradition’, Dead Sea Discoveries 23 (2016), 369-372 ↩︎